Tijdens het appél werd ons officieel meegedeeld, dat
Nederland met Duitsland in oorlog was. Verder werd er niets meegedeeld,
wel moesten we ons in volledige veldkleding kleden. Wij gingen naar de
kamers om ons te voorzien van helm, gasmaskers, broodzak met brood en de
koppel met de patroontasjes. Tijdens het kleden hoorden we een der
wachtmeesters met karabijn op de vliegtuigen schieten. Nadat wij gereed
waren gingen we naar de binnenplaats om daar 45 patronen in ontvangst te
nemen. Het karabijn werd geladen en de haanpal op "Veilig"
gesteld. Daarna moesten wij nadere orders afwachten. In afwachting daarvan
gingen wij voor de kazerne staan om te zien, wat er gaande was en of er
nog nieuws was.
Burgers stonden in groepjes te praten of passeerden lopend
of per fiets. Er heerste een nerveuze stemming onder de mensen. Een
juffrouw vertelde ons van boven uit een raam, dat de radio had meegedeeld,
dat de Engelsen en Fransen onze bondgenoten waren. Jammer, dat wij tijdens
de oorlogsdagen daar zo weinig van gemerkt hebben. Wij liepen maar wat
rond te slenteren, de vliegtuigen hadden onze volle belangstelling. Het
waren alle Duitse toestellen, geen enkel Nederlands of andere vliegtuig
kregen we te zien.
Er werd ons verteld, dat bij de Haagsche Schouw een Duits
toestel was neergeschoten. Een groep infanteristen (II Dep.Inf.) trok over
het Noordeinde in de richting van het Haagsche Schouw. Zij waren in 2
lange rijen gesplitst die dicht langs de huizen optrokken, vanwege het
gevaar uit de lucht. Eindelijk werd ons opgedragen dat wij haverzakken met
zand moesten vullen. Die werden gebruikt om versperringen te maken aan
weerskanten van de kazerne op het Noordeinde. Hiervoor werden oude
kanonnen gebruikt, die bij ons op de binnenplaats te pronk hadden gestaan
en verscheidene ijzeren kribben, een wagen, enz. enz. De zakken werden
gevuld in de buitenmanege, die gelegen is op het terrein van de
Doelenkazerne bij de stallen. Aan de achterzijde van de manege is de
gracht van de Witte Singel. Tijdens het zakken vullen waren wij nog steeds
omhangen met de volledige uitrusting. Dat was erg hinderlijk, want de
zakken werden behoorlijk zwaar. Zij moesten op een wagen geladen
worden om naar die versperringen te brengen.
Onder dit werk gebeurde er iets, dat de vermelding wel
waard is. Aan de andere kant van de gracht lag een wit motorbootje
gemeerd. Dat bootje was ons allen wel bekend, want het had er de gehele
winter gelegen. Bij dit bootje kwam een korporaal en een soldaat, samen op
een motor. De soldaat bracht het motorbootje in beweging en voer langs ons
heen. Wij zagen dit en riep de soldaat toe, maar hij gaf taal noch teken.
Verder schonken we er geen aandacht aan. Korte tijd hierna kwam Majoor
Welle en een Adjudant op een holletje aanlopen. De Majoor riep ons toe,
dat jongens met een karabijn hem volgen moesten. Dat deden wij allen,
omdat wij karabijnen bij ons hadden. Onder het lopen vroegen wij ons af,
wat er wel gaande zou zijn. Wij liepen de Majoor na langs de ziekenstal
tot bij de mestvaalt. Daar moesten wij ons verdekt opstellen. Nu vertelde
de Majoor ons, dat een Duitser in Nederlands uniform in een motorboot de
gracht opgevaren was. Wij zeiden, dat wij hem wel gezien hadden, maar
wisten niet, dat het een Duitse soldaat was, die op zo'n verraderlijke
manier de stad Leiden binnengekomen was. Ons wachten werd spoedig beloond,
want daar kwam de motorboot weer terug met de soldaat er nog in. Wij
wachten in spanning, tot we hem in bedwang konden houden. De motorboot
naderde, maar het bleek, dat de politie ook reeds van de indringer op de
hoogte was, want een agent maakte de spion onschadelijk met
revolverschoten in de arm en de nek, welk niet dodelijk waren. De
burgemeester v.d. Werff met zijn verdedigers in 1574 moesten eens geweten
hebben, dat op 10 Mei 1940 op een eerste oorlogsdag reeds om 7 uur de
vijand op zo'n verraderlijke wijze de oude Sleutelstad was
binnengedrongen. Na dit voorval gingen wij weer aan de versperring verder.
Deze hebben wij zo goed mogelijk in orde gemaakt. De
stemming werd steeds beklemmender, want we wisten niet waar we eigenlijk
aan toe waren, vooral nu we zelf een Duitse soldaat, en dat nog wel in
Nederlands uniform hadden, een bewijs, dat de vijand niet ver weg was.