Verdere informatie
Slotopmerkingen
De Nederlandse Generale Staf meende in 1947 de oorzaken
gevonden te hebben van het in hun ogen falende leger :
-
De jarenlang gevoerde ontwapeningspropaganda, zomede
de steeds verkondigde stelling dat het Nederlandse leger een
preventieve taak had, n.l. voorkomen dat ons land in de oorlog zou
worden betrokken, alsmede een ongeveer 100-jarige vredesperiode,
waren oorzaak, dat het voeren van oorlog als iets onwezenlijk werd
beschouwd. De troep was daarom dan ook niet ingesteld op de
gedachte, dat hij nog zou kunnen worden opgeroepen om te vechten.
Daardoor ontbraken èn bij de stellingbouw èn bij oefeningen de
heilige wil en ernst, welke ongetwijfeld aanwezig zouden zijn
geweest, indien men er zich op had ingesteld, dat die stellingen nog
binnenkort zouden moeten worden verdedigd en het geleerde zou moeten
worden toegepast.
Wat we nu weten is, dat het toenmalige leger, toen
duidelijk ging worden dat een oorlog tot de mogelijkheden ging behoren
en een algemene mobilisatie door de regering bevolen werd, de wacht
moest betrekken aan onze grenzen. Dat leger was nog niet eens zó
slecht bewapend zoals altijd beweerd werd maar was van hoog tot laag
slecht geoefend en vooral ook - mentaal onvoorbereid op wat oorlog
betekende!
Daarbij bracht de regering en de legerleiding de boodschap naar buiten dat het Nederlandse leger sterk genoeg zou zijn om een
potentiële invaller op andere gedachten te brengen.
**
De leiding.
Kennis van de Duitsers.
GS IIIA
GS III was opgebouwd uit 4 afdelingen:
- GS IIIA, inlichtingen buitenland.
- GS IIIB, inlichtingen binnenland.
- GS IIIC, afdeling censuur.
- GS IIID, controle media.
De dienst GS IIIA verkreeg haar inlichtingen uit verschillende
bronnen:
- Open bronnen. Zoals (Duitse) kranten, tijdschriften
en andere publicaties.
- Informanten. Informatie van diplomaten,
Duitslandgangers en bv onderschepte correspondentie.
- Het onderscheppen van radio, telefoon en
telexverkeer.
Evenals de Nederlanders gaven de
Duitsers militaire bladen uit die overal te koop waren. Daarin werden
nieuwe wapens uitvoerig behandeld, tactieken uit de doeken gedaan en
methoden aangeprezen voor een snelle oorlogvoering.
Deze publicaties werden door maar een
beperkt aantal militairen gelezen. Zeker niet door Jan soldaat, maar wel
door beroepsmilitairen. Het beroepskader was middels deze publicaties
van de (her)bewapening en mogelijkheden van de Duitse leger op de
hoogte.
De archieven van het GS IIIA liggen
nu nog vol met de verzamelde Duitse krantenberichten en militaire
tijdschriften.[84] Dat de kennis daarvan
bij beroepsofficieren aanwezig was blijkt wel uit de vele ingezonden
stukken die in de Militaire Spectator hierover in de jaren 30
verschenen.
Het is spijtig te constateren dat die kennis niet werd overgedragen. Een
middel daartoe had "De Wacht" kunnen zijn. Maar die kwam niet
verder dan het instructie geven voor het in elkaar knutselen van een
sigarendoos en wat flauwe moppen.
Belangrijke informatie kwam
direct uit het hol van de leeuw naar Den Haag.
Kapt. M.R.H. Calmeyer volgde in 1938 de Duitse Kriegsakedemie. Hoe de
Duitse strategie en tactiek zou zijn bij aankomende conflicten kwam hij
hier aan de weet, er werd openlijk over gediscussieerd. In oktober 1938
werd het spannend omdat toen uiteen werd gezet hoe luchtoverwicht,
gemotoriseerde infanterie en gepantserde eenheden gebruikt moesten
worden volgens de nieuwste Duitse tactieken.
Voor Calmeyer een volkomen nieuw aspect, want dat was tot dan toe in
Nederland - dat niet over tanks beschikte en slechts een aantal
pantserwagens had, totaal onbekend. De inzet op kleine schaal van het
nieuwe parachutistenwapen voor gebruik achter de vijandelijke linies
werd ook belicht. Het gebruik van radio zendontvangers aan het front tussen de aanvallende eenheden
werd onderwezen.
*
De Nederlandse militair attaché in Berlijn was de al
eerder genoemde majoor Sas. Hij werd begin 1936 uitgezonden naar de
Duitse hoofdstad. Na een andere functie in Nederland werd Sas in april
1939 opnieuw geaccrediteerd in Berlijn. Hij had weinig moeite om zijn
oude netwerk nieuw leven in te blazen. Zijn belangrijkste contact was
kolonel Oster. Beiden hadden elkaar, begin jaren dertig, leren kennen
aan de Kriegsakademie in Berlijn. In 1939 was Oster werkzaam bij de
Abwehr, de Duitse contra-inlichtingendienst. Vanuit deze positie had hij
de mogelijkheid om in een vroeg stadium kennis te nemen van de Duitse
oorlogsplannen en gaf deze accurate informatie door aan de majoor Sas.
Hoewel dus geconcludeerd moet worden dat de
Nederlandse legerleiding naar aanleiding van de
waarschuwingen maatregelen nam, had Sas niettemin de indruk
dat hij niet serieus werd genomen door zijn superieuren in
Den Haag. In de brieven en verhoren van de naoorlogse
parlementaire Enquêtecommissie komt het beeld van een
verbitterde man naar voren die streefde naar erkenning en
bevestiging. De verklaring voor de afstandelijke houding
van zijn superieuren ten opzichte van Sas ligt echter mede
in het moeilijke karakter van de militair attaché. Hij
wasallerminst zakelijk, rustig of rationeel.
De hartstochtelijke Sas was zo overtuigd van zijn gelijk
dat hij aanhoudend waarschuwingen opstuurde,zelfs als
hieraan geen bericht van zijn geheime informant ten
grondslag lag. Door zijn optreden in Den Haag in november
1939 maakte Sas op velen een uiterst emotionele en labiele
indruk. Colijn noemde hem na zijn bezoek "een gevaarlijke
gek".
Fabius vond in het verlengde hiervan dat het taalgebruik in
zijn rapportages niet bepaald getuigden van objectiviteit
en zakelijkheid. Zo meldde Sas op 2 december 1939 dat de
aanvalsdatum opnieuw was verschoven: "het zou echt iets
voor den Rauberhauptmann zijn om den aanval met Kerstmis in
te zetten". Meerdere malen duidde hij Hitler en de zijnen
aan als 'Die bende", die 'troepploerten". Dat was niet het
taalgebruik waarin de leiding communiceerden.
Bij de Amerikanen werd hij niet bepaald gezien als een man
met beide benen op de grond en Koningin Wilhelmina meende
dat de heren door de geëxalteerde houding van Sas heen
hadden moeten kijken.
Dr. J.G. de Beus, die in de mobilisatieperiode periode met
Sas op de ambassade in Berlijn vertoefde, verklaarde in
zijn boek, "Morgen, bij het aanbreken van de dag", dat Sas
een man was meteen zeer gespannen natuur.
Het moge echter duidelijk zijn dat de Nederlandse
bewindslieden Sas geen enkele invloed op het
besluitvormingsproces wilden geven. Zij lieten hem
eenvoudigweg niet weten wat men van zijn informatie vond of
wat men ermee deed. Sas interpreteerde deze houding als
onverschilligheid en zag hierin ten onrechte het bewijs dat
men hemniet serieus nam.
*
In Parijs en Brussel fungeerde luitenant-kolonel Van
Voorst Evekink als militair-attaché. In de vier jaar dat hij deze
functie vervulde bouwde hij een uitstekend netwerk op. Hij beschikte
over contacten met de Franse Generale Staf en de Franse militaire
inlichtingendienst, het Deuxième Bureau. Daarnaast kreeg Van Voorst
Evekink informatie van de gevluchte Duitser, Max Braun, die contacten
onderhield met een netwerk van andere Duitse vluchtelingen. In 1939
kreeg Van Voorst Evekink hulp van een adjunct-attaché die zijn
werkzaamheden in Brussel overnam. [84]
De Nederlandse marineattaché in Londen, luitenant ter
zee eerste klasse De Booy, had onder andere contacten met het Britse War
Office. Hoewel zijn contacten misschien niet zo spectaculair waren als
die van zijn collega’s, leverde hij naast informatie over de Britse
Marine, bruikbare informatie over de Duitse dreiging. Vaak was dit
informatie die hij had verkregen bij het War Office.
Gedurende de mobilisatieperiode hadden medewerkers van
de GS IIIA dagelijks contact met aan de grens gelegerde marechaussees
die op hun beurt contacten hadden bij de oosterburen.
Uit de Nederlandse inlichtingenrapporten blijkt dat
Nederlanders die vanwege hun werk veel in Duitsland kwamen, informatie
leverden aan de GS IIIA. Het feit dat reizigers naar Duitsland van te
voren werd gevraagd op bepaalde zaken te letten, geeft aan dat vanuit de
GS IIIA een bepaalde mate van sturing van de berichtgevers plaatsvond.
[84]
De Generale staf kreeg in de mobilisatietijd dus
informatie uit verschillende bronnen over de op handen zijnde aanval en
hoe deze ongeveer zou worden uitgevoerd. Buiten de waarschuwingen van
Sas en Van Voorst Evekink om kwamen er - dat weten we NU, TOEN was dat niet zeker -
betrouwbare inlichtingen van ene Paul Thümmel, een 34 jarige Abwehr officier, via
de Tsjechische geheime dienst binnen.[9]
Diegenen, waaronder Lt.Kol. Buurman [C.-4R.I.], die de
Duitse militaire publicaties over de eerste wereldoorlog gevolgd hadden,
wisten dat men in de buurstaat tot de conclusie gekomen was dat men in
augustus 1914 een strategische fout van de eerste orde gemaakt had door,
Nederland ontziende, het aanvalsfront in het westen smaller te maken dan
mogelijk was. Wie er bij die Nederlandse hoge militairen van uitging dát
Hitler in het westen zou aanvallen, ging er óók vanuit, dat die aanval
over Nederlands grondgebied uitgevoerd zou worden. [9]
Uit een bewaard gebleven rapport van GS III bleek
dat men bij de Generale Staf van het Nederlandse leger van mening was
dat áls de Duitsers Nederland binnen zouden vallen - men wist niet óf
het wel zou gebeuren - het zwaartepunt van hun offensief bezuiden de
grote rivieren zouden laten vallen, waarbij hun rechtervleugel door
Noord Brabant zou trekken.
Benoorden de rivieren zou dat offensief slechts gedekt worden. Die
conclusie was juist.
Men verwachtte dat de hoofdmacht dan daarna zou zwenken en daarmee België
binnen zou vallen. Ook dat was juist!
Niet werd verwacht: dat zij juist met een van hun tankdivisies ook
noordwaarts, richting Dordrecht en Rotterdam zouden trekken ondanks de
waarschuwingen
van Sas hierover. Met de mogelijkheid van kleine luchtlandingen in
de Vesting Holland werd rekening gehouden. De massale luchtlandingen
daartegen was een verrassing van de eerste orde.[9]
GS IIIA, onder overste van de Plassche, had voornamelijk
belangstelling voor de inlichtingen die Duitsland aangingen. Ondanks de
storingen die er waren : Reijnders - Dijxhoorn, Reijnders - Sas en Van
Voorst Evekink, de
wisseling Van Oorschot - Van de Plassche en de wisseling van het
opperbevel, kreeg of zocht GS IIIA actief in haar netwerk naar
inlichtingen en maakte analyses die overeen kwamen met aard van de
Duitse dreiging en adviseerde de regering als zodanig.
[84]
De Regering.
De politiek verantwoordelijken waren ook niet zo doof of
blind dat zij het gevaar van een Duitse aanval niet zagen. Maar dat
brachten zij niet naar buiten. De legerleiding en regering zagen al kort
na de machtsovername in 1933 het gevaar dat Duitsland kon gaan vormen.
De Nederlandse politieke en militaire leiding was misschien een gebrek aan daadkracht of doortastendheid te verwijten, maar geen naïviteit. De Duitse dreiging werd door de meesten van hen zeer serieus genomen. De Nederlandse legerleiding reageerde dan ook, binnen de beperkte mogelijkheden die het ter beschikking stond, op ieder
invasiealarm. [85]
De Nederlandse strijdkrachten werden in verhoogde staat van paraatheid gebracht en de potentiële bondgenoten werden gewaarschuwd. Het dilemma voor de Nederlandse regering was echter dat de militaire en diplomatieke maatregelen die vanwege de strikte neutraliteit noodgedwongen op eigen kracht moesten worden genomen, nooit voldoende zouden kunnen zijn om een Duitse inval te weerstaan.
De vraag is of de zeer accurate aanwijzingen van Sas en anderen voldoende rechtvaardiging boden voor een radicale breuk met het Nederlandse neutraliteitsbeleid, laat staan dat het kiezen van de zijde van de geallieerden nog vóór 10 mei 1940, de Duitse aanval en de daarop volgende bezetting had kunnen besparen. Sterker, een Nederlandse samenwerking met de geallieerden zou juist voor de wantrouwende Duitsers een zekere aanleiding zijn geweest voor een inval. Het vasthouden aan de neutraliteit bood onder deze condities de enige kans, hoe klein ook, om buiten de oorlog te blijven. Het neutraliteitsbeleid kwam dan ook meer voort uit pragmatische overwegingen dan uit idealisme. In feite was het ook helemaal geen weloverwogen keuze maar een voortzetting van een traditie die diepgeworteld was in de politiek en de samenleving. Voor het strategisch gelegen en militair zwakke Nederland bestond er geen aanvaardbaar alternatief voor het gevoerde neutraliteitsbeleid.
[85]
Een probleem in de regering was de Geer. De Geer was een
man wiens interesse meer uitging naar binnenlands beleid dan naar de
buitenlandse politiek. Van militaire zaken had hij naar eigen zeggen
geen verstand. [27] De Geer was ook niet de
man die beslissingen nam aangaande paraatheidsverhogingen van 's lands
verdediging. Dat, zo zei hij bij herhaling: "zou de mensen maar ongerust
maken". De ministerraad besloot op 23 augustus tot de
voormobilisatie. Bij die toch wel belangrijke beslissing was hij zelfs
niet aanwezig. Binnen de regering was de
Geer een van de weinigen die ervan overtuigd was dat Duitsland niet zou aanvallen.
Die neutraliteit was niet zo neutraal als sommige leden
van het
Nederlandse kabinet deden voorkomen. Men wilde tegelijkertijd én
neutraal zijn én men wilde garanties van de geallieerden voor
uitgebreide militaire steun als de Duitsers die neutraliteit zou
schenden. [3]
Wat de regering, met name de Geer, tegen beter weten in wel naar buiten
bracht
was dat zij vasthield aan het neutraliteitsprincipe en daar
principieel naar handelde. Het gemobiliseerde leger - daar werd veel
geld in gestoken zo deed men weten - kon en zou deze neutraliteit
verdedigen. Met geruststellende woorden werd het probleem met de deken
van de neutraliteit afgedekt. De politiek van toen zag, of wilde geen
andere optie.
Voor veel slecht geïnformeerde Nederlanders kwam daarom ook de snelle
nederlaag als een enorme schok.
*
Vervoer.
In het uitvoeren van grote troepenbewegingen hadden de Nederlandse
commandanten en hun staven nauwelijks ervaring ; alles was voorbereid
om, bij een Duitse aanval, met het 1e Legerkorps het
oostfront (O-B) van de vesting Holland, de nieuwe Waterlinie te
bezetten of bij
een landing op de kust het westfront (W-B) te bemannen ;
daar lagen de transportschema’s voor klaar - men kon ze de ochtend van
10 mei in de prullenmand werpen.
Een groot nadeel was dat het leger niet over
voldoende
transportmiddelen beschikte. Zo verplaatsten het
eerste en tweede Bataljon van 4R.I., na het eerste
alarm om omstreeks 5.00 uur, zich in de morgen van 10
mei te voet van Noordwijk naar Katwijk waar zij
omstreeks 10.00 uur pas aankwamen.
Op 10 mei, omstreeks 09.00 uur, stond 9R.I. gereed voor de afmars. Én
omdat orders voor die afmars uitbleven én omdat men ná die afmarsorder
pas kon overgaan tot het vorderen van vervoer, vertrok het 9e Regiment
pas omstreeks 12.00 naar het zuiden.
"Versnelde middelen van vervoer" moesten
de eenheden eerst ná het bevel zich te verplaatsen
vorderen van de plaatselijke bevolking. De tijd die
hiermee verloren ging gaf de vijand de kans zich
beter voor te bereiden.
Het was niet gelukt om het dorp Valkenburg te heroveren.
De aanvalsacties werden bemoeilijkt doordat het dorp
omgeven was met vlakke weilanden die geen enkele schutting boden tegen
het vuur van de zich hardnekkig verdedigende vijand vanuit het dorp.
Deze weilanden waren doorsneden door talrijke diepe en ondiepe sloten.
Overgangsmiddelen om deze soms zeer brede en diepe sloten te overbruggen
werden niet ter beschikking gesteld.
Een ander aspect is daarbij dat het dorp een moeilijk object vormde om
aan te vallen met een vijand die het luchtruim beheerste, is op
deze mislukking zonder meer van invloed geweest.
Overste Buurman meende in 1940 dat de aanvallen van II-4R.I. op 10 en 11
mei tot staan waren gebracht door eigen mitrailleur- en artillerievuur.
In de verwarring zal er op eigen troepen geschoten zijn. Maar de Duitsers
vuurden ook met mortieren van 8 vanuit het dorp.
Merk op dat het mortier gericht is op Katwijk aan de Rijn.
*
Debacle aan de Wassenaarse Slag
Daar zijn een aantal oorzaken voor aan te wijzen. Om kort te zijn:
- Kol. Kraak had opdracht aan Buurman gegeven om
zoo spoedig mogelijk op te rukken naar de Wassenaarse Slag, verder
had hij geen aanwijzingen gegeven doch alleen op spoed
aangedrongen waardoor Buurman de drie bataljons zo spoedig
mogelijk en daardoor afzonderlijk op pad stuurde.
- C.-II-9R.I. was niet in staat een bataljon te
leiden in oorlogsomstandigheden.
- I-1R.I. is mogelijk slachtoffer geworden van de
omstandigheden.
De commandant van het 1e Legerkorps voor de commissie:
-
Het was eigenlijk krankzinnigenwerk, om dezen
bataljons in den nacht door het duinterrein alwaar I-4R.I. bekend
was, te willen verplaatsen. De overste heeft aan den opdracht
echter gevolg moeten geven en de nodige bevelen gegeven.
*
Misverstanden waren niet van de lucht. Veel werd op
elkaar geschoten omdat men meende met de vijand te maken te hebben.
Slechts één voorbeeld uit vele.
Sgt J.Schoustra, Vbd.A-I-9RI:
C.-4R.I. had in november 1940 een onderhoud met van Hilten
waarin de laatste verklaarde:
-
Goed begonnen, initiatief getoond, niet
laten intimideren, later slechter, dwz nadat C.-III-Div. het bevel had.
Verbindingen.
Militaire communicatielijnen liepen bij 4R.I. meestal over de gewone
burgertelefoonlijnen. Moderne communicatiemiddelen voor een
snelle bevelvoering ontbraken. Het verloren gaan van twee
verbindingswagens van 4R.I. op 10 mei heeft zich de opvolgende dagen
gewroken.
3e Divisie.
Het optreden van de
rechtergevechtsgroep 1R.I., de linkergevechtsgroep 4R.I., 9 R.I.,de
artillerie, 1RHM en het II Depot Infanterie uit Leiden zijn door C.-III
Div. slecht - of beter - niet gecoördineerd. Van Kol. Kraak
kan niet beweerd worden dat hij actief optrad.
Zo droeg C.-III Div het bevel
over de ruim vijf bataljons, twee afdelingen artillerie en twee
depot afdelingen sterke gevechtsgroep bij Katwijk op aan overste
Buurman (C.-4R.I.) in plaats van zelf de leiding te nemen zoals van
een Divisie Commandant verwacht mocht worden.
Indien kolonel Kraak (C.-III-Div.)
zelf de leiding in handen had genomen over de troepen rond
Valkenburg, had het dorp Valkenburg vanaf verschillende kanten
tegelijk aangevallen kunnen worden, wat zeker tot de vernietiging
van de luchtlandingstroepen zou hebben geleid en daarmee tot de
herovering van dit dorp.
Of C.III-Div. daadwerkelijk in
staat was de boel rondom het vliegveld aan te sturen moet betwijfeld
worden, hij en zijn Chef van de staf hadden tot omstreeks 13 mei geen wetenschap
van de sterkte en de posities van de troepen die voor 10 mei niet
rechtstreeks onder zijn bevelen stonden. Kol. Kraak gaf
alleen telefonische bevelen, deze werden niet schriftelijk
bevestigd. Zijn bevelen waren niet eenduidig en er werd in hoofdzaak
tot spoed aangedrongen.
C.-9- en C.-12R.I voerden beide het commando over
slechts restanten van hun regimenten, de rest van hun regiment werd
versnippert ingezet in de Randstad. Beide regimentscommandanten en
hun staven werden niet met actieve opdrachten belast.
Tegen de Duitsers in de duinen
werd na het debacle op 11 mei niets meer ondernomen door C.-III-Div,
m.u.v. van een aantal verkenningspatrouilles in opdracht van de
commandant van het 1e Legerkorps.
Van enige sturing van C.-III Div. is dan ook geen sprake geweest.
Orders voor bepaalde acties, die door C.-4R.I. van die commandant
telefonisch werden ontvangen, kwamen in alle gevallen direct van de
commandant van het 1e Legerkorps die zulks gelastte.
Midden in de aanval op 12 mei van
I en II-9R.I. op de luchtlandingstroepen in het dorp Valkenburg
beval kol. Kraak de stopzetting daarvan omdat hij het advies van
Gen. Carstens, hoe te handelen tegen Duitsers in de duinen die daar
een guerrillatactiek toepasten, verkeerd begrepen zou hebben.
Was deze laatste aanval
doorgevoerd, dan zou volgens o.a. res. 1e luitenant v. Gunsteren,
het dorp zeer waarschijnlijk zijn heroverd, mede doordat bij de
Duitsers een gebrek aan munitie was ontstaan
De commandant van het 1e Legerkorps voor de commissie :
Niet mag worden vergeten dat de regimentsstaf van 4R.I., door overbelasting en
gebrek aan slaap oververmoeid was geraakt bij deze offensieve acties van het
Nederlandse leger tegen de overvallers in mei 1940.
Voor de twee opdrachten van C.-III-Divisie aan overste Buurman, de duinen
zuiveren van vijanden en tegelijkertijd het dorp Valkenburg te heroveren, was
de staf van 4R.I. - waarbij geen enkele beroepsofficier was ingedeeld - dan ook
niet toegerust.
Nota bene gaf C.-III Div. na de oorlog C.-4R.I. een beoordeling waarin hij deze
van incompetentie verweet. Na het indienen van een bezwaarschrift is Buurman
door een commissie het gelijk gesteld geworden en is de beoordeling
ingetrokken.
Overste Buurman (C.-4R.I.), 1 september 1940 :
-
Had ik toen geweten, dat C.-12R.I. en vermoedelijk
ook C.-9R.I. met hunne staven waren opgenomen in den divisiestaf,
dan zou ik de beschikking over een dezer voor de actie naar den
Wassenaarschen Slag hebben verzocht. Ik heb echter niet kunnen
vermoeden, dat een divisie in gevecht zou zijn en dat daarbij den
regimentscommandanten geen taak zouden hebben, terwijl een
divergeerende actie van een met artillerie versterkte brigade zou
worden opgedragen aan één regiments commandant!
Kol. Kraak verklaarde voor de commissie dat C.-9- en
C.-12R.I. niet waren opgenomen in de divisiestaf en hadden het
commando over het restant van hun regiment.
Geheel naar waarheid noteerde Majoor F.A.J. Alofs (C.10
Dep. Bat.) op 24 mei
1940 in zijn gevechtsbericht:
Nabeschouwing Lt.
Kol. H.D. Buurman.
***
Vijfde colonne.
Veel kostbare tijd ging verloren om geruchten en meldingen van
burgers en militairen te onderzoeken. Daar werden patrouilles, in een
geval een heel bataljon, op de meest onchristelijke tijden op af
gestuurd, waardoor vele Nederlandse troepen onvoldoende rust kregen door
de talrijke verplaatsingen, waardoor tevens de voedselvoorziening in het
gedrang kwam.
Het kwam meer dan eens voor dat patrouilles, uit twee verschillende
richtingen op pad gestuurd, om twee verschillende verdacht
veronderstelde zaken te onderzoeken, met elkaar in vuurcontact kwamen en
waarbij doden en gewonden vielen. De burgerij, die het schieten hoorde,
zag het als een bevestiging van hun bange vermoedens, dat er door vijfde
Colonisten
op militairen werd geschoten.
Overste Buurman beschreef de explosieve sfeer op 12 mei:
-
Over het algemeen werd deze dag gekenmerkt door eene
paniekstemming onder de burgerij, die haar invloed deed gevoelen op
den troep. Van eenige burgemeesters werd verzoek ontvangen om
troepen ter beschikking te stellen tot het verrichten van
huiszoekingen. Ik wees deze verzoeken af, zeggende dat dáárvoor de
politie gebruikt moest worden enzoo deze niet voldoende was, de
burgerwacht gebruikt moest worden. Ook moest ik beletten, dat politie-autoriteiten
uit andere plaatsen militairen liet arresteren en kwam het bevel van
den C.-Westfront-Vg.Holland om een sergeant-majoor gevangen te
nemen, die als lid van de NSB bekend stond. Uit Katwijk kwam
bericht, dat Duitsche gevangenen in burgerkleeding uit het
politiebureau waren ontsnapt met medenemen van een
mitrailleur.
Namens den Opperbevelhebber deelde de D.C. mede, dat als Haagsche
politieagenten vermomde Duitse militairen in eenige VIOSbussen
rondreden, dat in verband daarmede versperringen moesten worden
aangebracht en bewaakt door pantserafweergeschut, hetgeen
geschiedde. Voor het rijwielpad door de duinen, dat naar gebleken
was ook voor auto's geschikt was, werd daartoe een sectie 8 staal
van het IV Depot Ber. Art. bestemd, welke sectie later vervangen
werd door een van 7 veld van de Instr. Batt. te Rijnsburg. Zoo de
inzittenden van deze bussen gevangen genomen werden, moesten zij
zonder vorm van proces worden neergelegd.
Hetzelfde deed zich voor ten aanzien van een rood geverfde postauto,
ten gevolge waarvan een ware klopjacht op deze voertuigen begon.
Wijders werd gemeld, dat auto's met lieden, welke met den vijand sympathiseerden,
rondreden om vergiftigde sigaretten en versnaperingen uit te deelen.
het gevolg was, dat sigaretten, enz. op de commandopost werden
bezorgd. Ordonnansen en officieren werden door burgers aangehouden
en met de dood bedreigd.
Een wachtmeester van een munitiecolonne nam een paar infanteristen
gevangen, die op zijn troep zouden hebben geschoten, hetwelk na een
onderzoek door mij persoonlijk ingesteld, bleek niet waar te zijn.
Ook kwamen meerdere aangiften binnen omtrent verdachte personen. Uit
de algemeenheid van deze verschijnselen moet worden opgemaakt, dat
de bron in leidende kringen moet worden verondersteld, ook de radio-omroep
bewees hierbij noodlottige diensten.
Een woord kan hier nog worden ingelast over den dienst van de aan-
en afvoer. Voor de vijandelijkheden begonnen, werden de
levensmiddelen ontvangen op de aanvullingsplaats te Wassenaar, na
het uitbreken van den strijd was dit niet meer mogelijk en gelaste
ik ter plaatse en in de omgeving te vorderen. De
verplegingsofficieren slaagden daarin zeer goed (die van II-9R.I.
ging daartoe naar Haarlem en bleef daar!).
Op den bewuste 12en Mei verscheen de commandant der munitiecolonne (
een tweede-luitenant) zonder onderscheidingsteeken van officier op
de commandopost, welk voorbeeld onmiddellijk gevolgd werd door een
tweetal vaandrigs. Toen ik dit merkte, gaf ik bevel de
onderscheidingsteekenen weder aan te brengen, hetgeen geschiedde.
Bij III-4R.I. begon men het nationaliteitssymbool van de helm te
verwijderen, ook dit vond navolging tot het door mij verboden werd.
De D.A.C. kwam tijdens den aanval op dien dag op de commandopost en
ried aan vooral zuinig te zijn met de munitie.
Hoe zenuwachtig men was en hoezeer men achterdocht koestert, mag
worden opgemaakt uit het feit, dat een der bataljons gasalarm meldde
en ik krachtig moest verzekeren, dat dit onmogelijk was, daarin
flink bijgestaan door den regimentsgasofficier. Deze officier kweet
zich uitstekend van de hem opgedragen werkzaamheden. Zoo ging hij
eens mee met een regimentswielrijderspatrouille, toen deze
verkenning niet ver genoeg had doorgezet "omdat er geschoten
werd". Verder werd hij belast met het confectioneren van
handgranaten en het ondervragen van krijgsgevangenen.
Van een ander bataljon kwam bericht, dat alle mitrailleurs weigerden
en de vraag of de vijand soms met stralen werkte, waarop ik ook
hiervan de onmogelijkheid betoogde en gelastte de wapens schoon te
maken, aangezien de weigeringen moesten worden toegeschreven aan
zand en vuil.
Al deze aangelegenheden werkten buitengewoon afmattend en
vermoeiend.
Een officier van een der Leidse Depot Bataljons:[9]
-
Je wist tenslotte niet meer wat je moest geloven. Zo
werd verteld, dat de handtassen van allen vrouwen gecontroleerd
moesten worden omdat daarin soms handgranaten vervoerd werden. Dan
kwam er een bericht van de garnizoenscommandant dat uitgekeken moest
worden naar een patrouille Duitse soldaten in Nederlandse uniformen
doch zonder beenwindsels, die vrouwen en kinderen voor zich uit
dreven. En voorts was daar het volgende merkwaardig voorval: terwijl
wij zelf drie observatieposten bezet hielden op de gasfabriek,
vanwaar we de gehele omgeving konden waarnemen, en terwijl zich
totaal niets verdachts had voorgedaan in het omliggende terrein,
komt er op 13 mei een bevel van de overste (garnizoenscommandant),
alarm te maken , aangezien hij bericht had ontvangen dat er
parachutisten achter de gasfabriek geland zouden zijn . Ik zeg:
"Maar overste, ik heb toch geen zand in mijn ogen!" Maar
er was geen praten tegen.
Er wèrd alarm gemaakt.
Zaterdag 12 mei, Lisse, een dorp waarin zich geen enkele
Duitse militair bevond. Een korporaal schreef in zijn dagboek:[9]
-
Op een plein dicht bij onze straat staat een herenhuis
dat opvalt. Als alle burgers bij luchtalarm zo ver mogelijk wegkruipen,
blijven daar een paar heren rustig voor de ramen zitten. Er wonen
Duitsers, zeggen de buren. Eerst in de middag wordt er verlof gegeven,
het huis te doorzoeken. Weer een onbekende bezigheid voor infanteristen!
We omsingelen het gebouw, ieder op eigen houtje. Ik ga een aangrenzend
huis binnen, kijk wat in kamers en kasten, steeds het geweer tot
schieten gereed, en kom tenslotte op een zolderkamertje waar
schildersgereedschap her en der ligt. Vreemd. In 't hele huis geen mens
gezien. Ik zet een wankele stoel onder het enige dakvenster, steek eerst
mijn geweer, dan mijn hoofd voorzichtig door het raam en werk mij op het
platte dak. Het hoogste in de omgeving met een pracht uitzicht. Hadden
we al eerder moeten bezetten. Ik kruip naar de rand en schreeuw naar
beneden dat het dak bezet is. 'In orde', schreeuwt een onderofficier
terug. Een kwartier later schrik ik van gestommel in het zolderkamertje.
Met m'n geweer in de aanslag zie ik een helm langzaam uit het raam
omhoog komen. 'k Hoef niet te schieten, 't is onze groepscommandant, die
al even verbaasd is, mij daar boven aan te treffen. Beneden wordt
geroepen dat alle ramen in de buurt gesloten moeten worden. Wij
schreeuwen dapper mee. Als er nog één raam open blijft, lost de
sergeant naast mij overmoedig een waarschuwingsschot. Nog geen seconde
later vliegen de kogels ons van alle kanten om de oren. Eigen vuur! We
blijven een minuut plat tegen het hete zinken dak liggen en weten ze dan
beneden te beduiden dat het er in hun kersepit niet al te helder
uitziet.
Op 14 mei werden zelfs de Staatsbossen tussen Noordwijk en
Noordwijkerhout in brand gestoken omdat "men" meende dat zich
daar parachutisten verborgen hielden.
Leids jaarboek 1997. De Sikkens lakfabriek.
-
Op 10 mei 1940, nog geen half jaar na de feestelijke
opening, brak de oorlog uit. Rondom het nabijgelegen vliegveld
Valkenburg werd een verrassende aanval van Duitse parachutisten
uitgevoerd. In de algemene paniek, waarbij vijanden zomaar uit de
lucht kwamen vallen, was iedereen verdacht. Er waren spionnen
gesignaleerd, gekleed als burger, postbode of Nederlands militair.
Geen wonder dat de nabij Sassenheim gelegerde militairen wantrouwend
naar de plotseling uit het niets verrezen fabriek keken. Daar liepen
lieden rond die geen zuiver Nederlands spraken. Er werd nitrocellulose
gebruikt, geschikt om bommen van te maken. De fabriek had de vorm van
een hakenkruis. Een prachtig herkenningspunt voor vliegtuigen. Wie
vanuit Duitsland over dat baken vloog kwam regelrecht in Engeland uit.
Zoveel merkwaardigheden. Zoveel verwarring. Het leidde tot een
impulsieve actie. Zenuwachtige militairen, met het geweer op scherp,
deden een inval en voerden de aanwezigen in enkele vrachtauto’s af
naar het dorp. Ondanks alles bleven de Sikkensmensen kalm. Gelukkig
was er een Leidse schilder onder de militairen. Hij kende de firma en
getuigde van de onschuld der gearresteerden. Al snel kwam het besef
van een misgreep. Terug aan het werk maar weer. Het meest kwaad waren
de Groningers nog omdat ze het hele eind terug moesten lopen en niet
eens even werden teruggebracht.
Talrijke waren de berichten omtrent vermeende luchtlandingen. Met
zijn tientallen waarnemingsposten bleef de luchtwachtdienst op volle
toeren draaien. De vrijwilligers die er deel van uit maakten, hadden
maar een primitieve opleiding genoten. Er waren slechts enkele
luchtwachters die de Junker-52 en Messerschmitt-109 vliegtuigen als
zodanig herkenden en ook melden. Men keek slecht en men telde
slecht.
In de vijf oorlogsdagen kwamen van militairen en overheidsdienaren, particulieren
niet meegerekend, niet minder dan zestienduizend waarnemingen bij de
centrale binnen. Daaronder vele die onjuist waren. Fictieve
luchtlandingen waren op 10 mei al gemeld van minstens tien verschillende
plaatsen, tot in Noord Brabant en Zeeland toe. Wanneer de overvallers op
de grond middels parachutes bevoorraad werden werd door waarnemers van
de luchtwacht veelvuldig gemeld dat er Duitse parachutisten landden.
Angstige burgers hoorden verhalen van derden die het ook weer
gehoord hadden en namen dat onvoorwaardelijk, zonder een gezond
wantrouwen, voor waar aan. In het donker zagen de angstige mensen dingen
die zij wilden zien. Doodnormale straatgeluiden werden als verdacht
ervaren.
Het op 10 mei in Den Haag buitgemaakte aanvalsbevel van het 65IR, waarin vermeld
stond dat een aantal "Zivilpersonen" over een ausweis
beschikte en waarvan een voorgenummerd voorbeeld aanwezig was, droeg in
niet geringe mate bij aan die onrust. Die ausweis had het nummer 206.
Men nam aan dat er dan zeker 206, zo niet meer, vijfde colonisten in Den Haag
rondliepen. Zij, zo veronderstelde men, zouden dan ook wel bewapend
zijn. En waren zij als burger gekleed? Als postbode? Als politieagent? Als een
Nederlands militair?
Het Algemeen Hoofdkwartier hielp ongewild mee aan die
verwarring door een
telex bericht
uit te geven waarin werd medegedeeld dat een gedeelte der parachutisten gekleed waren in Nederlandse uniformen.
Dat er vijfde colonisten zijn
ingezet is niet aangetoond maar is wel aannemelijk, alleen al gezien het op 10 mei
buitgemaakte "Ausweis"
voor
zivilpersonen.
Indrukken van Lt. Gen. J.J.G. van Voorst tot Voorst
over de meidagen, gepubliceerd in het verslag 1a van
de Parlementaire Enquêtecommissie:
-
Onder de in
Nederland gevangen genomen parachutisten bevond
zich een Duits soldaat, die 13 mei 1940 naar
Engeland vervoerd, verklaarde, dat hij enige dagen
vóór 10 mei 1940 van Duitsland in opdracht in
burgerkleding naar Nederland was gezonden en zich
had moeten melden bij een bewoner van de
Diemenstraat in Den Haag (verklaring van een
majoor van het Britse Ministerie van Oorlog, die
vermoedde dat deze soldaat de 5e colonne te Den
Haag behulpzaam moest zijn).
*****
Verslagen van de
overval op vliegveld Valkenburg.
Het
Nederlandse stafwerk dat de militaire geschiedschrijving van de
gevechten omvat, toont zich nogal kritisch over de geboden weerstand
bij de overval op het vliegveld Valkenburg. De schrijvers gaven de navolgende mededeling van C.-II-65R.I.
aan zijn troepen in mei 1940 een gewicht die het niet had. Zij zagen het als
het gelijk van de Duitsers. C.-II-65R.I. schreef:
Niet zagen
de schrijvers het als moralistische opkikker die zei: het valt allemaal wel
mee, het zijn sukkels daar in Holland. Het schrijven van C.-II-65R.I. is van identieke waarde
als de mededeling van de Amerikaanse legerleiding aan de parachutisten van de
101e LL. Divisie die aan Market Garden meededen: "Jullie komen alleen maar
tegenover jongens en oude mannen te staan." Een eitje dus.
*
Uit geen enkel verslag is gebleken dat er richtoefeningen hebben
plaats gehad, laat staan oefeningen in het vuren van lichte infanteriewapens
(mitrailleurs) op bewegende doelen (vliegtuigen).
C.-4R.I. was er zich op 20 april 1940 kennelijk ook van bewust
over het ontbreken van dergelijke vaardigheden dat hij in zijn "Instructie
en algemene aanwijzingen " voor het detachement op
het vliegveld liet op nemen; "Op ieder vliegtuig,
dat het vliegveld bezoekt, worden richtoefeningen
gehouden."
Daar het veld nog ongeschikt was voor landingen is het
aannemelijk dat bovengenoemde richtoefeningen niet
hebben plaatsgevonden. De
"eerste oefening" daarin, vond op 10 mei plaats.
Bovendien kan de vraag opgeworpen worden of de
verdediging om het veld zich wel kón dekken tegen
aanvallen uit front, rug en uit de lucht. De
grondwaterstand was hoog, men zal niet diep hebben
kunnen graven om deugdelijke mitrailleurstellingen te
maken. Overdekt tegen vuur uit de lucht waren die
stellingen helemaal niet.
Een dergelijke
evaluatie door de geschiedschrijvers van toen, dat de
verdediging meer aandacht zou hebben gehad voor het
dekken, is derhalve dan ook misplaatst.
Het geschrevene in het Stafwerk
kan eenvoudig weerlegd worden met de navolgende gegevens:
22. D i v i s i o n Div.St.Qu.den 24 Sept.1940
Abt.Ia Nr.464/40 g.Kdos. Erfahrungsbericht über LL.-Einsatz der Division in der Festung Holland. Der Einsatz hat gezeigt, daß die z.Zt. als Transportmaschine in Frage
kommende Ju 52 zu scherfällig und langsam ist. Sie bietet sowohl der
feindlichen schweren und leichten Flak als auch in geringeren Höhen den
feindlichen M.G. beim Anflug und bei der Landung ein leicht zu bekämpfendes
Ziel. Zahlreiche Abschüsse met Totalverlust und starke Verluste durch die
feindliche Erdabwehr schon wärend des Anfluges bezw. Anschwebens -bis zu
7 Toten und 4 Verwundeten von 15 Mann Besatzung einer Ladeeinheid- waren
die Folge. Nur weinige Ladeeinheiten landeten völlig ohne ausfälle.
|
Dit bericht van de
Duitsers werd door Valkenburger W. Ooms bevestigde in de Leidsche Courant
:
-
Het mocht absoluut niet, maar we zijn in oorlogstijd geregeld op het vliegkamp wezen kijken. Daar werd je niet vrolijker van. Ik heb vliegtuigen zien staan, waarin de complete bemanning zat, maar dan dood en doorzeefd met kogels. Had de piloot nog net kunnen landen.
*
Duitse verslaggeving.
Alle Duitse geschriften en documenten spreken echter
zonder uitzondering over zware Nederlandse tegenstand en hoge Duitse
verliezen.
Zo schrijft Friederich August van Metzsch in zijn studie " Die
Geschichte der 22. Infanterie-Divisionen" onder meer:
-
" Het III bataljon landde op 10.5 tegen 7.00
*
uur in sterk afweervuur.
De afzonderlijke landingseenheden moesten vanuit de toestellen de aan
de rand van de landingsplaats verschanste tegenstander aanvallen en
konden het vliegveld eerst tezamen met de valschermjagers ten koste
van zware verliezen nemen. De toestellen konden, voor zover ze toch al
niet in brand stonden, door de modderige grond niet meer starten..."
( * 7.00 uur Duitse tijd. 5.20 uur Nederlandse tijd.
F.O.)
In een aantal gevallen waarbij de verloren strijd van
de luchtlandingstroepen rondom 's Gravenhage aan de orde komt in
Duitse geschriften is er sprake van een ontkenning van hun verlies. In
het boekje : "Deutsche Fallschirmjäger im Zweiten Weltkrieg",
wordt de strijd rond Rotterdam, waar zij wel succesvol opereerden,
uitvoerig beschreven terwijl hun mislukte strijd rond Den Haag in nog
geen tiental regels wordt aangehaald. Een excuus dat als argument
werd gebruikt is, dat er sprake zou zijn van verraad aan hun zijde
waardoor de Nederlanders op de hoogte waren van het plan van de
overval uit de lucht.
Dezelfde Friederich August von Metzsch:
-
Das Moment der Überraschung kam nicht zum Tragen,
die Luftlandung wurde von den Holländern seit dem 2.5. erwartet,
und die Regimenter 47 und 65 fanden die befohlenen Landeplätze
stark besetzt und teilweise sogar vermint vor. Offenbar waren Mängel
in der Geheimhaltung aufgetreten, und das Feindbild war unvollständig
gewesen.
Alkmar von Hove, in "Achtung Fallschirmjäger" (1954):
-
Als die ersten Machinen des Luftlanderegiments 47
gegen 7,00 Uhr auf dem Platz Valkenburg landen wolten, schlug
ihnen ungeschwächtes Abwehrfeuer entgegen; den vorher
gesprungenen Fallschirmjägern war das vorgesehene Freikämpfen
des Platzes nicht gelungen. So landet das III.Bataillon de
L.L.Regiments 47 (ohne 11.Kompanie) trotz starker Feindabwehr und
griff aus den Maschinen heraus den Gegner an. Gemeinsam mit den
Fallschirmjägern gelingt es dann den Platz zu nehmen.
Die Verluste sind hoch. Auf dem Rollfeld brennen mehrere Ju's,
wärend die flugfähigen vergeblich versuchen, auf dem morastigen
Grund zu starten. Der Platz war zwar freigekämpft, aber das Landen
weiterer Transporter nicht mehr möglich. So müssen die Machinen
des II. Bataillons des L.L.Regimets 47, die gegen Mittag
eintreffen, wieder umkehren oder in den Dünen landen. Der Rest
des noch auf den Abspunghorsten wartenden Regiments wird daraufhin
nicht mehr antransportiert.
Oberst Heyser, der Kommandeur des Luftlande-Regiments 47 setz
seine kleine Schar zum Sturm auf den Ort Valkenburg an. Es gelingt,
dort einzudringen und den Feind zu werfen. Heyser richtet sich zur
Verteidigung ein. Viel ist es nicht, was er hat, um dem Gegner
Widerstand zu leisten. Mehr kann der verwundete Oberst nicht
anorden, er weiß nichts über die gesamtlage, noch gelingte es
Verbindung mit dem in den Dünen gelandeten Kräften aufzunehmen.
Wie bei Valkenburg so auch bei Ypenburg : Die
Fallschirmjäger waren weiter südlich als vorgesehen abgesetzt
worden und landeten met Teilen direkt im Feind.
*
Duitse inzet: het einde van het begin.
Volgens het landingsschema hadden er in totaal in twee dagen ongeveer
2900 man op Valkenburg moeten landen, hetgeen betekent dat slechts plm.
35.5% van de voor Valkenburg bestemde troepen kon worden ingezet en
dat nog geen 26% te bestemder plaatse werd geland.
Van de omstreeks 17.734 man sterke divisie waren er meer dan 2000
man rondom 's-Gravenhage geland.
Een voordeel voor onze troepen was dat de rest, waaronder vrijwel alle zware
wapens en de geneeskundige formaties, niet meer kon worden ingezet
wegens gebrek aan vliegtuigen en landingsmogelijkheden. Deze werden daarom op de
vliegvelden in Duitsland vastgehouden of keerden daarheen in de
overgebleven vliegtuigen terug.
Het
was slechts het einde van het begin. Duitsland verloor tijdens Fall
West, vanaf 10 mei tot de overgave van Frankrijk:
Doden, 27,074
Vermisten, 18,384
Gewonden, 111,034 ( Officieren, onderofficieren en manschappen.)
Totale verliezen, 156,492
Arnold van Roon,
Kompagniechef van 3./FJR2, verklaarde in 1990:
-
Het is voor een veteraan ondenkbaar dat je met
6500 man 'n stad van 400.000 inwoners moet gaan veroveren. En dat
je de legerleiding, de regering en het Koninklijk Huis gevangen
moet nemen. Voor mij, vanuit nu gezien was dat toch te veel
gevraagd. Ze wisten van niets. Want bij de luchtlandingen die
daarvoor plaatsvonden in Denemarken en Noorwegen hadden we geen
tegenstand van betekenis ondervonden. Daar ging het van een leien
dakje. We waren verrast door de Nederlandse tegenstand. Dat hadden
we niet verwacht.
*
Resultaten.
De strijd rond Den Haag geeft een goed inzicht in de sterkere en
zwakkere kanten van het Nederlandse militaire optreden. Kleine gedurfde
acties van enkele officieren, onderofficieren en manschappen ter
verovering van een bepaald punt liepen meestal goed af. Latere aanvallen
in groter verband daarentegen legden de zwakheid van de bevelvoering
bloot. Een van de manco’s was het coördineren van diverse
troepenbewegingen.
Herhaaldelijk bleek dat de troep slecht geoefend was in het beweeglijke en
offensieve gevecht. Het eerste vuurcontact
leidde verschillende keren tot het stokken van de voorwaartse beweging. Ook hadden
velen
tijdens een artilleriebeschieting het angstaanjagende gieren van artilleriegranaten over hun hoofden nog nooit
ervaren.
Bij dit alles mogen we niet vergeten
dat, om kort te zijn, door de slechte voorbereiding op een daadwerkelijke
oorlog, de onverhoedse vuurdoop velen in verwarring heeft gebracht en dat de
tijd ontbrak gevechtservaring op te doen.
Verder was wél door de Nederlandse tegenstand de
voorgenomen opmars naar het regeringscentrum en daarmee een regeringscapitulatie
voorkomen - de aanval van de nazihorde op de Residentie was mislukt.
Vele schepen van de koopvaardij en marine konden ontsnappen
en aan de oorlogvoering blijven deelnemen; grote hoeveelheden goud van
de Nederlandse bank kon in veiligheid gesteld worden. En niet als
laatste, ook de Koninklijke familie en de regering kon zich in veiligheid
stellen.
Dit alles was te danken aan de weerstand van onze dikwijls verguisde strijdkrachten. Er is in Nederland soms extreem kritisch geoordeeld over
de gevechten. Met een merkwaardige voorkeur werden dan meestal die
gevallen uitvoerig uitgesponnen waarbij van laakbaar gedrag sprake was
geweest.
Zulke gevallen zijn zeker aan te wijzen, zoals in elke strijd.
Beschouwen we echter het Nederlandse leger als geheel, dan dient gezegd
te worden dat het, gegeven de zeer moeilijke situatie, zeker niet minder
moedig is opgetreden dan de legers van de andere landen die in de lente
van 1940 in de strijd betrokken waren.
Overste Buurman verklaarde in januari 1951:
Luitenant-generaal, Commandant Veldleger in 1940, J. J. G.
Baron Van Voorst tot Voorst in 1951:
-
De houding van een groot aantal onderdelen van het 4e
Regiment Infanterie gedurende de vier oorlogsdagen van 1940 kan zeker
met een gulden blad in de annalen van het Regiment worden vastgelegd.
Daarbij vormt het optreden te Katwijk-Binnen, voor Valkenburg en bij
de herovering van het vliegveld aldaar onder de dappere Majoors J. J.
N. Cramer en J. Mallinckrodt het hoogtepunt in de strijd tegen de op
overwicht in bewapening te land en uit de lucht zomede op verrassing
steunende overvalling.
Aldus heeft het Regiment de uitstekende naam, welke
het in het toenmalige Veldleger bezat, gehandhaafd.
Van onmeetbaar belang is natuurlijk ook: dát de strijd gevoerd is. Mét dat
gegeven kan Nederland met opgeheven hoofd zeggen: ja, we zijn de strijd
aangegaan maar hebben verloren.
**
De vraag rijst nu, wás
Nederland wel te verdedigen tegen de aanvallende horde?
Het dorp.
Na de capitulatie was Valkenburg nagenoeg één grote puinhoop, zeker
in het centrum waar het kerkgebouw van de Nederlandse Hervormde Kerk en
35% van alle woningen totaal waren verwoest en 25% van de woningen zware
schade hadden opgelopen. Het ergste was dat dit oorlogsgeweld aan 23
burgers het leven kostte en dat velen zwaar gewond werden. De schade aan
gebouwen werd geraamd op ongeveer 400.000 gulden (1940). Schade aan
inventarissen en het vele vee, dat gedood was. Omdat er in 1940 nog
voldoende materiaal aanwezig was, kon er met de wederopbouw aanstonds
worden aangevangen
In Valkenburg leeft deze geschiedenis voort in het
Majoor
J. Mallinckrodt veld
**
Verliezen.
De strijd rond de residentie heeft
relatief veel verliezen opgeleverd. Aan Nederlandse zijde sneuvelden of
bezweken later aan hun verwondingen ongeveer 515 man, van wie, o.a., 65
bij het bombardement op de Nieuwe Alexanderkazerne en 24 bij de heroïsche
verdediging van vliegveld Ockenburg door de 22 Depot C.B.T. uit Leiden (10
mei).
208 man sneuvelden op en rondom het vliegveld Valkenburg. 139 sneuvelden
op het strijdtoneel, de overigen overleden aan de opgelopen verwondingen
in de ziekenhuizen in de omgeving. Het totaal aantal gewonden is nooit vastgesteld geworden.
Volgens een jaarverslag van het Academisch Ziekenhuis te Leiden waren in de
oorlogsdagen opgenomen :
Het aantal gewonde Duitsers in het Elisabethziekenhuis en het
Diaconesseziekenhuis bedroeg samen 71.
Het aantal gewonde Nederlandse militairen welke in Leidse
ziekenhuizen waren opgenomen bedroeg volgens de Leidsche Courant ongeveer
500. Bericht van 24 mei 1940.
*
De Duitse aantallen
gesneuvelden zijn niet nauwkeurig bekend. Minstens 2735 werden er
uitgeschakeld rond 's Gravenhage. Doordat zij
bij de Grebbelinie, Brabant enz., waar er voor de vijand een directe verbinding met Duitsland mogelijk
was, zijn
gesneuvelden afgevoerd.
-
Te Katwijk werden 14 man begraven; zij werden op de Duitse militaire begraafplaats Ysselsteyn herbegraven (graven TBB-10 en TBB-11 en TBB-13 t/m TBB-24).
-
Te Oegstgeest: 26 man (thans Ysselsteyn graven CV-182 t/m CV-207).
-
Te Valkenburg: 54 man (thans Ysselsteyn graven CN-79 t/m CN-111, CN-113 t/m CN-118,
CN-120 t/m CN-126 en CN-128 t/m CN-135). Bovendien 1 man van 10/IR47 die op 21 mei aan zijn verwondingen stierf
(Ysselsteyn graf CW-253).
Van deze gesneuvelden (totaal 104 man) zijn o.m. namen, onderdeel geboorte- en sneuveldatum enz. bekend.
Er zijn geen aanwijzingen dat de gesneuvelden bij de luchtlandingsoperatie
naderhand op grote schaal naar Duitsland werden afgevoerd.
Ook krijgsgevangen waren gemaakt de 240
man die alleen al in de Leidse ziekenhuizen waren opgenomen en welke niet
waren afgevoerd. 47 Duitsers werden rondom Valkenburg gevangen
genomen en naar Engeland afgevoerd. Bij deze voorlopige telling zijn
dus bij Valkenburg 391 Duitsers uitgeschakeld.
Minstens 1414 Duitse krijgsgevangen parachutisten en luchtlandingstroepen zijn op 13 en 14
mei, respectievelijk met het
s.s. Phrontis
en het
s.s.Texelstroom
via IJmuiden en de mijnenlegger W. van de Zaan naar Engeland afgevoerd.
Een saillant detail is, dat het
vertrek van de Texelstroom op een half uur na het afkondigen van de capitulatie
lag. Daar was de vijand nogal boos over, dat er hier een flagrante
oorlogsmisdaad was begaan.....
De Duitse luchtmacht leed grote verliezen. De totale Duitse
vliegtuigverliezen in Nederland waren: telling door lkol Brongers; meer
dan 528
, afgaande op onvolledige Duitse gegevens; 303
vliegtuigen waaronder ongeveer 222 JU 52 transportvliegtuigen - ongeveer
75 % van de transportvloot van de overvallers! Rondom het vliegveld Valkenburg en op het strand gingen
81 JU 52 verloren.
Niet alleen hadden de Duitsers grote materiële verliezen aan
luchttransportmiddelen tijdens de
invasie in Nederland, - een verlies wat niet meer geëvenaard is in de
oorlog - , zij hadden met de overval van Nederland ook de instructeurs in hun lesvliegtuigen meegezonden met de invasiemacht.
Deze verliezen hadden nog groter kunnen zijn als men na de herovering
van de vliegvelden er aan gedacht zou hebben om de tientallen
onbeschadigde Junkers in brand te steken, de eenvoudigste en meest
afdoende manier van vernielen. Zo had men op Valkenburg het
instrumentenpaneel van diverse vliegtuigen vernield.
Ondanks dat de Duitse oorlogsindustrie op volle toeren
draaide behoeft het hier geen betoog dat de geallieerden profiteerden van deze verliezen.
De 22e Luchtlandingdivisie had haar
doelen in de Vesting Holland niet kunnen bewerkstelligen. Al eerder is
hier opgemerkt dat de bezetter niet graag sprak over deze verloren slag.
C. 22 Div. verbood zijn ondergeschikten dan ook over de verliezen met
anderen te communiceren. [28]
De registratie van de in ziekenhuizen
opgenomen en naar Dover afgevoerde krijgsgevangen Duitsers was aan
Nederlandse kant nogal gebrekkig geweest. De bezetter was daar boos over
en raakte in onzekerheid over eventuele gewonde of gedode militairen van
22. LL Div.. Er werd een speurtocht op touw gezet:
[28]
*
Nasleep van de afvoer van krijgsgevangenen.
BRON; LKOL. B.D. E.H.
BRONGERS
Spoedig ontdekten zij dat de
Texelstroom na de capitulatie was
vertrokken Er volgden uitgebreide onderzoekingen, waarbij o.a. 1e
luitenant Egter van Wissekerke door de bezetters aan een scherp verhoor
werd onderworpen. Zij oefenden zware druk op hem uit, te bekennen dat
hij in strijd met de capitulatieorders had gehandeld. Bij herhaling
dreigden ze hem zelfs gevangen te zetten en naar een concentratiekamp te
sturen. De luitenant hield echter naar waarheid vol, het bericht over
het beëindigen van de strijd eerst na het volbrengen van zijn taak in
IJmuiden te hebben vernomen. Het vond aanvankelijk geen geloof. Tot hij
op een gegeven moment opmerkte dat, indien hij het wel had geweten, toch
zeker van de gelegenheid gebruik zou hebben gemaakt naar Engeland te
ontsnappen. Daar moesten ze even over nadenken. Eén van de Duitsers
sprak toen de verlossende woorden: 'Der Ober-leutnant hat recht'. Egter
van Wissekerke mocht gaan!
*
Na
de strijd.
Overste Buurman,
C.-4R.I.
Overste Buurman werd commandant van het 52e Regiment
Infanterie welke werd belast met zaken van het afwikkelingsbureau.
Uit een persoonlijk archief van overste Buurman, wat in
het voorjaar van 1996 in een vuilniszak in de kelder van het gemeentelijk
havenkantoor te Scheveningen is aangetroffen, blijkt dat overste Buurman
in 1940-1941 verschillende initiatieven heeft ondernomen;
-
Een gedenkteken of monument opgericht te krijgen
voor de gevallenen van het 4R.I.
-
De geschiedenis van de strijd van het 4R.I. bij
Valkenburg te publiceren.
-
Overste Buurman blijkt contact gehad te hebben
met overste D.A. van Hilten, lid van de Generale Staf en
redactie van de Militaire "Spectator", welke hem schriftelijk meedeelde dat
:
"de geschiedenis zoals door hem verwoord zou tendentieus en
allesbehalve zakelijk zijn, talrijke onnauwkeurigheden
bevatten en in strijd met de waarheid der gebeurtenissen
zijn."
Verder deelde hij overste Buurman mee ;
"De officiële geschiedschrijvers zullen de verdere
gebeurtenissen te Valkenburg, Haagse Slag en Katwijk voorlopig
niet publiceren en wel omdat in waarheid daarvan vrijwel niets
goeds is te vertellen en zou een demonstratie worden van
rampen van slecht geoefende troep onder onbekwame tactische
leiders en zou in geen geval kunnen bijdragen tot verheffing van
het moreel van ons volk in deze moeilijke tijden."
-
De geschiedenis van 4R.I. tijdens de
meidagen van 1940 was in bezit van gen. Kruls, Wilson en van
Hilten en Buurman zelf. Later heeft Buurman een burger uitgever
gezocht om het te publiceren. Iets wat klaarblijkelijk niet
gelukt is.
-
Een herdenking/reünie en een kranslegging te
organiseren voor de gevallenen van het 4R.I.
-
Een geschenk van het 4R.I. aan de gemeente Leiden te
doen.
Verder blijkt uit de bewaard gebleven correspondentie
dat;
-
Overste Buurman met een aantal militairen van het
4R.I. contacten onderhield.
-
Hij op 1 augustus 1941 eervol ontslag kreeg uit het leger wegens het bereiken van 40
dienstjaren
-
Dat majoor J.J.N. Cramer (vm.C.-II-4R.I.) op 8 mei 1941 te Arnhem
overleden was.
-
Hij op 15 mei 1942 in krijgsgevangenschap werd
vastgehouden in Oflag XIII B, Teillager z.b.V. te Neurenberg.
-
Dat Lt. Kol. H. Sjouke (vml C.C.-2-II-4R.I.) in 1946 diende als C.
1-5R.I. op Java in Ned. Indië.
Op 24 juni 1940 kreeg de Overste een beoordelings Nota van kol. Kraak,
ondertekend door Gen. Maj. N.T. Carstens, waarin hem o.m. het volgende werd
medegedeeld:
- heeft blijk gegeven een zodanig omvangrijk commando,
onder moeilijke omstandigheden, niet voldoende te kunnen beheersen en te weinig
voortvarendheid te bezitten waardoor het dorp Valkenburg, ondanks het
feit, dat tot twee maal toe eigen troepen daarin waren doorgedrongen, niet
veroverd is kunnen worden, terwijl voorts een actie tegen de vijand aan de
Wassenaarse Slag, welke met drie bataljons, gesteund door een afdeling
artillerie werd ondernomen, door het ontbreken van éénhoofdige commando,
in wezen is ontaard in particuliere actie van die bataljons en
dientengevolge schipbreuk heeft geleden.
Mitsdien acht ik deze hoofdofficier niet geschikt voor bevordering tot de
naasthogeren rang.
Gen. Majoor N.T. Carstens voegde er aan toe;
Ik acht den Luitenant-Kolonel Buurman, "niet in alle opzichten aan te
bevelen" voor bevordering voor den naasthoogeren rang.
De Overste diende op 1 september 1940 een bezwaarschrift in
waarin hij redenen en feiten aandroeg die op het mislukken van de actie van
drie bataljons op 11 mei bij de Wassenaarse Slag en de mislukte pogingen om
het dorp Valkenburg te heroveren van toepassing waren. Feiten en redenen die
in hoofdzaak het falen van C.-III-Divisie aangaven.
De
classificatie van de verdere correspondentie betreffende de Nota is om
onduidelijke redenen Geheim.
Op 17 november 1940 werd de
Overste uitgenodigd om op 25 november van dat jaar voor de Commissie van
onderzoek van bezwaarschriften te verschijnen.
In die zitting van 25 november 1940 oordeelde de voorzitter van de commissie (als bedoel in par. 30
V.B.L.) zonder ruggespraak te houden, als volgt;
-
De commissie is voldoende ingelicht, ik zal U het oordeel
van de commissie mededelen. U heeft U dapper gedragen, U is gewond geweest
en U hebt Uw regiment goed aangevoerd. De Kolonel heeft dan ook voor ons
het eerste gedeelte van de nota ingetrokken en de generaal heeft gezegd,
dat nu hij van de bijzonderheden had kennis genomen hij in dit geval geen
aanleiding zag tot het opmaken van een nota als door den Opperbevelhebber
bedoeld en hij heeft de nota in zijn geheel ingetrokken
Op de vraag of de Overste nog iets had te zeggen antwoordde de
Overste:
Op 20 januari 1941 deelde het Afwikkelingsbureau van het Ministerie van
Defensie Overste Buurman in een geheime brief mede, dat de aan hem gerichte
beoordelingsnota van 24 juni 1940 vernietigd zou worden.
Na zijn
ontslag uit het leger is hij eind 1946 alsnog benoemd tot Kolonel-titulair en werd
onderscheiden met het
Oorlogsherinneringskruis
met de gesp voor bijzondere
krijgsverrichtingen.
Met de onterechte beoordeling werd, naar het laat aanzien, het
disfunctioneren van de
commandant van de 3e Divisie afgewenteld op
Kolonel Buurman.
*
De kolonel overleed op 78 jarige leeftijd
op 4 september 1962. Ter nagedachtenis aan hem is op de
erebegraafplaats van Valkenburg een herdenkingssteen gelegd.
**
Res. kapitein J.C. Wagtendonk.
Kapitein-adjudant C.-4R.I.
Was tijdens de bezetting commandant Binnenlandse Strijdkrachten afd.
Voorschoten.
**
>Majoor J.
Mallinckrodt.
C.-III-4R.I.
Majoor Mallinckrodt werd als beroepsmilitair in de roerige
demobilisatieperiode commandant van de restanten van het 4e Regiment. Het werd
door de overvallers benoemd als het Bewakingsbataljon-4R.I. Op 15 juli werden
ook de nieuw gevormde bataljons opgeheven, deze werden omgezet in korpsen van
de opbouwdienst, waarvan het oude 4R.I. het 27e Korps vormde.
Later trad de majoor toe als commandant van het 13e korps van de
opbouwdienst. De Duitsers hadden de bedoeling dat de opbouwdienst de grondslag
moest worden voor een
nationaal-socialistisch getinte 'echte' nazi- arbeidsdienst. Dat is niet
gelukt.
Waarschijnlijk is dat majoor Mallinckrodt, na de omzetting van de opbouwdienst
naar de arbeidsdienst en de pogingen daarna deze te nazificeren, er de brui aan heeft gegeven.
In 1942 is hij door de bezetter weggevoerd naar Duitsland vanwaar hij in 1945 terugkeerde.
**
Res. Maj. M. van Lokhorst
C.-I-4R.I.
Voor intimi; kameraad Lokhorst
1940, lid opbouwdienst. Lid Haagse afdeling Nederlands-Duitsche
cultuurgemeenschap. Hoofd ontspanning en cultuur van het Departement van
Voorlichting en Cultuur.
Was in 1941 medewerker van het Nationaal Dagblad en Hoofdinspecteur van de
300 aspirant N.S.B. burgemeesters van de stoomcursus in maart '41. Op 23
jan 1943, NSB-burgemeester van Nijmegen waarbij hij met de hulpverlening na
het bombardement op Nijmegen op 22 februari 1944 met ziekteverlof was.
Nijmegen heeft geen plaats gekregen in ons collectief
geheugen, Rotterdam wel. Het was geen vijandelijke daad, het was een
foutje van onze vrienden. Het zogenaamde bedrijfsongeval, collateral
damage, zouden we nu zeggen. En zo is het door de Nijmegenaren opgevat,
ook al bezwoer NSB-burgmeester Van Lokhorst op de massabegrafenis dat:
**
Res. Kapt. H.Sjouke
C.-2-II-4R.I.
Was na de oorlog van 28-02-1946 tot 17-07-1946 Commandant van 1-5R.I. op
Java.
**
Res. Majoor H. Mulder
C.-22-Dep.Bat.
Majoor Mulder ging na de capitulatie in het verzet en liet lt. Fijn
van Draat in 1943 onderduiken in Vianen om te ontsnappen aan
krijgsgevangenschap in Duitsland.
Een opmerking gemaakt door lt Rodemond (22 Dep. CBT) : Majoor Mulder was
een dapper man die later in het verzet radio-verbindingen met Engeland tot stand gebracht
heeft.
Het boek Bronzen Leeuw - Bronzen Kruis:
-
Heeft zich door het bedrijven van bijzonder moedige
en beleidvolle daden in de strijd tegenover de vijand onderscheiden
door reeds eind 1940 inlichtingen aan een hem bekende
inlichtingengroep te verschaffen en daarna herhaaldelijk gegevens te
verzamelen en door te geven, waarbij hij tevens stimulerend en coördinerend
optrad.
Voorts door, nadat hij in het voorjaar van 1944 in rechtstreekse
verbinding kwam met één van de belangrijkste, met het Bureau
Inlichtingen der Nederlandse Regering te Londen samenwerkende,
inlichtingengroepen, in belangrijke mate bij te dragen tot de
verdere uitbreiding van deze groep.
Vervolgens door, in December 1944 te Zwolle te zijn gevangen
genomen, op meesterlijke wijze weten te ontsnappen, waardoor hij
veel onheil voor anderen voorkwam.
Tenslotte door de leider van zijn groep te waarschuwen toen hem was
gebleken dat deze bij een bespreking op een afgesproken plaats
tengevolge van verraad zou worden gegrepen.
Door zijn optreden aan de Geallieerde oorlogvoering en de
Nederlandse Regering grote diensten te bewijzen.
**
Kapitein C. Tonnet
C. Instructie-Batterij 7 Veld.
Kapt. Tonnet was na de vijfdaagse oorlog
toegetreden tot 1e District Opbouwdienst. Lang heeft dat niet geduurd.
In 1942 op transport gesteld om in krijgsgevangenschap
afgevoerd te worden wist Tonnet te ontsnappen door tijdens dat transport naar
Duitsland uit de rijdende trein te springen en terug te keren naar Nederland.
Daarna ging hij het verzet in en onderhield vanuit bezet gebied verbinding met
de Engelse geheime dienst, waaraan hij veel inlichtingen doorgaf. In 1943
sloot hij zich aan bij de OD. Nadat hij door de chef-staf was belast met de
leiding van de radiodienst buitenland, koos hij de schuilnaam 'Barbara'. Als
leider van deze spionagegroep, werd hij in januari 1944 gearresteerd, door een
'Kriegsgericht' ter dood veroordeelden vervolgens naar Duitsland op transport
gesteld. Tijdens het overbrengen, op 22 juli 1944, naar een ander gevangenkamp
in Duitsland wist
hij voor de tweede keer uit een rijdende trein te ontsnappen. Na zijn
terugkeer in Nederland zette hij - hoewel hij door gevangenschap erg verzwakt
was - zijn verzetswerk voort. Van januari 1945 af tot aan de bevrijding van
heel Nederland had hij een zeer werkzaam aandeel in de verzetsactiviteiten van
het gewest Achterhoek van de BS. Bij het uitoefenen van dit illegale werk wist
hij zich herhaalde malen door moedig optreden aan arrestatie te onttrekken.
Na de oorlog werd hij in Engeland opgeleid voor de dienst in Ned. Indië. Het
lijnvliegtuig dat hem in de nacht van 14 op 15 november 1946 terugbracht,
stortte echter bij Schiphol neer, waarbij Tonnet de dood vond.
Bij Koninklijk besluit van 1 augustus 1950 nr 16 werd hij
postuum benoemd tot ridder der vierde klasse van de Militaire Willemsorde.
**
Lt. Kol. J.J. Teding van Berkhout
C.-1RHM.
In
Apeldoorn
richtte hij in september ’40 een verzetsgroep op, die later opging in de
organisatie “Ordedienst” (O.D.). Waarschijnlijk na verraad werd hij door
de SD gearresteerd in mei 1942. Na gevangenschap in het “Oranjehotel” te
Scheveningen, en Haaren (Noord Brabant) heeft hij tot oktober 1943 gevangen
gezeten in Kamp Amersfoort. Hij werd tijdens het z.g. tweede OD-proces ter
dood veroordeeld. Dit vonnis werd gewijzigd in gevangenschap in een z.g.
“Nacht und Nebellager”. In oktober ’43 werd hij naar Natzweiler
getransporteerd, alwaar hij in mei ’44 overleed t.g.v. mishandelingen,
uitputting en ziekte.
**
Kornet T. van Renterghem.
C.-2-2-1RHM.
Amsterdam, 28 juni 1919 - 19 juli 2009 †.
Een van de laatste te paard opgeleide cavalerie officieren (1938) maar in 1940 bij
het 1e Regiment Huzaren Motorrijder als peloton’s commandant. in de strijd om de Residentie
succesvol tegen de Duitse Luchtlandingstroepen ingezet. Daarna vanaf de eerste dag tot de
bevrijding, vijf jaar in het Verzet en ondergedoken, o.a. als Chef Staff Co. Amsterdam Z-Gewest
10-OD-BS, en als oprichter en Co. van de STANS stootgroep.
Samen met Frits Kahlenberg, richtte hij de Verzets Film en Foto Groep op, later bekend als “de
Ondergedoken Camera.” Hij specialiseerde zich in spionage via Duitsers, waaronder een Duitse
generaal, een ingenieur uit Peenemunde, de dochter van een Duitse vliegtuigfabrikant, en een
Oostenrijkse majoor. Bij de bevrijding in 1945 stopte hij in zijn eentje een vuurgevecht bij de
Gestapo en overtuigde hen zich aan hem over te geven. Kort daarna ontving hij voor de Co. Amsterdam
de eerste (Britse “Polar Bears“, niet Canadese!) bevrijders en leidde ze naar het
Stadhuis. Enige weken later werd hij tot 1e luit. aan de Generale Staff van Co.Nederlandse
Strijdkrachten (Prins Bernhard) benoemd. Na de oorlog was hij Engeland samen met.Dick Elfers belast
met het organiseren van tentoonstellingen over het Verzet en de wederopbouw.
**
Vaandrig P.L. Baron d'Aulnis de Bourouill.
Ingedeeld officier bij de 14 batterij Luchtafweer.
Ontsnapte in 1941 als een van de eerste Engelandvaarders via
de Franse route naar Engeland. In 1943 is hij als geheim agent in Nederland
geparachuteerd en heeft tot aan het einde van de oorlog bijzonder
verdienstelijk verzetswerk verricht.
**
Majoor L.C. van der Schee
C.-I-9R.I.
In 1942 als krijgsgevangene naar Duitsland afgevoerd. Preekte in
krijgsgevangenkampen voor de doopsgezinden
UTRECHT — Op 30 maart 1975 is na een ziekte van twee maanden in Utrecht op 85
jarige leeftijd overleden ds. L. C. van der Schee, emeritus predikant van de
Geref. Kerken. De begrafenis heeft plaats donderdag 3 april, om 12.00 uur op
de nieuwe algemene begraafplaats te Driebergen, terwijl hieraan vooraf om
11.00 uur een rouwdienst wordt gehouden in Huize Rehoboth, waarin voorgaat ds.
G. van Andel, Geref. predikant ter plaatse.
Ds. Van der Schee werd in 1890 te Rhoon geboren en was van 1912 tot 1947
officier bij de landmacht. In 1948 werd hij predikant op art. 8, de singuliere
gaven (bijzondere begaafdheden); hij diende de gemeente van Noordeloos van
1949 tot 1960.
**
1e lt. Johan Carel Arie Nout
Luitenant-adjudant C.-I-9R.I..
Geb. 07-01-1910. N.O.I. Lid O.D. Groep Westerveld.
Gearresteerd april 1941. Vastgezet in het Oranjehotel tot februari
1942. Als verzetsstrijder op 3 mei 1942 door de nazi's in het
concentratiekamp Sachsenhausen vermoord.
**
Majoor H.J.J.W. Dürst Britt.
C.-III-2R.A.
Werd na de oorlog commandant van de 7-december
Divisie van van 1-8-1946 tot 2-09-1948. Daarna, als generaal-majoor,
Bevelhebber van de 4e Militaire Afdeling.
**
F.J.G. Brackel.
C. Det. Instr. Batt. 7 veld.
Heeft zich door moedig optreden tegenover de vijand
onderscheiden door in Januari 1944 tijdens een transport van Nederlandse
krijgsgevangenen officieren uit een rijdende trein te springen en over de
Karpaten Boedapest te bereiken. Voorts in Boedapest, ook nadat Hongarije in
Maart 1944 door de Duitsers was bezet, zoveel mogelijk de Nederlandse en de
Geallieerde zaak onder dikwijls moeilijke en gevaarvolle omstandigheden op
beleidvolle wijze te dienen. Voorts door, na in April 1944 door de Duitsers te
zijn gevangen genomen, weten te ontvluchten; zich naar Nederland te begeven en
aldaar deel te nemen aan het verzet tegen de vijand. Tenslotte door, na in
Januari 1945 opnieuw te zijn gevangen genomen, voor de derde maal uit
krijgsgevangenschap uit Duitsland weten te ontsnappen en zich naar Denemarken
te begeven, alwaar in Mei 1945 de bevrijding door Britse troepen plaatsvond.
****
Vliegveld Valkenburg.
Het vliegveld na de capitulatie.
De toen in Katwijk wonende G. Haasnoot
[24]:
-
Op 16 mei werd de wagen gevorderd. Wij, mijn baas en ik,
moesten op het politiebureau van Katwijk komen. Een schilder werd
opgedragen hakenkruizen te schilderen op de portieren en achterop de
trailer; zo gingen we rijden. Ik mocht niet meer naar huis en werd
ingekwartierd aan De Lus in Wassenaar. Daar heb je in de bocht drie of
vier huizen staan en in de middelste heb ik één of twee nachten
geslapen. Die mensen vonden het vreselijk dat bij hun zo'n chauffeur in
huis kwam. Ik had niets bij me, ik was zo van de straat geplukt. Vrij
snel heb ik voor elkaar gekregen dat ik 's avonds weer naar huis kon. Ze
vorderden toen maar, wat ze met je doen moesten, wisten ze zelf niet,
maar ze wilden graag je auto hebben. Rond 20 mei werd ik naar Valkenburg
gestuurd waar ik zo'n zes weken gewerkt heb. Ik reed toen met de
grootste trailer van Nederland. Die was veertien meter lang. De Junkers
op het vliegveld werden uit de modder getakeld en op platen neergezet.
Ik reed de trailer erachter waarna ze erop werden getakeld. Alleen de
romp, de vleugels waren al gedemonteerd. Ik bracht ze naar Schiphol,
waar ze op een boot werden geladen en vandaar gingen ze naar de
Fokkerfabrieken aan de andere kant van het IJ. Daar kon ik met mijn
trailer met vliegtuig niet komen. Ik heb een stuk of twintig goede
vliegtuigen weggebracht. Met één vliegtuig, een Nederlandse G-1 die
ook op Valkenburg stond, ben ik naar huis gereden. Ik haalde het niet
meer naar Schiphol en heb hem voor mijn huis neergezet. Ik heb er toen
nog een kompas uit gesloopt.
Het afvoeren van JU-52 op Valkenburg.
De bezetter bouwde het vliegveld verder af, o.a. de legeringsgebouwen
aan de Wassenaarse weg, en werd in gebruik genomen als 'Fliegerhorst
Katwijk'. Het werd gebruikt als hulpvliegveld voor een hoofdbasis of als
uitwijkplaats voor bepaalde operaties. Tussen 21 oktober en 4 december
1940
vlogen de Duitsers er met Me Bf109 vliegtuigen van het III/JG54 'Grunherz".
Later opereerden zij er tot 1943 met Messerschmitt
en Focke
Wulf 190 A-3 (5/JG 1) vliegtuigen.
Een FW-190 van 5/JG1 op Valkenburg.
Bollenkweker Cees Overdevest daarover in de Haagsche Courant
van 02-02-2000:
-
"Vrijwel onmiddellijk na de bezetting van Nederland
in mei 1940 werden alle Nederlandse militaire terreinen en vliegvelden
door de Duitsers geconfisqueerd. Aangezien de bezetter van plan was om
Groot-Brittannië met een invasie te verrassen, hadden de Duitsers
aanvalsbases nodig. De eerste startbanen hebben we zien bouwen", zegt
Overdevest.
Hij wijst naar de bollenvelden. "Daar hebben ze het zand gehaald. Met
een graver die de IJzeren Man werd genoemd. Met paard en wagen werd het
zand naar Valkenburg gereden. Je kunt het nog zien, want de velden liggen
allemaal lager.
Aan de zuidzijde verschenen vliegtuigopstelplaatsen, munitiebunkers en
brandstofopslag. Valkenburg werd door de Duitsers zo afgebouwd dat het
vanuit de lucht op een dorpje zou lijken. Daarom staan die huisjes ook
niet recht."
Hij wijst weer, nu naar een kleine klokkentoren. "Die werd als kerkje
gebouwd. Vanwege dat dorpse karakter. Daarom is de vijver dáár
gegraven".
Aan de oostzijde hadden de Duitsers een zogeheten Landwirtschaft
ingericht. Een kolossale schuur voor het fokken van angorakonijnen,
waarvan de wol werd gebruikt voor de voering van vliegerkleding.
Na oplevering werden vliegende eenheden van de Luftwaffe gestationeerd.
Alle met eenmotorige jagers van het type Messerschmitt 109 en later Focke
Wulf 190's. Overdevest heeft als knulletje alle eenheden in 1942 weer zien
vertrekken. "Door de ligging vlak achter de duinen was het vliegkamp
nauwelijks te verdedigen".
Een stukje uit het interview van D. Keijzer door E.W. van den
Burg van de interviewgroep "Sprekend Verleden"
-
.... Zo heb ik ook nog op de Vliegbasis Valkenburg gewerkt
onder ene meneer Godschalk. Wij werkten voor een firma die, als ik me goed
herinner uit Warmond kwam. Daar moesten we op de fiets naar toe. 's
Ochtends om zes uur moest ik er wezen. Die startbanen waren met hout
bekleed, en wel zo dat het afwaterend was. Er kwamen regelmatig Duitse
vliegtuigen die waren wezen vechten in Engeland en die waren beschadigd,
die konden niet gewoon landen, maar moesten een buiklanding maken. Dan was
de startbaan of het veld ernaast weer kapot en dan moesten wij zorgen dat
het weer in orde kwam. Er liep daar zo'n treintje op smalspoor en op den
duur mocht ik de wissel bedienen. Dat was mijn werk voortaan en ik hoefde
geen plaggen meer te leggen en dat soort dingen...
De op 24 april 1945 door de BBC en Radio Oranje aangekondigde
voedseldropping ging wegens een te harde westenwind op 28 april niet door. Op 29
april verspreidt Radio Oranje om 12 uur 's middags het bericht dat de
vliegtuigen voor de voedseldroppings waren opgestegen. Kort na 12 uur
verschenen 144 Lancaster toestellen van het Bomber Command laag boven
Nederland. Hiervan vlogen er 59 naar Valkenburg en dropten er 121.215
ton aan voedsel.
-
"De dagen erna gaan de voedseldroppings door. Van 30 april t/m
maandag 7 mei, behalve op 6 mei, verschijnen iedere dag Lancasters van de
R.A.F. of
B17G toestellen
van de USAF boven vliegveld Valkenburg. In totaal zullen ze in acht dagen
5500 voedselvluchten uitvoeren en 869.540 ton aan voedsel uitwerpen. De
Verzorgingsraad voor Leiden is betrokken bij de distributie van de
gedropte voedselvoorraden.
Na de bevrijding kwamen 600 man van de Royal Engineers naar het
vliegveld om dit te herstellen. De Duitsers hadden het na 1943 volledig onbruikbaar
gemaakt, hangaars waren in brand gestoken - " Toen wij het
veld op kwamen waren de Duitsers daar nog aanwezig" Sprak E.Pippet
van de RAF, de eerste commandant van het vliegveld na de oorlog,
-
Een majoor zat nota bene kaart te spelen met zijn
manschappen! Wij hebben de Duitsers krijgsgevangen genomen maar hun
wapen laten behouden, omdat we bang waren dat ze door de Hollanders
zouden worden gelyncht. Nog tot zes weken na de bevrijding hadden
zich Duitsers verschanst in de bunkers in de duinen.
De Royal Engineers gingen na aankomst direct aan de slag volgens het
systeem "peirced steel planking.", hetgeen inhield dat er
stalen strips werden gelegd. In een week was Valkenburg weer vliegklaar.
Er is toen veel vliegverkeer met Dakota's geweest.
IN 1946 werd op
Valkenburg het nr.1 Transport Vliegtuig Afdeling (TransVA) opgericht.
Daarin vlogen Dominies, Lockheed 12A’s, Austers,
Proctors en een
Hudson.
Foto : Commando overdracht op
Marine Vliegkamp Valkenburg.
In 1947 werd het veld aan de Koninklijke Marine toegewezen en in 1954
werd het vliegveld geheel door de Marine Luchtvaart Dienst in
gebruik genomen als Marine Vliegkamp Valkenburg (MVKV). Tijdens de watersnoodramp in 1953 vervulde het Marine
Vliegkamp een belangrijke rol als coördinatie centrum en operatiebasis
voor hulpacties en reddingsvluchten.
Na de val van het communistische Oostblok in 1990 werd het
vredesdividend geïnd. De dienstplicht werd opgeschort. Keer op keer, jaar in jaar
uit werd er door links en rechts weer op defensie bezuinigd en gekort. 30 tot
40 % van de gevechtskracht was in 2003 al verdwenen. De wereld stond weer in brand,
weer werd een internationaal instituut (VN) geridiculiseerd en genegeerd.
Maar vanwege tekorten op de rijksbegroting werd in
het najaar van 2003 door de
toen zittende regering besloten het vliegveld weg te
bezuinigen, het vliegend materieel aan Duitsland te
verkopen (.) en ruim 12.000 man bij defensie de laan uit te sturen. Men
streefde naar een sluitende begroting.
Meermalen wees de
geschiedenis er op, dat er een krachtige defensie nodig was. Men had er wel
van geleerd, maar men had er geen geld voor over. "Si vis pacem, para
bellum", het was aan dovemansoren gericht.
De 17e eeuw, nogmaals
Raadpensionaris Johan de Witt hierover:
-
Want de aerdt der Hollanders is
soodanigh, gelijck U.Ed. mede ten beste bekend is, dat als haer de noodt
en de periculen niet seer claer voor oghen comen, sij gheenszins
ghedisponeert connen worden om naer behooren te vighileeren voor haar
eijgen securiteijt.
*****
Herdenkingen.
De navolgende onderdelen zijn gelieerd aan het 4R.I.
Ypenburg:
Hier heeft o.a. ook het 4e Depot Bataljon gevochten, hier
zijn 10 man gesneuveld. Op 10 mei 2000 is Ypenburg door de "Stichting
Ypenburg 1940" een monument onthuld. Het ligt in de bedoeling om, in
de nieuwbouw wijken die daar momenteel worden gebouwd, straatnamen naar
hen te vernoemen. Het 4e Dep.Bat. was gesteld onder de bevelen van
C.-Oostfront Vesting Holland.
Jaarlijks gaat daar een herdenking plaats vinden. Voor inlichtingen omtrent de "Stichting Ypenburg 1940" kunt
u terecht bij de voorzitter de heer A. Abcouwer te Leiden,
tel. 071-5317178.
Eiland van Dordrecht en Moerdijk:
Bij het uitbreken van de oorlog werden 4 RI-ers ingedeeld
bij het veldleger t.w. het z.g.
dubbelregiment, het 28e Regiment Infanterie, welke in 1946 weer werden
herenigd met 4 RI. Jaarlijks vindt in Dubbeldam op 10 mei een herdenking
plaats.
Weert:
Hier was het 4e Reserve Grensbataljon gelegerd onder commando van
Majoor P.G.A. Fortanier. Het vormde het middelste bataljon van het Vak
Weert. De stelling liep langs de noordelijke oever van de Zuidwillemsvaart
achter Weert langs, links aangeleund door I-30R.I. en rechts door
II-41R.I.
Informatie over een herdenking is niet bekend.
Noordwijk aan Zee - Katwijk aan de
Zee - Wassenaar:
In deze dorpen langs de kust waren
detachementen van de 4e Reserve Grens Compagnie gelegerd als kustbewaking.
Er is geen informatie of deze troepen herdacht worden.
*****
G.J. Hillenaar namens het bestuur van de Vereniging van Oud-Strijders
4RI
Tijdens de gevechten in en om het Vliegkamp
Valkenburg zijn 64 militairen van het 4e regiment infanterie gevallen.
Reeds in 1941, tijdens de bezetting, werden herdenkingsdiensten gehouden
die door het bestuur van 4RI werden georganiseerd. Sedert 1945 komt
jaarlijks op Hemelvaartsdag een groot aantal leden bijeen. Enkele jaren
op het vliegveld en later in de Ned. Hervormde Kerk te Valkenburg en na
de dienst in het dorpshuis "De Terp" waar de lunch wordt
geserveerd.
De herdenkingsdiensten in de kerk zijn vrijwel altijd
begeleid door de Chr. Gemengde Zangvereniging "Advendo".
Dominee Veldkamp die tijdens de meidagen in Valkenburg predikant was,
heeft tot en met 1991 jaarlijks de liturgie verzorgd en de toespraken
gehouden. Een aalmoezenier was veelal ook aanwezig. Sedert ca. 1984
werden de herdenkingen enige jaren bijgewoond door een deputatie van het
regiment Menno van Coehoorn uit Havelte en daarna door een afvaardiging van de Prov.
Mil. Commandant Noord Brabant. Deze militaire instanties bewaren de
traditie van het 4e Regiment Infanterie. Na de lunch wordt een stille
tocht door Valkenburg gehouden naar de erebegraafplaats. Valkenburg's
Harmonie begeleid deze stille tocht met doffe trom en koraalmuziek op
het ereveld. Tijdens de herdenking bij de graven van onze gevallen
kameraden worden toespraken gehouden door de militaire commandanten en,
de burgemeester van Valkenburg. Er bestaat een goede band met het
gemeentebestuur van Valkenburg die in 1980 werd bevestigd door het
aanbieden van een wandkleed aan het gemeentebestuur. Aan de kerkvoogdij
werden door 4RI en 2-III-2RA
twee kerkramen
aangeboden, één
in 1970 en één in 1978. In 1989 werd geld bijeengebracht voor een
kroonluchter
in de kerk die daar nu kan worden bezichtigd.
***
Uit, "Vereniging van Oud-strijders 4 R.I."
-- 22 januari 2001. --
Aangezien overlijden en ouderdom van de leden een rol ging spelen en
aanvulling van het bestuur, welke bestond uit: G.J. Hillenaar;
secretaris/penningmeester, G. Killestein en L. Th. Righart van Gelder;
bestuursleden, niet meer was te verwezenlijken, vond op 1 juni 2000, na
60 jaar de laatste herdenking plaats onder auspiciën van de
"Vereniging van Oud-Strijders 4R.I.". en werd de herdenking
overgedragen aan de gemeente Valkenburg in samenwerking met de
Oranjevereniging Valkenburg.
Inlichtingen: P.A. de Vries, Hoofdstraat 60,
2235 CJ Valkenburg, tel. 071-4012332.
*
HET WAS HUN PLICHT TE STRIJDEN EN ZIJ VIELEN.
---------
HET IS ONZE PLICHT HEN TE
GEDENKEN EN TE EREN.
*