Zo moest ons leger, toen duidelijk ging worden dat een oorlog onvermijdelijk
werd en een algemene mobilisatie door de regering bevolen werd, de wacht betrekken
om een dreiging uit het oosten te keren. Nog niet eens zó slecht
bewapend, van hoog tot laag slecht geoefend en vooral ook - mentaal
onvoorbereid op wat oorlog betekende.
Mobilisatie Haarlemmerliede-Spaarnewoude.
De sedert Pasen gemobiliseerde militairen, waarvan vele van oudere - uit 1924 - lichtingen
waren, konden behalve periodieke bewegingsvrijheid ook z.g. "klein-verlof"
krijgen, dat speciaal in de mobilisatietijd in ruime mate kon worden verleend. Een
en ander betekende dat er nogal wat mannen aan de organieke sterkte ontbraken.
Het is dan ook begrijpelijk, dat de regering, toen de moeilijkheden van
Duitsland met Polen en Danzig scherpere vormen aannamen, op 22 augustus alle
klein-verloven introk, zodat de strategische beveiliging aan de grenzen weer op haar volle
sterkte was. Dat was nodig, want de volgende dag ging Telegram A uit, het
waarschuwingstelegram voor de Algemene Mobilisatie.
Het waarschuwingstelegram A van 23 augustus werd al op de 24e gevolgd door
telegram B, waarin de voormobilisatie op 25 augustus werd gelast. Dit betekende,
dat op laatstgenoemde dag van elke oorlogseenheid in het mobilisatiecentrum een
kern van van personeel onder de wapens kwam zoals
commandanten der oorlogsonderdelen, kwartiermakers,
menagemeesters, kokspersoneel, hoefsmeden,
rijwielherstellers enz. Die kernen, 50.000 man, moesten de algemene
mobilisatie van het betreffende onderdeel voorbereiden. Dit alles was voor elk
onderdeel in een zeer gedetailleerde instructie vastgelegd.
Op 24 augustus werd het Duits-Russisch pact gesloten hetgeen inhield dat
Hitler zijn handen vrij had om met Polen af te rekenen. Frankrijk en Engeland
hadden met Polen een verdrag van wederzijdse militaire bijstand afgesloten;
daardoor leek een nieuwe Europese oorlog onvermijdelijk. Vanwege deze dreiging kwam de ministerraad bijeen. De Geer voelde bijzonder
weinig voor het nemen van krachtige maatregelen, maar Dijxhoorn (Defensie) en
van Kleffens (BuZa) dachten daar anders over. Kon. Wilhelmina had weinig op met
de besluiteloosheid van de Geer. Na zwaar onder druk te zijn gezet stemde de
Geer in met een Algemene mobilisatie op de 28e. [1]
Op de 26e
mobiliseerde België, 600.000 man, haar strijdkrachten.
Tijdens een radiotoespraak die de koningin
op deze dag hield, zei zij ondermeer: [1]
Neutraliteitshandhaving eischt de
mogelijkheid, aan onze wil tot eenzijdigheid de
vereischte kracht te kunnen bijzetten.
Aan de koningin werd op 26 augustus door de Duitse gezant, anti nazi, graaf Zech von
Burkersroda, in het bijzijn van Van Kleffens, een geruststellende verklaring voorgelezen waarin Hitler plechtig liet verklaren dat hij de Nederlandse neutraliteit zou eerbiedigen.
Telegram C dat op 28 augustus om één uur 's middags uitging, luidde:
Algemene Mobilisatie
Eerste mobilisatiedag 29 augustus 1939". De algemene mobilisatie bracht de
gehele krijgsmacht op voet van oorlog. Alle dienstplichtigen, 16
lichtingen van de lichtingen
1924 tot en met 1938 werden opgeroepen, de lichting 1939 was al onder de
wapenen. De landmacht bereikte daardoor een
sterkte van ongeveer 100.000 man naar 280.000 man. De chef van de generale staf, Lt. gen. I.H. Reijnders werd benoemd tot Opperbevelhebber van de Land en Zeemacht,
(O.L.Z.) en daarmee tot generaal bevorderd.
*
Het ALGEMEEN HANDELSBLAD meldde in zijn avondeditie van 28 augustus;
Eerste Opkomst: Dinsdag 29 Augustus. 's Gravenhage, 28 Aug.
De regeringspersdienst meldt; "Ten einde ten volle voorbereid te zijn op den plicht, welke op Nederland zou rusten om, in geval dat, tegen alle nog bestaande hoop in, een gewapend conflict in het buitenland mocht uitbreken, onze onzijdigheid
naar alle zijden met alle ter beschikking staande middelen te handhaven, heeft de Regeering gemeend niet langer te mogen wachten met het nemen van den uitersten voorzorgsmaatregel en is daarom thans het bevel gegeven tot
mobilisatie van leger en vloot."
*
Zo begon op 29 augustus een volksverhuizing
van meer dan 150.000 dienstplichtigen. Dat een en ander niet over een leien dakje ging mag duidelijk zijn. Het onder
de wapenen komende personeel moest worden geregistreerd, gekeurd, ingedeeld,
gelegerd, gevoed en van wapens, kleding en uitrustingstukken worden voorzien.
Gevorderd diende te worden paarden, auto's, fietsen en legeringsgebouwen,
meestal scholen en bollenschuren.
Het aantal beschikbare stafkaarten bleek veel te
klein en niet onbelangrijk - deze stamde meestal uit de
jaren '20. Ook was
er een tekort aan veldkijkers, maar die konden in een aantal
gevallen nog inderhaast met tal van andere
kleinigheden, behorende tot de uitrusting van de
eenheid, in winkels worden gekocht. Alle gevorderde auto's moesten grijs-groen
worden geverfd en van nieuwe nummerplaten voorzien. De inrichting van 32
hospitaalschepen en 15 treinen voor gewondenvervoer was ook voltooid.
Boven: November, Schuttersveld te Leiden, het onder
de wapenen komende personeel bij het 10e Depot Bataljon moest worden geregistreerd
en werd gelijk over de compagnieën verdeeld. [20]
Van geheimhouding kwam niets terecht, voornamelijk door de typische
Nederlandse gemoedelijkheid en het onvermogen zich in echte
oorlogsomstandigheden in te leven. De veldpost functioneerde aanvankelijk
moeizaam en dat gaf de opgekomenen een gevoel van isolatie.
De reserve officieren en onderofficieren
hebben zich er buitengewoon goed doorheen geslagen en bij het gros der
onderdelen was de mobilisatie in de voorgeschreven twee dagen voltooid. En
tenslotte bleek op welke waardige wijze ons volk deze belangrijke dagen heeft
getoond zijn zenuwen in bedwang te hebben ondanks de gezinsontwrichtende
gevolgen van de mobilisatie.
De realiteit was dat het gevaar uit het oosten zou komen. Zo moest de legerleiding,
die terecht uitging van een Duitse dreiging, het defensie apparaat opstellen tegen een aanval uit het oosten, daarbij de schijn
ophouden dat men ook
terdege rekening hield met een aanval uit andere richtingen.
Voor zes mogelijke dreigingen werden plannen ontworpen om
deze het hoofd te bieden. Zij werden in gekleurde enveloppen gestopt. De mobilisatie
centra hadden deze zes gekleurde en verzegelde "concentratie enveloppen"
van de Sectie Operatiën van de Generale staf in hun bezit gekregen. Afhankelijk
van de dreiging moesten de eenheden naar hun oorlogsbestemming, de concentratie.
Aan alle onderdelen van de strijdmacht, aan de betrokken burgerautoriteiten
(legering!) en aan de spoorwegen ging dus een telegram uit met de inhoud:
"CONCENTRATIE BLAUW", hetgeen een dreiging uit het oosten inhield. Aanvang der vervoeren 31 augustus 24.00 uur.
De concentratie-vervoeren, die twee dagen duurden,
betekenden, dat honderden treinen en kilometers lange colonnes van auto's,
infanterie, wielrijders, huzaren en artillerie ons land in alle richtingen
doorkruisten. Bij het vervoer van mensen en paarden voegde zich de stroom van
munitie, voeding, kleding en uitrusting. Het reiziger- en goederenvervoer per spoor werd aanmerkelijk
beperkt.
De Nederlanders van die dagen bouwden op God en
vertrouwden op de autoriteiten en in die geest gaven zij ook gehoor aan de
oproep tot algehele mobilisatie.
Dat de mobilisatie en concentratie van het leger naar tevredenheid verliepen was
in grote mate te danken aan het feit dat een strategische overval, die als een
zwaard van Damocles boven het hoofd van Nederland hing, toen niet heeft
plaatsgevonden.
In de avond van 3 september hadden de Nederlandse troepen hun oorlogsbestemmingen
bereikt.
De periode vanaf september 1939 stond in het teken van de stellingenbouw en oefening.
Het maal van Jan Soldaat werd Rats kuch en bonen en zou de geschiedenis in gaan
als : "de mobilisatieperiode".
De concentratie, of opstelling van het leger, was een
gevolg waaraan verschillende factoren van invloed waren.
Mocht er weer een wereldbrand uitbreken, zo was de
verwachting bij de Generale Staf eind jaren 30, dan stond voor de meeste
van hun wel vast dat de toekomstige vijand uit het oosten zou komen. De
algemene verwachting was ook dat de vijand niet de fout zou maken, bij de
omtrekking van de Belgische en de Franse verdediging als in 1914, om
Nederland weer te ontzien. De Generale Staf verwachtte dat Limburg en
Noord Brabant het eerste slagveld zou zijn.
De mobiliteit en de gevechtskracht van het veldleger was in het interbellum
zodanig dat er nauwelijks een bewegingsoorlog mee te voeren was. De
Generale staf wilde dat wel, maar de regering stelde daar geen fondsen
voor beschikbaar.
Aan de hand van strategische oefeningen op de kaart en
tactische oefeningen zonder troepen bleek dat als men het veldleger ten
zuiden van de grote rivieren in Brabant zou plaatsen deze binnen de
kortste keren zou worden vernietigd. Daarmee kwam de weg naar de Vesting
Holland open te liggen en zou de Belgische en Nederlandse verdediging
uiteen vallen. De strijd zou daarna door de vijand in Zeeland en
Vlaanderen tegen Belgen en de te hulp geschoten Fransen beslecht worden.
Dat, zo meende de Generale Staf, zou een verspilling van
het veldleger zijn.
Generaal
Reijnders, inmiddels aangesteld als OLZ, koos tot een verdedigingsoorlog
in stellingen in de Gelderse Vallei gevolgd door een terugtrekking naar de
Hollandse Waterlinie, die als het meezat voorbereidt waren.
Mocht het Poolse leger, dat op papier uit 2,5 miljoen manschappen bestond, de Wehrmacht niet kunnen trotseren, dan zou het Franse leger dat zonder twijfel kunnen, meende
Churchill,
die in die opvatting geenszins alleen stond.
De Fransen konden 5 miljoen manschappen mobiliseren, beschikten over meer tanks dan de Duitsers (zij het dat ze zich niet zo snel konden verplaatsen), en konden zich door overzeese gebiedsdelen in Afrika en Azië laten bevoorraden. Churchill hield het Franse leger voor ‘het best getrainde en mobielste’ van Europa.
In zijn oorlogsmemoires zou Churchill deemoedig erkennen de krachtsverhoudingen volkomen verkeerd te hebben ingeschat. Numeriek werden de Duitsers weliswaar door de geallieerden overvleugeld, zij maakten echter veel doelmatiger gebruik van het tankwapen. Voor de Fransen diende de tank ter ondersteuning van de infanterie, voor de Duitsers was het nieuwe wapen – dat in de Eerste Wereldoorlog onder aanmoediging van Churchill was ontwikkeld – ‘speer en stormram van de aanval’.
Niet de omvang van het leger was bepalend voor de krijgssuccessen, maar zijn mobiliteit. Volgens de Britse krijgshistoricus Sir Basill Liddel Hart vochten de Polen, die nog charges met de bereden cavalerie uitvoerden, een 19de-eeuwse oorlog. De Franse militaire tactiek was al twintig jaar achterhaald.
Maar dat wist nog niemand in de eerste septemberdagen van 1939. De waarschuwing van oud-premier David Lloyd George dat Londen de beloofde steun aan Polen in de praktijk helemaal niet zou kunnen bieden, werd door The Times afgedaan als een uiting van ongeneeslijk pessimisme door een verbitterde veteraan.
Aan het feit dat de Fransen lang hadden geaarzeld bij het garanderen van de Poolse soevereiniteit en dat hun ultimatum aan nazi-Duitsland op 3 september zes uur later verstreek dan dat van de Britten, werd op dat moment nog geen grote betekenis toegekend. Evenmin aan het feit dat de Verenigde Staten hun isolationistische koers bekrachtigden en zich neutraal verklaarden. Vrijwel niemand ging ervan uit dat het vrije Europa in zijn overlevingsstrijd van de VS afhankelijk zou zijn.
*
Onder leiding van Heydrich hadden lieden van de SS voor de invasie, zij
droegen Poolse uniformen, een grensconflict in scène gezet bij de zender
in Gleiwitzen en als "bewijs" het lijk van een vermoorde Duitser uit het
eerder genoemde dorp achtergelaten. Het was een gefingeerde operatie om Hitler een
reden te geven om Polen binnen te vallen.
1 september; Hitler viel Polen binnen, de Wehrmacht omvatte toen
al ongeveer 2.750.000 man. Duitse eenheden denderden
dwars door de Poolse Corridor oostwaarts, zij werden aangevallen door de
Pomorscka Cavalerie Brigade. Met gevelde lansen reden de Poolse cavaleristen
zich rij na rij te pletter op von Kluge's pantsers, voor zover zij niet al
tevoren door het tankgeschut weggemaaid waren.[19]
De Duitse "Führer" was de tweede wereldoorlog
begonnen. Het ging de dictator niet om Dantzig, al deed hij dat naar buiten wel voorkomen
- het hem ging om de vernietiging van Polen.
Oude vooroordelen, nieuwe propaganda en horrorverhalen hoe wreed de Polen waren deden
het werk bij de onervaren Wehrmacht soldaten. Geruchten dat de Polen de bodem vergiftigd
hadden deden de ronde. Het OKW gaf dagorders uit die de soldaten er op wees
wantrouwig te zijn in Polen en rakelde de oude vooroordelen nog eens op. Daarbij werd
expliciet over de burgerbevolking gesproken, niet over de Poolse troepen. Dat maakte van
elke Poolse burger een potentiële vijand van de gewone Duitse soldaat.
De gevolgen hiervan waren desastreus voor de Polen. Er werd op alles wat bewoog
geschoten. Dorpen werden uitgemoord en in platgebrand. Opgejut door de gewetenloze nazi-leiding
veranderde de onervaren soldaat tot een handlanger van die nazi's. SS en SDers volgden
de invasietroepen. Warschau verklaarde zich als vesting, werd omsingeld, beschoten en
gebombardeerd. De luftwaffe legde de stad in puin. Volkenrechtelijk stonden de Duitsers in
hun recht, een vesting "mag" beschoten worden. Moralistisch
gezien was dat wat anders.
De legerleiding schoof deze morele kwestie af op het OKW, de rijkskanselier. En om
herhaling te voorkomen werd bij Fall Gelb, Wehrmacht breed, een "Merkblatt über das Verhalten in Feindesland"
uitgegeven.
En wat deden Engeland en Frankrijk na hun oorlogsverklaring? Niets! De militaire krachten
van Engeland en Frankrijk stelde sowieso al weinig voor. Wat de twee landen gemeen
hadden was de traumatische herinnering aan de eerste wereldoorlog. Polen kwam niet voor in
hun plannen.
Vanuit het oosten vielen de Russen Polen binnen en een paar dagen later capituleerde platgebombardeerd
Warschau. Daarmee was het lot van Polen bezegeld. [76]
In tegenstelling tot het begin van de eerste
wereldoorlog liep men in Duitsland niet over van enthousiasme.
De geest was er meer een van teleurstelling,
"Hitler macht keinen Krieg, das hat er uns
versprochen." De nazi-leiders hadden de stemming onder de Duitse bevolking verkeerd ingeschat en
verklaarden haastig, "Er is geen oorlog". Er was
immers geen oorlogsverklaring aan de Polen
overhandigd, noch was er een ontvangen. In officiële communiqués
werd gesproken van gevechten, aanvallen en afweer.
Er brak een schemeroorlog aan, de "Sitzenkrieg". De Duitse en Franse troepen lagen achter hun
linies werkeloos tegenover elkaar. Nederland was neutraal en ondervond dezelfde
moeilijkheden als het in de jaren '14 -'18 had gekend. Nederlandse schepen
werden getorpedeerd, de strijdende partijen schonden herhaaldelijk het
Nederlandse luchtruim, het Nederlandse leger - dat ongeveer een zevende deel van
de weerbare mannelijke bevolking in de leeftijd van twintig tot vierenveertig
jaar omvatte - wachtte op een vijand die voorlopig niet kwam.
Premier Chamberlain zei midden december
tegen generaal Montgomery, commandant van een der weinige
divisies die de Engelsen toen op de been hadden: "Ik
denk niet dat de Duitsers enige bedoelingen hebben ons aan
te vallen. Denkt u ook niet?" Montgomery was reëel
genoeg om hem bij die gelegenheid te voorspellen dat Hitler
op het eerste moment dat hem schikte, tot een offensief in
het West-Europa zou overgaan. Dat dag en uur van dat Duitse
offensief toen al enkele malen nauwkeurig bepaald en even zo
vaak op grond van weersomstandigheden uitgesteld waren, kon
hij moeilijk weten.[9]
Hoe het interbellum verliep voor Engeland toont de zeer
informatieve documentaire van de BBC, "Road
to War" op youtube.
Aan het parachutisten gevaar in operationele zin werd slechts een geringe
betekenis toegekend. Zulks blijkt duidelijk uit een in maart 1939 - ter
geruststelling van het Nederlandse volk - uitgegeven brochure, getiteld:
"Nederland is paraat"[55], van de hand van gen. maj. J.Th. Alting van Geusau,
die in datzelfde jaar commandant was van het 1e Legerkorps, het legerkorps
dat bij het afslaan van de Duitse luchtlandingen rondom 's Gravenhage zulk
een belangrijke taak te vervullen zou krijgen. Daarin stelde de schrijver
o.m.:
En dit geld evenzeer voor de tot de luchtstrijdkrachten
behorende parachutetroepen. Dit hypermoderne strijdmiddel, waarvan de
werking op de meest schromelijke wijze overdreven wordt, kan niet anders
beschouwd worden dan als een hulpmiddel. Het naar beneden laten springen van grote troepen mag in vredestijd bij
wijze van proef wel eens enig resultaat geboekt hebben, de voornaamste
factor, nl, het mitrailleurvuur van de verdediger tegen de omlaag
fladderende parachutisten, ontbrak daarbij. Kleinmoedige landgenoten laten zich snel wel eens door ijselijke
verhalen, betreffende deze parachutisten van de wijs brengen, doch
daarvoor is niet de minste reden.........
Het duurde tot 1939 eer duidelijk werd, waar het tweede nieuwe militaire
vliegveld zou komen. Het eerste was gepland bij het Noordhollandse Bergen. De eis was dat het zich binnen de Vesting Holland, in Zuid- of Noord
Holland, moest bevinden. Begin 1939 werd na wikken en wegen door het Min. v.
Def. begonnen met de aankoop van grond bij Valkenburg (Z-H). Voor de aanleg van het vliegveld was in eerste instantie 3.650.000 gulden uitgetrokken. Maar nog voor de eerste spa de grond in ging, had minister van Dijk middels een forse bezuiniging die bedrag al gereduceerd tot
tweeënhalf miljoen. [23]
De
aanleg
ervan
werd uitbesteed aan de "Heidemaatschappij" die uit de wijde omgeving
ruim duizend arbeiders aantrok om de klus te klaren. De aanleg geschiedde in
het kader van een werkverschaffingsproject en startte op 17 april 1939.
Volgens de NSB krant "Het Nationaal Dagblad" van 29 april en 1 mei 1939 waren de
arbeiders niet tevreden, men beschuldigde de
Heidemaatschappij ervan dat de beloning van de arbeiders afhankelijk was van de
plaats van herkomst. De Centrale Inlichtingen Dienst deed een onderzoek en rapporteerde in
bericht No.77174.
Om het dorp Valkenburg enige naambekendheid te geven vond de burgemeester
van Valkenburg dat het vliegveld naar zijn dorp vernoemd moest worden. Ook
omdat Valkenburg het meeste terrein aan het toekomstige vliegveld kwijt zou
zijn.
Op maandag 22 januari 1940 waren de plannen van de Duitsers voor de luchtlandingen rondom Den Haag al in een gevorderd stadium.
Op deze datum, om omstreeks 13.30 uur, fotografeerde een Duits vliegtuig heimelijk het besneeuwde vliegveld
en de omgeving hiervan. Het bleef niet onopgemerkt. Een stuk
luchtdoelgeschut van vermoedelijk de 14e batterij, kwam in actie. Hierbij werd
onder meer een
granaat afgevuurd die niet in de lucht tot ontploffing kwam maar in Katwijk
een kantoor trof. De blindganger sloeg dwars door alle verdiepingen heen in de
kelder miste op een haar na een typiste. Naar aanleiding van deze
luchtschending werd bij de regering in Londen als in Berlijn geprotesteerd. In
Londen ontkende men elke betrokkenheid, Berlijn hulde zich in stilzwijgen. Het
vliegtuig werd niet geraakt en een van deze
luchtfoto's
[25] dook op 11 mei 1940 weer op in een vastgelopen Ju-52 op het vliegveld.
Omdat men vond dat
het enige vliegveld Soesterberg zich te dicht bij de voorste verdedigingslinies bevond
werd met de aanleg grote haast gemaakt. Zodra het veld gereed was zou het
Luchtvaartbedrijf (Lv.B.) hierheen worden overgeplaatst. Hoewel het veld nog niet
vlieggereed was, de bodem was nog niet beklijft en het ingezaaide graszaad was
door de strenge winter vernietigd, werd op 16 feb. wegens de
ontruiming van Soesterberg toch besloten het Luchtvaartbedrijf over te brengen
naar het veld. Vier stenen hangaars waren al gereed, de vijfde nog niet. Een der
hangaars werd door het personeel van het Lv.B. ingericht als magazijn.
Duitse foto. Vlnr: hangaar B2, B1, A2
en A1. Middenvoor de verkeerstoren. [26]
Voor de aanleg van verspreide opstelplaatsen
voor vliegtuigen op en in de omgeving van het veld was in maart in opdracht
gegeven en ingebruikname van het veld zelf gepland op 1 juli van dat jaar. Daarna zou de eerste operationele afdeling van de 2e Jachtgroep, uitgerust met twaalf Fokker G-1 jachtkruisers hier haar thuisbasis vinden. Ongeveer drie weken vóór het uitbreken van de vijandelijkheden
was gebleken hoe een met zorg landende Fokker CV na het uitrollen langzaam in het
terrein wegzakte. De ingebruikname van het veld door het 2e
Luchtvaartregiment kwam daarmee op losse schroeven te staan.
Generaal Reijnders was zeer gegriefd toen de regering uit
neutraliteitsoverwegingen haar toezegging niet nakwam om
met het verzenden van het Telegram C ook voor het hele land de staat van beleg af te
kondigen, waardoor het militaire gezag in zijn bevoegdheden werd gekortwiekt. De
militaire commandanten kregen daardoor maar zeer beperkte bevoegdheden en het was hen
onder andere niet toegestaan de stellinggebieden af te sluiten om ongewenste
belangstelling te weren. De Duitse spionagediensten hebben daar een dankbaar
gebruik van gemaakt - GS IIIB was kennelijk niet bij machte om dat te keren.
Zo ook de Duitse plaatsvervangende militaire attaché, Oberleutnant Otzen, uit Den Haag,
die veelvuldig onder het mom van het bewonderen van de bollenpracht in de
Vesting Holland zijn ogen goed de kost gaf en zich niet onbetuigd liet. Hij
gaf op 15 april aan Berlijn een samenvatting door van de herhaalde
waarnemingen die hij tijdens de afgelopen weken in de streek van
Noordwijk en Katwijk had kunnen verrichten. Met het oog op de voorgenomen
landing op het vliegveld Valkenburg wilden de Duitse bevelsinstanties
natuurlijk nauwkeurig weten, hoeveel Nederlandse troepen er in die streek
lagen en waar zij gelegerd waren.
In maart of april was deze Otzen al fotograferend bij de Moerdijk
aangetroffen en opgepakt wegens
spionage activiteiten. [27]
Een Duits stuk, uit december 1940 daterend, maakte melding van een goed
Nederlands sprekende SS Führer, op 15 mei in Den Haag aanwezig;
der vom SD schon einige Wochen vorher in Holland eingesetzt war.
Wat deze figuur uitgespookt heeft, schreef L. de Jong, kunnen wij
slechts gissen.
De posities, de sterkte van de
verdediging van het vliegveld Valkenburg en de vorderingen van de infrastructuur op het
veld was op 10 mei nog niet duidelijk volgens een rapport van Ic-22.I.D. Dat
het veld nog niet bruikbaar was wisten zij ook niet. Wel kon de verblijfplaats
van het Koninklijk gezin vrijelijk worden achterhaald. [28]
In de koude winter van '39-'40 kon men regelmatig witte condensstrepen aan
de hemel waarnemen. Vaak waren dat zeer hoogvliegende Heinkels He111F
bommenwerpers welke waren omgebouwd om op de de He111G te doen lijken, de
versie waarmee de Lufthansa haar vrachtvluchten verzorgde. Deze waren ook
van de burgerregistraties van de Lufthansa voorzien maar deden dienst als
fotoverkenner. Dit type verkenner werd bekend als de He111R.
De majoor Sas is na de val van Praag voor de tweede keer als militair attaché
geplaatst in Berlijn. In mei 1939 stuurt hij een lijvig rapport naar Den
Haag waarin hij ook wijst op sterke eenheden parachutisten en
luchtlandingstroepen.
*
Noot:
De rol die majoor Sas na de oorlog kreeg toebedeeld
als zijnde Cassandra is misplaatst. Zijn persoon, of zijn gedrag, heeft er
waarschijnlijk toe bijgedragen dat men zich van hem distantieerde
waardoor hij het idee kreeg dat zijn inlichtingen er niet toe deden.
In veel publicaties komt naar waarheid naar voren dat de
waarschuwingen van majoor Sas met smalend commentaar op het AHK
circuleerden, dat er bij een waarschuwing gezegd werd dat het weer
"Saste". Daarbij werd in die publicaties gesuggereerd dat
de inlichtingen van Sas niet serieus genomen werd door GS IIIA. Niets is minder
waar. De inlichtingen van Sas werd door GS IIIA wel degelijk, oa in
opdracht van Van Kleffens, meegenomen in de stroom van
inlichtingen waaronder oa die van de attaché in Parijs. GS IIIA analyseerde deze gegevens en gaf
middels deze rapporten advies aan de regering en de legerleiding. Zo kon het voorkomen dat als Sas een aanvalsdatum doorgaf, het
GS IIIA een analyse (Blauwe boekje) maakte over alle
gegevens en tot de conclusie
kwam dat een dreigende inval (nog) niet aanstaande was.
Derhalve werd er in dat geval (nog) geen tegenmaatregelen genomen.
Informanten kregen vanzelfsprekend geen inzage in de
vergaarde informatie.
*
Eind september laat Sas opnieuw een waarschuwend geluid
horen. Van Oster had hij te horen gekregen dat nu heel Holland en niet enkel
het vooruitstekende stuk bij Maastricht bezet zal worden.
[12] Aan gen. Reijnders schrijft hij:
Dat Hitler over een
breed front naar de Noordzeekust wil. Daarbij zal Nederland tot de
Grebbelinie onder de voet gelopen worden.
Op de voorgenomen schending van de neutraliteit van Nederland en België,
welke door hem herhaaldelijk en plechtig waren gegarandeerd, verklaarde de
Duitse Dictator eind november aan zijn generaals;
Dat geen mens daar meer naar vraagt wanneer we
gewonnen hebben.
Majoor J.G. Sas
grossiert in cruciale en actuele informatie. Al
jaren onderhoudt hij vriendschappelijke betrekkingen met de kolonel
Hans Paul Oster
van de Abwehr. Hans Paul Oster, een officier van de oude stempel, verfoeit het
nazi-regime. Zijn officierseed telt zwaar, hij weigert echter om een willekeurig
werktuig te worden van een misdadig regime. [6] Hij
verklaarde Sas:
Men zegt misschien dat ik een
landverrader ben, maar in werkelijkheid ben ik dat niet,
ik beschouw mijzelf als een betere Duitser dan al die
mensen die achter Hitler aan lopen. Het is mijn vaste
voornemen en mijn dure plicht Duitsland en daarmee de
wereld van deze steeds gevaarlijker wordende pest te
bevrijden
Op 22 oktober waarschuwt Oster dat Nederland in de
tweede helft van november in zijn geheel zal worden overvallen door
"Emil en zijn boevenbende" zoals hij Hitler en zijn
vazallen noemde. Die taal had Sas overgenomen van Oster en valt, mede
ook door zijn emotionele en nerveuze houding, niet
in goede aarde in Den Haag.
Mogelijk om de berichtgeving van Sas te verifiëren
stuurde Van
de Plassche (C.-GS-III-A), mogelijk in opdracht, achter de rug van Sas om een
voormalig militair attaché, de gepensioneerde Lt. kol.
Gijsberti Hodenpijl, naar Duitsland om de informatie van Sas uit een
tweede bron te vernemen. De overste gaat te rade bij zijn even oude vrienden die uiteraard van niets
weten en rapporteert hij dat Sas niet serieus genomen moet worden.
Op 3 november spoort Sas, onmiddellijk na hierover geïnformeerd
te zijn, woedend naar Den Haag. De eerste klap die hij krijgt staat
zwart op wit. Daar blijkt hem dat zijn geheime rapporten, voorzien van
smalend commentaar, onder lagere stafofficieren circuleren.
De tweede klap brengt generaal
Reijnders hem toe met de mededeling dat hij, de
opperbevelhebber van land- en zeemacht, niet wenste
dat Sas, zoals deze gewend was de ontwikkelingen in nazi-Duitsland te
bespreken met ministers als Dijxhoorn en van Kleffens.
"Ik wens", zei de generaal; [9]
Dat je alleen met mij spreekt en niet
met andere heren!
Het was, denkt Sas, duidelijk: men geloofde hem niet
en hij werd geïsoleerd - hij denkt er over, zijn functie ter
beschikking te stellen. Het was goed mogelijk dat Reijnders zo reageerde als onderdeel van zijn
conflict met Dijxhoorn, het was echter ook mogelijk dat inhoudelijke
argumenten een rol speelden bij deze beslissing van de opperbevelhebber.
[84]
In tegenstelling tot wat Sas meent, GS IIIA neemt zijn
informatie juist wel serieus. Sterker nog: de berichten nemen een
belangrijke plaats in en zijn een belangrijk onderdeel van de analyses
van de GS IIIA..
Na de oorlog kreeg majoor Sas door de actuele
informatie die hij doorgaf veel aandacht. Daardoor zijn vele andere
informatiekanalen van GS IIIA minder bekend geworden. Van accurate inlichtingen werd GS IIIA oa ook voorzien door de militair attaché
uit Parijs.
Want, op 3 november maakt GS IIIA een analyse van de
Duitse dreiging. Het was opgevallen dat de Duitsers de wegen tussen
Nederland en Duitsland hadden verbeterd. Er was sprake van verharding,
asfaltering en verbreding van de wegen. Daarnaast was een aantal
veldhospitaals overgebracht naar het achterland van het Westfront en
waren nieuwe vliegvelden en benzinedepots aangelegd ten noorden van de
Rijn. Volgens GS IIIA waren dit ‘allen indicatoren van verhoogde
militaire activiteit’. Uit de binnengekomen informatie kan de volgende conclusie worden
getrokken. [84]
De Duitse concentraties langs de grens zijn
zoodanig, dat niet alleen meer mag worden gesproken van een
opstelling, welke slechts op defensieve doeleinden zou zijn
gericht. De opstelling is langzamerhand zoodanig geworden, dat ook
aan de mogelijkheid van een offensief optreden zou kunnen worden
gedacht. Duitschland wenscht blijkbaar na half November a.s. met
beide mogelijkheden rekening te kunnen houden. Er zijn geen
betrouwbare aanwijzingen waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat
genoemd land inderdaad binnen afzienbare tijd tot een aanval op
Nederland zal overgaan.
Weer terug in Berlijn verneemt Sas van Oster dat de aanvalsdatum naar zondag
12 november is verschoven, tevens weet Oster te vertellen dat Hitler de bewaakte en
beveiligde bruggen in Nederland wil veroveren door Duitsers in Nederlands
uniform. [12] Oster doet een dringend beroep op Sas om direct terug te
gaan naar Nederland en persoonlijk in Den Haag alles en iedereen te alarmeren.
Er is nog tijd om voorbereidingen te treffen zodat de aanval niet als een
verrassing hoeft te komen.
Met spoed keert Sas terug naar Den Haag waar hij in de morgen van 8
november aankomt en dit meldt aan een commissie uit de ministerraad,
bestaande uit de heren de Geer, van Kleffens en Dijxhoorn, waarbij tevens
de opperbevelhebber aanwezig is. Een koele ontvangst maar Sas komt direct
ter zake. Zijn bron is boven elke verdenking verheven en voor honderd
procent betrouwbaar, verzekert hij. Zeer emotioneel schetst hij de
situatie in Berlijn en verteld uitgebreid wat hij weet zonder de naam van
Oster te noemen. Hij durft er een eed op te doen. Met beide vingers in de
lucht zweert hij dat er geen twijfel mogelijk is.
Het is even stil na deze na deze emotionele uitbarsting en het
hartstochtelijke pleidooi om meteen de troepen te alarmeren en het
opblazen van bruggen en dijken voor te bereiden. De bom barst bij Sas als
gen. Reijnders enigszins zuur en tegen beter weten in - op 4 november had
hij van de Engelsen eenzelfde boodschap gehad - zegt dat zijn
gegevens niet kloppen met de inlichtingen die hij uit andere bronnen zou
hebben. Ook de Geer, waarvan bekend is dat hij geen benul heeft van
militaire zaken, zegt ronduit dat hij er geen woord van gelooft.[6]
Tot verbijstering van de op dat moment aanwezige officieren op GS III
roept Sas dat hij naar de Koningin gaat. Op weg naar het paleis
Noordeinde loopt hij majoor Phaff tegen het lijf, samen lopen ze door
naar het paleis. Daar aangekomen moet hij wachten, en terwijl
Sas nerveus afwacht komt een adjudant van de Koningin aansnellen die
gebeld is door Reijnders. Hij moest terug naar het AHK en mocht de
Koningin niet spreken van Reijnders.
Sas is woedend en hij meent dat niemand, op de
Koningin, de ministers Dijxhoorn en van Kleffens na, hem gelooft. Omdat
er geen maatregelen worden genomen neemt Sas op 8 november contact op
met Colijn, in de hoop dat zijn inlichtingen bij de regering ernstiger
opgenomen zouden worden. Hij bereikt het tegenovergestelde van zijn
doel. Colijn bericht Reijnders dat aan de mededelingen van Sas niet al
te veel aandacht geschonken moet worden. Wederom keert hij op 9 november terug naar Berlijn.[6]
*
Op 8 november kwam GS IIIA tot de volgende conclusie
nog voordat Sas zijn boodschap had overgebracht:
[84]
Hoewel uit de verkregen gegevens thans niet met
eenige zekerheid kan worden afgeleid, dat een offensief
aanstaande is, zoo is toch de concentratie der Duitsche troepen
zoodanig, dat de mogelijkheid aanwezig is binnen 3 à 4 dagen
tot den aanval over te gaan (het week-end is hiervoor
gebruikelijk!).
Op 10 november, twee dagen na het bezoek van Sas,
maakte GS IIIA de volgende analyse van de Duitse dreiging:
[84]
De opstelling van de Duitsche troepen schijnt
thans zoodanig, dat met de mogelijkheid van een optreden van
sterke troepenafdelingen N.[oord] van de groote rivieren, met
als waarschijnlijke N.[oord] grens de lijn Hardenberg-Zwolle,
rekening moet worden gehouden.
*
Terwijl Sas meende dat de Nederlandse regering op
militair gebied "niets deed", had min. Kleffens - die een
Duitse inval voorzag - van buitenlandse zaken uit een diplomatiek
offensief ingezet om de Nederlamdse politieke positie te versterken en wel door
het tot stand brengen van een gezamenlijke Nederlands-Belgisch
vredesoproep. Als gevolg van zijn initiatief lanceert Koningin
Wilhelmina en Koning Leopold op maandagavond 6 november een oproep aan
Frankrijk, Duitsland en Engeland om de oorlog te beëindigen, een
oproep die de volgende dag wereldkundig werd gemaakt.
[19]
*
Niet verbazend is het dat Sas, begin november in Den Haag vertoevende, aldaar geen
woord vernomen had van het bericht dat van de Engelse gezant afkomstig en op zaterdag 4 november als een
bom was ingeslagen : Duitsland zou op zondag 12
november tot de aanval op Nederland overgaan! [9]
GS-III-A
besprak dergelijke informatie natuurlijk niet met de informanten.
*
Sas denkt dat zijn berichtgeving aan dovemans
oren gericht is maar nog voor de waarschuwing van Sas hadden de Britse gezant en de
Franse marineattaché in Den Haag gewaarschuwd voor een aanval.
Zodra de majoor naar Berlijn was vertrokken worden de
verloven ingetrokken. - De Geer had dit liever niet, "het
volk", zo meende hij, "zou zich maar ongerust maken." -
Een dag later kwam hetzelfde onderwerp weer ter sprake en op
aandringen van Wilhelmina werden de verloven toch ingetrokken.
Het November Alarm. De sluizen gingen open en het water stroomde de polders voor de
Grebbelinie binnen. Evacuaties uit deze gebieden, 2000 personen,
werden uitgevoerd. De regering charterde twee schepen om de
goudvoorraad in veiligheid te stellen. Het goud werd ingepakt maar
vervoer bleef uit.Verdergaande maatregelen voor de verdediging van
Nederland werden genomen tegen een invasie uit het oosten.
Bij de GS IIIA bleven na 12 november berichten
binnenkomen over een mogelijk Duits offensief, aan de andere kant
kwamen er ook berichten binnen die op defensieve intenties wezen. Op
13 november kwam uit Parijs het bericht dat de Duitse marineattaché
in Den Haag zijn archieven had verbrand en zijn bankrekening had
opgeheven. Op dezelfde dag kwam een bericht binnen dat de Duitse
gezant een telegram had ontvangen dat het offensief was afgelast. Op
15 november kwam een bericht binnen dat in Nederlandse uniformen
gestoken Duitsers tijdens spionageactiviteiten waren betrapt door de
militaire politie. [84]
Op 17 november maakte de GS IIIA een analyse van de
dreiging aan de oostgrens. Het was opgevallen dat de Duitsers
landmijnen aan het opruimen waren, versperringen verwijderden en
telefoonlijnen waren doorgesneden. Achter de grens werden pontons en
brugslagmaterialen waargenomen. De GS IIIA kwam tot de volgende conclusie:
Uit wijzigingen welke in de Duitsche
troepenopstellingen zijn gebracht, zou kunnen worden afgeleid,
dat de onmiddellijke bedreiging van onze neutraliteit
eenigermate is verminderd. Voornamelijk geldt zulks voor het
gebied ten Noorden van de Rijn. Ten Zuiden van deze rivier is
een zoodanige troepenmacht opgesteld, dat groote waakzaamheid
blijft geboden. [84]
*
De militair attaché van Amerika had ook toegang tot GS
IIIA.
Zo kwam het dat het novemberalarm ook de Amerikaanse president bereikte. Aan
de hand van die inlichtingen stuurde de
Amerikaanse president in het geheim zijn gezant te Den Haag
naar de Koningin. Deze liet weten dat het Koninklijk gezin welkom was
in Amerika. Het bezoek van de gezant Gordon bleef niet onopgemerkt.
Maar wat de gezant had mede te delen wist men toen niet.
Leidsche Courant van 13 november 1939.
*
De aanval bleef uit. Hitler had op aandringen van Göring, vanwege de slechte
weersomstandigheden, zijn aanvalsdatum uitgesteld tot de 15e, weer
later naar de 19e, de 22e, en de 26e.[29]
De aanval zou nog vele malen, o.a. door slechte weersomstandigheden,
worden uitgesteld. Evenzoveel malen kreeg Sas de invasiedatum van
Oster doorgespeeld, evenzoveel malen trachtte hij wanhopig gen.
Reijnders te overtuigen. Dan maakte Sas uit wanhoop aan de generaal bekend wat voor soort man
Oster was :
Mijn informant is een hogere officier van het
Oberkommando der Wehrmacht wiens geweten het niet toeliet om nog
verder met die gangsterbende samen te werken. De bedoeling van
deze groep Oster was het buitenland te voorzien van bepaalde
mededelingen en om daardoor meer weerstand in het buitenland te
organiseren in de hoop, dat, wanneer er een tegenslag in de
operaties kwam, zij een tegenrevolutie op touw konden zetten en de
zaak ondersteboven gooien.[27]
Daar geloofde de generaal geen barst van! Het was
volgens hem onmogelijk dat een officier, een Duitser nog wel, bezig
was een aanslag voor te bereiden en dat ook nog vertelde aan een
buitenlander.
Oster heeft nog niet alle hoop opgegeven, hij dringt
er bij Sas op aan, juist nu, om toch te proberen door te dringen tot
de hoogste instantie en dat is koningin Wilhelmina. Oster heeft grote
bewondering voor de Nederlandse koningin vanwege haar standvastige
houding waardoor de Duitse keizer asiel kon krijgen in Nederland. Kan
de koningin niet worden benaderd via prins Bernhard misschien, die
kent toch de situatie in Berlijn heel goed. Die heeft de opkomst van
de nazi's meegemaakt toen hij net om de hoek bij Oster in de
Duisburgerstrasse woonde in Wilmersdorf. Dan vertelt Sas aan Oster,
zonder ook maar één detail weg te laten, hoe het hem is vergaan in
Den Haag. Hét is hem uitdrukkelijk verboden om rechtstreeks met de
koningin te spreken. Inmiddels heeft hij wel gehoord, via de adjudant
van de koningin, dat zijn waarschuwing wel degelijk is doorgegeven aan
de koningin en dat die waarschuwing ook diepe indruk heeft gemaakt.
Adjudant Phaff heeft hem zelfs officieel gevraagd, namens het
Koninklijk Huis, om in het vervolg een kopie van zijn rapporten over
een mogelijke Duitse aanval, rechtstreeks te sturen naar het paleis,
geadresseerd aan Phaff die er dan voor zal zorgen dat de koningin deze
rapporten ook direct onder ogen krijgt. [6]
In deze tijd is niet alleen een ambtenaar ( mr Visser) naar Berlijn gestuurd om de berichten van Sas na te gaan, in opdracht dus van minister Van Kleffens, hetgeen niet in het
enquêteverslag staat, maar wel in stuk A-12 C geheim, waar Sas gehoord wordt door Generaal Majoor D.A. van Hilten, Lt kolonel F.A.J. de Klerck en
kapitein mr A.Telders. De opdracht van mr Visser betrof de waarschuwing in november 1939. Het stuk A-12 C bevindt zich in niet in het Rijksarchief, maar bij de sectie militaire geschiedenis in Den Haag. De andere controleur van Sas, die in Berlijn de bron probeerde te achterhalen, was niemand minder dan J.G.M Van de Plassche, hoofd GS IIIA, die zelfs met Canaris een onderhoud heeft gehad in Berlijn. Wellicht heeft Van de Plassche daar ook Oster
gezien, maar hij heeft nooit geweten dat deze majoor Hans Oster, de rechterhand van Canaris, ook de geheimzinnige informant van Sas was.
[6] [9]
Op Sinterklaasdag 1939 schreef Sas een pittige brief
naar de opperbevelhebber, want hij wilde tekst en uitleg over de
bulletins waarin hij belachelijk gemaakt werd. Sas wilde nu wel eens
weten of hij werd geloofd of niet. Het kerstverlof nadert en de
familie Sas pakt de koffers om naar Nederland te gaan voor een paar
weken. Zoals gebruikelijk gaat hij in De Haag als eerste op bezoek bij
opperbevelhebber Reijnders die overigens nog steeds geen antwoord
heeft gegeven op de ultimatieve brief van Sas.
Reijnders vraagt stomverbaasd wanneer Sas vlak voor
kerst langskomt: 'Heb je de minister al gezien?' Sas zegt dat hij nog
niet op het ministerie is geweest, waarop generaal Reijnders hem
plompverloren meedeelt dat hij dan nog wel zal horen dat hij van zijn
post als attaché in Berlijn zal worden ontheven en dat hij op het
ministerie te werk zal worden gesteld. Dit komt niet als een
verrassing voor Sas, want in het kleine wereldje van Den Haag, waar
Sas heel veel contacten heeft, circuleert bij de buitenwacht al langer
het gerucht dat Reijnders Sas weg wil hebben uit Berlijn.
Omdat het
niet als een echte verrassing komt, zegt Sas heel kalm tegen Reijnders
dat deze gang van zaken bij hem heel vreemd overkomt. 'U hebt toch
mijn berichten gezien en u weet dat ik uitstekende contacten heb in
Berlijn maar als de minister mijn overplaatsing wil, dan moet ik de
bevelen opvolgen'. Sas probeert zich verder rustig te houden maar aan
het eind van het gesprek komt hij terug op zijn brief van 5 december.
Zou generaal Reijnders ook antwoord kunnen geven en het liefst
schriftelijk kunnen vastleggen of hij de berichtgeving uit Berlijn nu
wel of niet gelooft? Maar deze - ietwat cynische - vraagstelling is de
lont in het kruitvat. Reijnders ontploft en schreeuwt:
[6]
Godverdomme, ik geloof geen woord van al dat
geklets van jou en je relatie. je komt steeds weer met nieuwe
data. Wat moet ik daar mee doen? [9]
Sas blijft kalm en antwoordt dat Reijnders toch de
opperbevelhebber van de land- en zeestrijdkrachten is en wellicht ook
andere kanalen tot zijn beschikking heeft waardoor hij de berichten
van Sas kan controleren. Nu Reijnders er openlijk voor uitkomt dat hij
geen woord gelooft van wat Sas tot nu toe heeft gemeld, weet hij
genoeg. "Als de zaak zo ligt", zegt Sas, "dan ben ik
blij dat ik ontheven wordt van het attachéschap in Berlijn".
De volgende dag gaat Sas op bezoek bij de minister van Defénsie om te
horen wat ze precies van hem verwachten en daar vertelt minister
Dijxhoorn tegen hem dat hij inderdaad een telefoontje heeft gehad van
generaal Reijnders, de opperbevelhebber, waarin deze om een andere man
in Berlijn heeft gevraagd. 'Ik kan met die Sas als militair attaché
in Berlijn niet werken en ik wil hem vervangen', zo kreeg Dijxhoorn te
horen.
Tegenover Sas verklaart minister Dijxhoorn dat hij de
berichtgeving uit Berlijn wel degelijk op prijs stelt en dat heeft hij
ook zo aan Reijnders gezegd. Om te laten zien hoeveel vertrouwen
Dijxhoorn in Sas heeft, biedt hij hem aan om hoofd te worden van de
tweede afdeling op het departement, wat zeker geen degradatie is. In
Den Haag is ook nog een ander scenario in omloop over wat er nu met
Sas moet gebeuren en dat zou wel degelijk een degradatie betekenen. Om
de contacten die Sas heeft niet te verliezen wordt geopperd dat hij
misschien als tweede man in Berlijn zou kunnen blijven, maar dat hij
een oudere collega boven zich krijgt, als oppasser zo gezegd, die, hem
een beetje in toom moet houden. Deze optie wordt al snel verworpen
want de eigenwijze Sas zou dat zeker niet hebben geaccepteerd.
Sas laat de zaak op zijn beloop want hij moet
onverwacht terug naar Berlijn. Oster heeft hem gevraagd snel langs te
komen want op 27 december kan weer een belangrijke beslissing vallen.
Wanneer hij tussen kerst en nieuwjaar naar Berlijn komt is het nieuws
alweer oud want de datum voor de aanval is alweer verschoven. Hitler
wilde het Westen aanvallen op Nieuwjaarsdag maar stelt het offensief
opnieuw uit en verschuift de datum naar 15 januari. Terug in Den Haag
gaat Sas, ondanks het feit dat hij denkt te weten hoe er over zijn
werk wordt gedacht, toch plichtsgetrouw naar generaal Reijnders, om
verslag uit te brengen.
Hij wil weten wat het bliksembezoek van Sas aan
Berlijn heeft opgeleverd. Een nieuwe datum? Sas antwoordt sarcastisch
dat het hem verbaast dat de generaal hiernaar informeert, maar als hij
het per se wil weten, de aanval is nu omstreeks 15 januari gepland.
In zijn zak heeft Sas op dat moment zijn ontslagbrief. Tegen Reijnders
zegt hij: 'Generaal, u hebt mij de vorige keer gezegd dat ik ontheven
zal worden van mijn attachéschap in Berlijn, omdat de minister mij
wenste te bestemmen tot hoofd van de tweede afdeling in Den Haag. Ik
weet nu precies hoe de zaak ligt en ik heb hier een brief, die ik u
verzoek straks te willen lezen'. Wat Reijnders kan lezen in de brief
is dat Sas zelf ontslag vraagt, ontheffing uit zijn functie per 1
april en dat hij dat doet rechtstreeks bij koningin Wilhelmina. Hij
zet ook uitgebreid uiteen waarom hij zijn functie ter beschikking
stelt, namelijk omdat hij door de opperbevelhebber niet wordt geloofd
en dat zijn berichtgeving wordt geridiculiseerd. of het de directe
bemoeiing van koningin Wilhelmina is, die wel degelijk de
berichtgeving van Sas serieus neemt, of de trage bureaucratie in Den
Haag, de ontslagkwestie en terugplaatsing naar Den Haag blijft een
tijdje sluimeren.
De verhouding tussen de
opperbevelhebber, zijn chef,
verslechterde. Een aantal factoren droeg bij aan de scepsis van Reijnders ten opzichte van de berichten van Sas en het bericht van de Belgische attaché over de buitgemaakte Duitse aanvalplannen.
[84]
De berichten van Sas waren herhaaldelijk niet uitgekomen. De persoonlijke relatie tussen Sas en Reijnders was verslechterd sinds 12 november 1939. Het contact van Sas was een officier van de Abwehr, een hoge Duitse officier die gevoelige informatie doorspeelde aan een ander land paste niet in het beeld van het Duitse Leger, dat Reijnders had. Het Venlo-incident had Reijnders alert gemaakt op de mogelijkheid van deceptie door Duitsland. Het feit dat alleen een samenvatting van de Duitse documenten door de
Belgische gezant werd overlegd. De noodlanding in Maasmechelen paste niet in het beeld van het Duitse
Leger dat Reijnders had. Het was Duitse militaire namelijk uitdrukkelijk
verboden om gevoelige documenten per vliegtuig te vervoeren. Het per
vliegtuig vervoeren van aanvalsplannen kon duiden op deceptie.
Voor de OLZ stond vast dat Sas
vervangen zou worden door gen. van Tricht. De verhouding verbeterde
toen Winkelman aantrad en hij zijn verzoek tot ontslag introk
[27]. (Zie ook hierover het
verhoor
van Sas door de Parlementaire Enquête 1940-1945).
Wie geloofde Sas wel?
Natuurlijk werd hem vaak gevraagd, wie toch die
geheimzinnige informant was in wiens mededelingen hij een onbeperkt
vertrouwen stelde. De naam Oster werd, uit veiligheidsoverwegingen,
door Sas jegens niemand genoemd. Geen van de andere Nederlanders aan
het gezantschap te Berlijn kende die naam. Ook bij dat gezantschap
werd, 'speciaal in de periode na de grote alerte van 12 november
1939', aan de betrouwbaarheid van die informant getwijfeld - later
verdween die twijfel goeddeels omdat de waarschuwingen die Sas kreeg,
veelal klopten met overeenkomstige waarschuwingen welke het
gezantschap, maar dan meest iets later, van anderen ontving: een
functionaris van het Auswärtige Amt die Nederland welgezind was, liet
wel eens in vage termen blijken dat de situatie kritiek werd, en een
ontslagen ambtenaar van de Duitse buitenlandse dienst, graaf Albrecht
von Bernstorff, een moedig tegenstander van het Nazi-bewind en een
persoonlijk vriend van de gezant, jhr H. M. van Haersma de With, gaf
menigmaal de hem bekend geworden aanvalsdata voor Fall Gelb aan het
gezantschap door. Jhr. van Haersma de With en zijn staf waren dus in
beginsel geneigd, geloof te hechten aan de inlichtingen welke majoor
Sas ontving. Zo ook GS IIIA.
Generaal Reijnders behoorde bepaald niet meer tot die groep. Wat Sas
uit Berlijn berichtte, moest hoe dan ook in de geheime overzichten van
GS III opgenomen worden. Welnu, enige tijd na het november-alarm gaf
de generaal aan majoor van de Plassche die voor het samenstellen van
die overzichten zorg droeg, de ongepaste maar kenmerkende opdracht om
het verstrekken van inlichtingen aan de koningin en aan minister
Dijxhoorn te beperken, 'Hare Majesteit', had de opperbevelhebber
gezegd, 'wordt er maar zenuwachtig van en de minister van defensie
krijgt maar aanleiding zich met de zaak te bemoeien.' Generaal Fabius,
opvolger van van Oorschot als hoofd van de geheime dienst, ging zelfs
nog verder want hij wilde, aldus van de Plassche, 'dat ik helemaal
geen berichten meer uitstuurde, want dan werden de mensen maar
zenuwachtig.'
Veel effect hadden dergelijke absurde opdrachten niet:
van elk rapport dat Sas naar het Algemeen Hoofdkwartier zond, stuurde
hij op verzoek van de koningin rechtstreeks een kopie naar een harer
adjudanten en de geheime overzichten welke GS IIIA samenstelde, werden
menigmaal door enkele jongere officieren van de afdeling 'clandestien'
aan prins Bernhard meegegeven bij diens bezoeken aan het Algemeen
Hoofdkwartier; 'die stak ze in zijn zak', aldus een der officieren,
'en ik hoor het hem nog zeggen: 'Dan kan ik het eens met Moeder
bepraten, dan ziet ze het ook eens.' Wat het verbod, betrof om
minister Dijxhoorn zo volledig mogelijk in te lichten: hier trok
majoor van de Plassche zich op instructie van de minister (die hij
zelf gewaarschuwd had) niets van aan.
Contact met de secretaris-generaal van justitie, mr.
van Angeren, was Sas (zij kenden elkaar sinds jaren) uitdrukkelijk
door generaal Reijnders verboden: oud-minister Goseling die,
gemobiliseerd, als kapitein ingedeeld was bij de juridische afdeling
van het departement van defensie, belastte zich toen met de taak,
mondeling de waarschuwingen van Sas aan van Angeren door te geven -
van Angeren lichtte dan telkens minister Gerbrandy in en deze liet niet na, herhaaldelijk in de ministerraad
uitdrukking te geven aan zijn overtuiging dat een Duitse aanval niet
zou uitblijven; hij kreeg in het kabinet de naam van de man 'die
altijd denkt dat er morgen oorlog komt'. [9]
*
De Nederlander werd ongerust en mede naar aanleiding
van o.a het Venlo incident en de uniformensmokkel sprak op 13 november de toenmalige minister-president
de Geer
via de nationale omroepzenders het Nederlandse volk toe :
Waarde luisteraars in Nederland en in de overzeesche
gebiedsdeelen: Het is aan de regeering gebleken, dat in de laatste dagen geruchten hebben geloopen
over een acuut dreigend gevaar voor ons land en dat die
geruchten in breede kringen onrust hebben gewekt. En nu wil ik u even komen
vertellen, dat daarvoor geen enkele grond bestaat. De aanleiding tot de geruchten schijnt te liggen
in buitenlandsche radio- en persberichten en ook
in enkele daden van onze regeering. ... De regeering
heeft geen enkele betrouwbare
inlichting, die
haar geloof
aan het wederzijds gegeven woord kan schokken...
Deze van werkelijkheid gespeende opvatting van de leider van de Nederlandse
regering droeg niet bij tot het indammen van de geruchtenstroom. Wel versterkte
hij de van-niets-wetende publieke opinie de uit de eerste wereldoorlog
daterende illusies. Nederland zou neutraal blijven. Dat was altijd zo geweest en
zou altijd zo blijven. Majoor
Sas las deze toespraak een dag later in Berlijn in de Telegraaf. Vooral de laatste regels kwetste hem
bijzonder.
"Geen enkele betrouwbare inlichting". Zijn gevoel, dat er met zijn inlichtingen niets gedaan werd, werd hier natuurlijk
door versterkt.
Het jaar begon met een koudegolf die bijna twee maanden zou duren. Er viel veel sneeuw en in de nacht van 11 feb. mat men op het
vliegveld Eelde een temperatuur van 24 gr. C onder nul.
[31]
In een instructie van 10 januari, welke een dag later
uitkwam, stelde de nazi-leider aan zijn volgzame generaals een derde inzet
van luchtlandingstroepen in het vooruitzicht, "Festung Holland".
Echter, diezelfde dag gooide een van zijn paladijnen roet in het eten...
Maasmechelen, België.
Met een dikke aktetas onder zijn arm stapt Helmuth Reinberger,
major
der fallschirmtruppen, omstreeks 11.30 uur in de Baumusters Me 108. Het is woensdag 10 januari
en een flinke vrieswind waait over het vliegveld Loddenheidde (Münster).
Major d. R. Erich Hoenmanns, piloot van het toestel, geeft Reinberger een lift. In
Keulen zal
een bespreking met de staf van het 7e FliegerKorps plaatsvinden. Het
gespreksthema van de te houden bespreking : Fall Gelb. Fall Gelb is nu al acht keer uitgesteld, vijf keer wegens slechte
weersomstandigheden. Maar over een week - woensdag 17 januari om zes
over half acht - gaat het erop los. Het weer wordt beter en alle plannen
liggen vast in lijvige documenten. Reinbergers tas is niet voor niets zo dik, hij heeft bijna het gehele plan voor de aanval op het westen bij zich.
Boven het witte landschap koerst het eenmotorig toestel naar het
zuidwesten, het zicht wordt slechter. De twee Duitsers merken niet dat ze dwars
over de dichtgevroren Rijn vliegen. Plotseling slaat de motor af . Ook het
overschakelen naar de reserve brandstoftank geeft geen soelaas. Na een glijvlucht zet hij het toestel aan de
grond. Het vliegtuig komt tot stilstand in een aardappelakker. Beide komen
met de schrik vrij. Bij navraag bij een in de buurt werkende landarbeider
vernemen zij dat zij bij het
Belgische dorp Vucht (nu
deelgemeente van Maasmechelen) zijn neergekomen, zeventien kilometer boven Maastricht.
Dan maakt Reinberger na het uitstijgen pas aan zijn begeleider bekend dat hij
geheime stukken (gKdos.-Chefsachen) met zich meevoerde, die in geen geval in
Belgische handen mogen vallen.
Met één lucifer, gekregen van de arbeider, probeert Reinberger de geheime stukken
van het O.K.W. achter een heining in
brand te steken. De wind is sterk, de kou groot en de stapel papier dik. Dan arriveert een
gewaarschuwde patrouille van het Belgische Wielrijders Eskadron van 13 I.D. olv.
kapt. A. Rodrique (grensbewaking) die Hoenmanns snel inrekent. Hoenmanns gaf te kennen
dat hij alleen was. Maar opstijgende rookwolken verraden Reinberger en wordt
kort daarop aangehouden. Op het laatste ogenblik werpt hij het restant van de
papieren in het vuurtje maar de Belgen weten het vuur te doven en de restanten
te verzamelen.
Zij nemen de
Duitsers gevangen en voeren deze met de geschroeide papieren af naar
hun hoofdkwartier in Maasmechelen aan de Maas. In het wachtlokaal bestudeerd
kapt. Rodrique aan de tafel de restanten. Met een afleidingsmanoeuvre weet
Reinberger de papieren van tafel te grissen en in de brandende kachel te proppen
waarbij hij zijn hand verbrand. Met een sprong duwt Rodrique Reinberger opzij en
red voor de tweede maal de papieren voor een totale verbranding. [33]
*
Het gevolg in Duitsland was dat de dictator de aanval naar het westen
weer uitstelde en een bevel - een bevel wat door de gewone Duitser "Niemand-Befehl"
werd genoemd -
uitvaardigde dat inhield dat in het vervolg niemand dan alleen de hoogst
noodzakelijke personen van plannen op de hoogte mochten zijn. Een tweede gevolg
was dat alléén Hitler van alle plannen op het hoogte was. De ene generaal wist
dus niets af van hetgeen de waar de andere mee bezig was. De heers en verdeel tactiek.
Dit betekende ook dat het voor Hans Oster en zijn kameraden moeilijker werd om
aan informatie te komen.
Dezelfde avond was de Belgische legerleiding in rep en roer. Uit de restanten
van de
documenten bleek dat Duitsland het plan had om in België, ten westen van de
Maas, luchtlandingstroepen af te zetten. Er was ook sprake van een
grootscheepse aanval op Frankrijk en tenslotte waren er plannen voor de
bezetting van Nederland.
De stukken waren slechts fragmenten, alle half verbrand.
Eén stel fragmenten bestond uit linkerhelften van een situatiebeoordeling,
de pagina met de datum ontbrak, die kennelijk betrekking had op de
luchtlanding van een gehele Duitse divisie in de buurt van Namen. Een
tweede stuk waarvan ook alweer de rechterhelften verbrand waren en dat
door generaal Student ondertekend bleek te zijn, gaf en beeld van de
Belgische verdedigingskrachten in het betrokken gebied. een derde stel was
van algemener aard, weer ontbrak de datering maar men kon lezen:
[9]
- 3. Het Duitse leger in het westen voert de aanval
tussen de Noordzee en de Moezel, met zo sterk mogelijke ondersteuning
door de luchtmacht, door het Belgisch-Luxemburgse gebied met doel, zo
sterk mogelijke delen ven het Franse leger en van zijn... - Bovendien wordt beoogd, met aparte onderdelen het Nederlandse gebied
met uitzondering van de Vesting Holland in bezit te nemen. - Overvliegen van de grens voor verkening op dag-A pas op het uur-X
plus 5 minuten. - 10. Opdracht voor Flieger-Korps VIII: Flieger-Korps VIII ondersteunt op de eerste aanvalsdag met onderdelen
de landing van de 7de Fl. Div. (zie apart bevel). In nauwe
samenwerking met het 6e leger (zwaartepunt bij en ten westen van
Maastricht) ondersteunt het de opmars van de grondtroepen over de
versterkte beveiligingslinies en waterwegen in het stroomgebied van de
Maas en slaat het Belische leger ten westen van dit gebied uit
elkaar...
Documenten die een ieder hadden moeten overtuigen, zou
men zo zeggen. Allerminst! In België veroorzaakten ze in een kleine
kring van ingewijden inderdaad grote ongerustheid, nadat de Gen.majoor
van Overstraaten, de invloedrijke militaire adviseur van de Koning, tot
de conclusie was gekomen dat ze echt waren. Generaal Gamelin zei in een
Franse hoofdkwartierbespreking op 12 januari, dat hij aan hun echtheid
twijfelde, en Generaal Reijnders zei openhartig tegen de Belgische
militaire attaché, de kolonel Diepenrijckx: "Gelooft u dan zelf in
die berichten?" De kolonel bekende dat hij er maar half in
geloofde. "Welnu", zei Reijnders, [9]
Ik geloof er helemaal niets van. Morgen doe ik alsof
er niets van dit alles bestaat.
Ook nu weer meenden de sceptici dat men met een geslepen Duitse krijgslist te
maken had; het was immers ondenkbaar, dat een Duits officier zó onvoorzichtig
zou zijn, in strijd met alle voorschriften, met een tas vol geheime
aanvalsplannen boven Belgisch territoria te vliegen! De wortels van de houding
dezer sceptici lagen echter dieper. Velen, zoals Generaal Reijnders, vonden het
ondenkbaar dat de Duitsers ons land zouden aanvallen; de Duitsers hadden immers,
net als in 1914, het grootste belang er bij via een neutraal Nederland hun
handel met de buitenwereld zo veel mogelijk te handhaven. Niets was in
Duitsland meer zoals het geweest was, maar hoe diep Duitsland was gezonken was
nog niet doorgedrongen in het keurige brave Nederland.
De militaire medewerker van de Groene
Amsterdammer van 20 januari 1940 zat er ook naast reageerde als volgt:
Indien het vermelde geval met een vlieger zich inderdaad heeft voorgedaan,
dan heeft deze gehandeld in opdracht van zijn meerderen, en was het de
bedoeling dat de Belgische autoriteiten de stukken in handen zouden krijgen.
*
Vreemd is, dat Generaal Reijnders na de oorlog zich het
gesprek met de Belgische militair attaché niet meer kon herinneren.
[27]
Wel
gelastte hij toen, midden in de nacht van zaterdag op zondag, dat tot
nader order aan de troepen geen bewegingsvrijheid verleend zou worden:
zondagmorgen om 11.20 lichtte hij alle commandanten in, dat hij geen
verloven, van welke aard ook, meer kon toestaan. Om kwart voor een werd
dit via de radio bekend gemaakt. Zakenverloven en verloven wegens
bijzondere familie-omstandigheden konden echter wel verleend worden. Evenals het overeenkomstige maar iets verder gaande bericht uit het
november-alarm (toen waren alle verloven ingetrokken en moesten diegenen
die met verlof waren, dus spoorslags naar hun onderdelen terugkeren) was
het radiobericht dat op zondagmiddag de gehele bevolking alarmeerde.
Het land lag onder sneeuw, het vroor dat het kraakte: zou Hitler juist
daarom aanvallen? De Hollandse Waterlinie was een ijslinie geworden: niet
veel waard voor de verdediging, dacht men. In allerijl ging de genie er
toe over, met gemotoriseerde ijszagen grote bijten te maken in de -
bevroren inundaties.
Generaal Reijnders had ook nog een reeks andere
voorzorgsmaatregelen gelast: op zondag de 14de had hij bepaald dat tot
nader order alle verkeersbruggen over het Zuidlimburgse Julianakanaal,
over de Maas, over het Maas-Waalkanaal, over de Waal bij Nijmegen en over
de IJssel van zonsondergang tot zonsopgang gesloten moesten zijn, en bij
de explosieladingen onder die bruggen en de corresponderende spoorbruggen
moesten de slagsnoerleidingen (ouderwetse lonten) aangebracht worden De
nachtelijke afsluiting van de verkeersbruggen werd een week later ongedaan
gemaakt. Het tweede alarm was toen voorbij.
*
Von Kleist schreef aan zijn legerkorpscommandanten die bij
de aanval waren betrokken dat bij de afkondiging van de voorgenomen
winteraanval (januari 1940) gebleken was dat deze wederom door de
Nederlanders was gekend. Von Kleist stelt dat net als in november uit de
Nederlandse paraatheid kon worden opgemaakt dat men kennelijk zeer goed geïnformeerd
was en er in Berlijn een lek moest zitten. Dat laatste concludeerde Von
Kleist als volgt: [55]
Die ersten hollandischen Gegenmassnahmen erfolgten
schon zu einem Zeitpunkt, an dem selbst das Generalkommando die in
Berlin getroffenen Entscheidung noch nicht kantte. (...) Daraus muss
man folgern, dass die Holländer kurz nach der in Berlin gefallen
Entscheidung orientiert waren, dass also die Geheimhaltung in Berlin
nicht gewahrt worden ist (...).
De dreiging bleef, Maar nu zou een nieuw, gepreciseerd
bevel voor Fall Gelb tot de nacht van 30 april op 1 mei op zich laten
wachten.
*
Dagboek.
Nederlanders zijn blind voor het oorlogsgevaar.
Amsterdam, 18 januari 1940 Ed Murrow en ik zijn hier een paar dagen om over ons Europese correspondentschap
te praten, althans dat is ons excuus. Om de waarheid te zeggen : we zijn dronken
van de lichtjes 's avonds, het lekkere eten en de compleet andere sfeer.
Gisteravond kwamen we in een sneeuwbui terecht, de vlokken dwarrelden neer als
confetti en van puur geluk zijn we onder een lantaarnpaal een sneeuwbalgevecht
begonnen. Ik verloor mijn hoed en bril en moest hinkend terug naar het hotel,
uitgeput en opgetogen.
De Hollanders genieten onverminderd van het leven. Hun maaltijden zijn
fantastisch (oesters, wild, rundvlees, groente, sinasappels, bananen, koffie -
alles wat je in de oorlogvoerende landen niet ziet). Ze eten en feesten, gaan
naar de kerk, schaatsen op de grachten en bemoeien zich verder nergens mee.
En ze zijn blind, volkomen blind voor het gevaar dat ze bedreigt. Ed en ik
hebben getracht ze erop te wijzen, zonder succes naar ik vrees. De Hollanders
willen van twee walletjes eten, zoals iedereen. Ze willen vrede en een
gemakkelijk leven, zonder zich de opofferingen te getroosten, die daarvoor nodig
zijn. Naar ik begrijp weigert de koningin halsstarrig elk militair overleg met
de geallieerden. Als de Duitsers komen is er geen tijd voor stafbesprekingen met
de geallieerden.
De Hollanders zeggen dat als ze maar fluisteren naar de geallieerden Hitler dat
als een excuus zal gebruiken om binnen te vallen. Alsof Hitler een excuus nodig heeft
om binnen te vallen.
Intussen blijft Duitsland zijn troepen en voorraden concentreren bij de
Nederlandse grens, zoals ik zelf heb kunnen zien.
William Shirer (1904-1993), Amerikaanse journalist, tot december 1940
gestationeerd in Berlijn. Ingekort fragment uit Berijn Dairy. Alfred A. Knopf,
1941.
*
Halverwege januari kwam in Den Haag van de
militaire attaché uit Berlijn opnieuw een
bericht binnen. Een bericht waarbij (met de kennis van nu) de alarmbellen
zouden moeten rinkelen;
De pantserdivisie, die in het
rayon Rheine - Osnabrück - Munster is gelegen,
volgt bij de invasie globaal de weg; 's
Hertogenbosch - de Langestraat - Rotterdam."
Het inlichtingenrapport van Sas
verdween in de archiefkast van
de generaal Reijnders om daar niet meer uit te komen.
Er aan toegevoegd moet worden dat op dát ogenblik de Duitse troependislocaties
niet wezen op een directe aanval op Nederland, Op de stafkaart in de werkkamer
van de majoor Sas was de situatie begin januari aldus: [19]
ten Noorden van Emmerik
lag slechts de 1e cavaleriedivisie en het Xde legerkorps.
Tussen Kleef en de
parallel van Düsseldorf lagen negen divisies, voornamelijk reserve-formaties.
Pas ten Zuiden daarvan werd de concentratie dichter, nl. 20 tot 30 divisies tot
aan Malmédy.
Maar GS IIIA was echter later wel op de hoogte van de Duitse aanvalsplannen door
Noord-Brabant. Op 20 februari kwam al een bericht binnen waarin gewaarschuwd
werd voor een aanval door Noord-Brabant op de Moerdijkbruggen. Ook in de
inlichtingenrapportage van 26 april is terug te lezen dat een aanval door
Noord-Brabant waarschijnlijk was. In dezelfde rapportage is terug te lezen dat
op dat moment 6 pantserdivsies tegenover de Nederlandse grens lagen. Van een
verrassing was dus geen sprake, de militaire top was op de hoogte van deze
feiten, ongeacht wat er met de waarschuwingen van Sas is gebeurd.
[84]
In januari van 1940 rezen er tussen het kabinet, minister Dijxhoorn en de opperbevelhebber anderzijds een aantal geschilpunten ten aanzien
van het te voeren krijgsbeleid. Een ervan was de "Staat van beleg", welke
de regering met het nemen van het besluit tot de algemene mobilisatie niet had
willen uitvoeren. Een ander onderwerp waarin de regering en de opperbevelhebber van mening
verschilden waren de z.g. "Mobilisatieclubs", welke door leden van de
S.D.A.P. waren opgericht. Deze werden door de min.
van Defensie toegestaan als zijnde moderne arbeiders bewegingen. Reijnders zag
in dergelijke clubs slechts krijgstucht ondermijnende verenigingen zoals hem in
de eerste wereldoorlog gebleken was. Ook hoe de verdediging van het oostfront van de Vesting Holland gevoerd zou
moeten worden deed stof opwerpen. Een gedachtenwisseling van de minister Dijxhoorn met de commandanten van het
Veldleger en het 3e Legerkorps vatte Reijnders op als een motie van wantrouwen.
Op 15 januari schreef hij een scherpe brief aan de voorzitter van de raad van
ministers waarin hij uit de doeken deed wat er zoal mis was met wat hij typeerde
het "compromis beleid" van de regering en enkele andere grieven.
Nogmaals zette hij daarin uiteen hoe hij zich de taak van het leger voorstelde.
Op 30 januari werd hem medegedeeld dat Dyxhoorn zijn portefeuille ter beschikking
stelde omdat hij de verantwoordelijkheid over het te voeren krijgsbeleid door de
opperbevelhebber niet
langer meende te kunnen dragen. Het kabinet wenste de minister echter niet te
laten gaan.
Bij de ministerraad was nu de overtuiging gegroeid dat de
opperbevelhebber vanwege deze meningsverschillen niet meer te handhaven was. Aan
gen. Reijnders werd geadviseerd een verzoek tot ontslag in te dienen. Hij gaf er
op 31 januari gevolg aan. De generaal kreeg nimmer een beslissing op dit
verzoek. Hij moest het uit de krant vernemen.
De avondbladen formuleerden op 5 feb. de oplossing van de
regering als volgt; [18]
Zooals uit de staatscourant van hedenavond zal blijken is
aan generaal I.H. Reijnders, opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, op een
daartoe door hem gedaan verzoek, door H.M. de Koningin eervol ontslag uit
den militairen dienst verleend onder (bijzondere) dankbetuiging voor de
uitnemende diensten door hem (aan Haar en aan den Lande) in verschillende
gewichtige betrekkingen en in buitengewoon moeilijke omstandigheden
bewezen. Tot zijn opvolger is benoemd de gepensioneerde luitenant-generaal H.G.
Winkelman, sedert het intreden van den mobilisatietoestand commandant van de
luchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg, terwijl laatstgenoemde
tegelijkertijd is benoemd tot generaal". Naar wij vernemen heeft in hoofdzaak verschil van inzicht met de Regeering
ten aanzien van vraagstukken van technisch-militairen aard tot de
ontslagaanvrage van generaal Reijnders geleid.
Op 6
februari werd hem eervol ontslag verleend. Daarmee was het doek gevallen en
kwam een einde aan de lange geschiedenis die werd gekenmerkt door een haast
chronische conflictsituatie tussen regering en de hoogste militaire autoriteit.
Op dezelfde datum trad als nieuwe opperbevelhebber de in 1934 gepensioneerde Lt. Gen. Winkelman
aan die gedurende de mobilisatie commandant van de
Luchtverdedigingskring Utrecht-Soesterberg was. Ook de chef-staf, generaal
Carstens werd vervangen door gen.H.F.M. Van Voorst tot Voorst. E.e.a. hield natuurlijk wel in dat beide zich moesten inwerken, wat enig
tijd koste. Hetgeen weer ten koste ging van 's lands verdediging. Het
vertrouwen tussen de regering en het opperbevel was hiermee hersteld. Generaal
Winkelman evenwel was niet van plan om zich te laten binden door de strategische
aanwijzingen van de regering. Hij wilde het vraagstuk van de landsverdediging
binnen de politieke richtlijnen van de regering naar eigen overtuiging oplossen.
De honderdduizenden werkelozen, die elke dag hun kaart
moesten laten stempelen, werden niet betrokken bij de aanleg en het
herstel van de jarenlang verwaarloosde verdedigingsstellingen. Het
herstel en de aanleg van nieuwe stellingen werd uitgevoerd door de
militairen die deze zouden verdedigen. Dat ging ten kostte van
oefentijd. Het materiaal voor deze bouw; hout en aarde. Vaak gebeurde het dat zo'n stelling na afbouw afgekeurd werd en moesten
er professionele krachten ingehuurd worden om alsnog tot een acceptabel
resultaat te komen.
Twee werkdagen in de week werden bestemd voor het houden van
oefeningen. De vier resterende werden besteed aan stellingbouw. In maart was de
stellingbouw zover gevorderd dat het werd omgedraaid. Twee dagen bouw en vier
dagen oefenen.
Er waren niet overal schietbanen beschikbaar, terwijl uit hoofde
van veiligheid, slechts in beperkte mate gebruik kon worden gebruik gemaakt van geïmproviseerde
schietgelegenheden. Dat werd opgevangen door het vervoer per auto van de
eenheden naar de schietbanen. Onvoldoende hoeveelheid munitie
belemmerende echter de schietvaardigheid van de Nederlanders. Het 1e Legerkorps hield dergelijke schietoefeningen in de duinstrook en van daaruit ook
op doelen in zee. In het Infanterieschietkamp te Harskamp vonden, in aansluiting
cursussen voor off. en kader van mortier-, pantserafweergeschut- en mitrailleurcompagnieën
plaats.
De marsvaardigheid was in november 1939 opgevoerd. Infanterie in
bataljonsverband moest een mars van 25 Km. kunnen afleggen, de bereden
artillerie 35 km., de cavalerie 40 en de wielrijders 90 Km. Na november werd er
overgegaan tot opleiding en oefening in groter verband (bataljons, afdelingen en
regimenten), waarbij in het bijzonder de verdediging van stellingen alsmede de
samenwerking van de infanterie met de artillerie meer aandacht kregen. Door de
vertraging in de stellingbouw, onder meer door de strenge winter kwam er van
oefeningen op Divisieniveau en hoger weinig terecht.
Hoe de luchtverdediging zich in zijn ogen in de nabije toekomst
zou dienen te ontwikkelen zette Luit. gen. P.W. Best in maart 1937 uiteen in een
lezing, getiteld "Een en ander over gebruik en organisatie van
Nederlandsche luchtstrijdkrachten bij den landoorlog" (gepubliceerd in: Orgaan
der Vereeniging ter beoefening van de Krijgswetenschap (1936/1937)
236-315).
In deze voordracht, die in brede kring de aandacht trok, voorspelde
hij dat in een toekomstig militair treffen de tegenstander zich door een
onverwachte strategische overval, zonder oorlogsverklaring vooraf, met behulp
van sterke, gemotoriseerde strijdkrachten, in combinatie met energiek
uitgevoerde luchtaanvallen op de vliegvelden, van Nederland zou trachten meester
te maken. Bovendien ontvouwde hij in deze lezing een plan om binnen drie jaar te
komen tot een moderne, geïntegreerde luchtverdediging onder een centraal geleid
commando.
Hij was in het bezit van een verzameling Duitse kranten uit 1939
waarin Duitse knapen werden geworven voor de Fallschirmtruppen. Daaruit bleek
zonneklaar dat onze oosterbuur druk doende was met de opzet van een nieuw wapen
en nieuwe strijdmethoden wilde uitproberen
Wat hij niet wist was dat de 7e Fliegerdivision,
die in '38 werd opgericht, erop
leek een gewoon vliegtuigeskader te zijn. Het was echter een misleiding.
Opgericht werd toen een luchtlandingskorps onder bevel van K. Student met als
thuisbasis Munster. Tot 10 mei 1940 bleef de grootte van dit korps (FJR1) geheim,
ondanks de waarschuwing van majoor Sas in mei 1939 dat deze eenheid toen al uit
ongeveer 2000 man bestond. GS III, de Nederlandse inlichtingendienst beoordeelde
deze informatie als overdreven en nam de waarschuwing niet au sérieux.
Toen Fallschirmjägerregiment 1 (FJR1), als elitetroep
als eerste van de paraderende troepen, op haar eerste officiële
parade voorbij Hitler marcheerde op 20 april 1939, was een oorlog
imminent. Opmerkelijk is dat deze troepen de erewacht op het Binnenhof zouden vormen bij
de machtsovername door Seys Inquart.
Meermalen betoogde generaal Best dat;
Onze vliegparken de
sleutels tot de Vesting Holland zijn!.
Met deze opvatting stond hij in het
Algemeen Hoofdkwartier praktisch alleen. Een en ander bleek ook uit de geringe
mate waarin hem troepen ter beschikking werden gesteld voor de verdediging van
de vliegvelden.
Op 20 april kwam hier verandering in.
Op 8 april 1940 was de vlieger Evert van Dijk van de KLM met
zijn DC-3, De Kemphaan, op het vliegveld Fornebu bij
Oslo getuige van de overval uit de lucht van dit vliegveld. Hij mocht op 16
april na afloop
van de strijd met zijn vliegtuig vertrekken en kon de volgende dag een
gedetailleerd verslag uitbrengen over de daarbij door de Duitsers toegepaste
methode.
Hij berichtte;
Dat hij had waargenomen dat de Duitse stoottroepen met
normale verkeersmachines vervoerd werden; op het kleine vliegveld
Fornebu bij Oslo waren ze met vier of vijf toestellen tegelijk geland. -
"Op Schiphol zouden", merkte hij op, "plusminus twintig
toestellen per halve minuut kunnen landen". - , en de Oslo'se
vertegenwoordiger van de Lufthansa, een Duitse burger, had aan de Duitse
officieren, nauwelijks waren ze uit hun toestellen gestapt, kaarten en
opdrachten uitgereikt en was aan het hoofd der Duitse troepen naar Oslo
gemarcheerd.
De laatste opmerking was een aanwijzing dat vrijwel geen Duitser die in
het buitenland woonde volledig te vertrouwen was. In Den Haag had men bij Justitie diezelfde conclusie al getrokken.
De melding van deze vlieger was de oorzaak, dat het opperbevel in
één slag op de hoogte was van wat ons bij het optreden tegen onze vliegvelden
te wachten stond. Een op zich staand geval was dit niet, dat een vlieger
informatie verstrekte aan GS IIIA. Reeds vóór het uitbreken van de
tweede wereldoorlog gaven KLM vliegers, op verzoek of vrijwillig, ingewonnen informatie door aan
GS IIIA., de geheime dienst afdeling buitenland.
Van Dijks informatie werd door GS IIIA buitengewoon serieus
genomen. De gebeurtenissen werden grondig bestudeerd waardoor men enig inzicht
kreeg op welke wijze de Duitsers de vliegvelden aldaar overvielen.
Van een grote luchtlandingsoperatie op het vliegveld Fornebu was evenwel geen
sprake,
het zicht was slecht. Slechts een aantal Ju-52 met
luchtlandingstroepen streek neer op het vliegveld, de parachutisten (2/FJR 1)
werden vanwege het slechte weer niet eens ingezet. Zij keerden terug
naar die Heimat. [36] Wel was op 14 april één compagnie parachutisten (1/FJR1) geparachuteerd bij
Dombås (N) om de te voorkomen dat de Engelsen en Noren zich daar zouden
verenigen. Deze compagnie werd in de pan gehakt en de overlevenden werden
gedwongen zich over te geven. [14] De tegenmaatregelen die hierna in Nederland werden genomen waren dan ook gericht als zodanig. De overtuiging bestond dat het
optreden van luchtlandingstroepen zich tot kleine, verassende aanvallen zou
beperken. [37]
Naar
aanleiding hiervan liet generaal
Winkelman op 20 april de belangrijkste vliegvelden extra
bewaken:
Ypenburg. Een bataljon infanterie
met een half eskadron pantserwagens.
Waalhaven. Een bataljon infanterie
met een sectie pantserwagens.
Schiphol. Een bataljon infanterie
met een half eskadron pantserwagens.
Ockenburg. Op 8 mei 22 Dep. CBT
minus een sectie.
Valkenburg. De 1e de 3e
Compagnie van III-4R.I. plus de 4e sectie zware
mitrailleurs van dat bataljon.
Ruygenhoek bij Noordwijkerhout. Delen van 4 Dep. CBT waren op 8 mei naar Ruygenhoek gedirigeerd en op 10 mei de 1e compagnie van II-1 R.I. en de 2e
Sectie van 2-II-1R.I. Het 4e Dep.C.B.T. was belast met de binnenverdediging. Ze had daartoe
de beschikking over zes lichte mitrailleurs. Met het maken van
gevechtsopstellingen was men op 10 mei nog bezig. Wel waren er op het
vliegveld schuilloopgraven aangelegd. Onderdelen van 1R.I. waren
belast met de buitenverdediging en bestond uit
wegversperringen rond het vliegveld en in de richting van
Noordwijkerhout. .
Rondom elk vliegveld werd bevolen om machinegeweren in stelling te brengen en
deze af te dekken om deze daarmee te beschermen tegen luchtaanvallen door Duitse jagers. Dit alles werd niet gepubliceerd en drong dus ook niet door tot het grote
publiek. Dat kende als voornaamste graadmeter voor de opgelopen spanningen de
stand van de militaire verloven. Werden die toegestaan, dan, zo meende men, was
er geen reden tot bezorgdheid. Die reden was er wél, wanneer zij werden
ingetrokken.
Voor de
verdediging van het Vliegveld Valkenburg werden de eerste en de
derde compagnie
van het derde infanteriebataljon van het
4e regiment infanterie aangewezen, (1,3-III-4R.I.). Het personeel werd in
drie groepen verdeeld en om de vierentwintig
uur werd de wacht gewisseld. Lt.Kol. H.D. Buurman (C.-4R.I.) gaf een "
Instructie en algemene aanwijzing
" uit voor de verdediging van het vliegveld.
Nederland zat in deze periode van vrees en hoop in een moeilijke
positie. Terwijl een voortdurende onzekerheid omtrent de Duitse inval de
zenuwen op de proef stelde, heerste er ook onduidelijkheid over de mate van hulp
die van de geallieerden daarbij verwacht kon worden. Vanzelfsprekend kon het neutrale
Nederland niet zomaar overleg gaan voeren met eventuele bondgenoten. Dat zou een
schending van die neutraliteit zijn en, zo dacht men, Duitsland een reden
geven.
Uit
strategisch oogpunt was dit bijzonder nadelig. Generaal Reijnders was van mening dat
de geallieerden alleen effectieve hulp konden bieden als zij bekend waren met de
Nederlandse operatieplannen en wisten welke steun het meest urgent was. Daarom
werden de plannen in Brussel, Londen en Parijs in verzegelde enveloppen
afgeleverd. Het was de bedoeling dat ze pas geopend mochten worden nadat een
Duitse inval had plaatsgevonden.
Deze maatregel was in januari van 1940 in de ogen van Winkelman en de militaire
attaché in Brussel en Parijs volstrekt onvoldoende. Voor het op touw zetten van
een hulpoperatie zou het dan al te laat zijn. Directe bijstand was dán dringend
noodzakelijk. De attaché bleef daarom op eigen houtje doorgaan met het
uitwisselen van informatie met Parijs en Brussel. Winkelman wist van Kleffens
(Bu.Z.)
en Dijxhoorn eveneens ervan te overtuigen van het belang van coördinatie
vóóraf. Maar dat gebeurde officieus, tersluiks, buiten ministerraad en
parlement om. Waren die stappen aan de Geer bekend geweest, dan zouden zij hem
van het laatste restje slaap beroofd hebben.
De Belgen weigerden evenwel bij een Duitse inval het
"gat"
tussen de
Peel-raamstelling en de Belgische stellingen op te vullen en de Fransen waren
niet van zins om ook maar één soldaat naar de genoemde, aan omtrekking
bloot staande stelling te zenden. Tot oost van Breda wilden
zij gaan, verder niet. Dan neemt op 29 maart Winkelman een beslissing om bij een inval uit het oosten
het 3e legerkorps en de Lichte Div. uit Brabant terug te trekken. Deze
beslissing was geheim omdat dit pas op de eerste invasiedag aan
betrokken eenheden bekend mocht worden gemaakt.
De marine, onder commando van admiraal Furstner, nam het achteraf gelukkig ook al niet zo nauw
met
de neutraliteit en voerde op eigen initiatief, en in het diepste geheim,
besprekingen in Londen over de evacuatie van de vloot en de Nederlandse
goudreserve. Tenslotte regelde hij via de attaché De Booy dat er bij een
eventuele inval een directe radioverbinding tot stand kwam waardoor het onder
andere mogelijk werd om op korte termijn de koninklijke familie naar Engeland te
evacueren. Met het Air Ministry en het War Office
werden van Nederlandse kant geen afspraken
gemaakt.
Dankzij de geheime contacten kreeg Winkelman de hoopgevende
informatie dat Nederland niet in de steek zou worden gelaten.
Een zaak, die in hoge mate de belangstelling van het Nederlandse volk
trok, was de houding, welke moest worden aangenomen tegen spionage en
mogelijk landverraad. Voor wat de ontdekte en bewezen strafbare feiten aanging, was de te volgen handelwijze zeer eenvoudig: strafrechtelijke
vervolging. Daarnaast echter voelde de publieke opinie aan, dat de veiligheid van de staat in gevaar
kon worden gebracht door tal van personen zonder dat tegen deze een
strafrechtelijke vervolging kon worden ingesteld.
Van bevoegde instanties
werden inlichtingen ontvangen omtrent personen die om wat voor reden ook
verdacht schenen. Het aantal van dergelijke mensen was niet gering. De volksmond gaf aan zulke verdachtmakingen - in vele
gevallen ten onrechte - nog meer voedsel. Een gevoel van onbehaaglijkheid en
van onrust maakte zich van het Nederlandse volk meester. Geruchten, verraad,
spionage, alarm, lichtsignalen: onrust en zenuwachtige angst, kortom Vijfde
colonne.....Een gevoel, dat
tijdens de oorlog zou uitbarsten.
Optreden tegen dergelijke personen was slechts mogelijk in een in Staat van
Beleg verklaard gebied. In Staat van Beleg waren slechts verklaard - na lang
aandringen van de zijde van het opperbevel - een streek langs de
grenzen en de gebieden, waarin de stellingen lagen.
Begin april werd de betrekkelijke rust wreed verstoord. En
alweer was het Oster, van wie het alarm kwam. Op 2 april gaf majoor Sas de volgende
visie die naar Den Haag werd doorgeseind :
Het is onjuist te menen dat er niets zal gebeuren aan het
Westelijke front. Ik ben diep overtuigd dat het spoedig zal losbarsten.
Ik kan geen vaste datum aangeven, maar mijn persoonlijke indruk is dat
15 april het begin zou kunnen zijn van een offensieve actie tegen
Denemarken in de richting van Noorwegen, en drie of vier dagen later
tegen België en Nederland. Ik herhaal dat ik absoluut overtuigd ben van
een offensief in het Westen.
Op woensdag 4 april waarschuwde majoor Sas vanuit Duitsland
aan een van de weinigen die hij nog vertrouwde, de kapt. Kruls, een van de adjudanten van minister Dijxhoorn in
een telefoongesprek, de gezant was niet aanwezig op het gezantschap in Berlijn om
het gecodeerde telegram te ondertekenen het volgende. Hij stelde Kruls voor
om op 9 mei samen in Nederland te gaan eten, daarmee aanduidende dat de
aanval op 9 april te verwachten viel. Pas in de avond was de gezant terug op het gezantschap en kon het telegram
verzonden worden. [19]
Geloofwaardige bron meldt aan de militaire attaché
invasie zeker van Denemarken en Noorwegen in begin volgende week,
vermoedelijk dinsdag (negen april). Groot gevaar voor aanval, hetzij tegelijk, hetzij
korte tijd later, tegen Nederland, België en Frankrijk.
Menig maal
had Sas al niet de invasiedata voorspeld! Men
besloot de Denen en de Noren niet te waarschuwen, van Kleffens kreeg het
bericht helemaal niet. Engeland ontving deze waarschuwing ook niet uit
Nederland. Toch werden deze drie landen gewaarschuwd, namelijk via de kanalen
van Sas. Die nam het initiatief in eigen handen.
Aan Sas' waarschuwing met
betrekking tot ons eigen land werd door de leiding van GS III overigens geen
speciale betekenis toegekend: die waarschuwing had een voorwaardelijk
karakter gedragen en ze stemde niet overeen met het algemene beeld dat de
inlichtingendienst op dat moment bezat van de concentraties van Duitse
troepen aan de grens en van hun bewegingen: er werd dan ook tussen 4 en 9
april geen enkele voorzorgsmaatregelen genomen. Aan Deense en Noorse kant
werden ook geen maatregelen genomen, zij geloofden er niets van. Op 9 april werden Denemarken en Noorwegen door de Duitsers overvallen.
Het Algemeen Handelsblad van dinsdag 9 april. "De Regeeringspersdienst meldt";
"De regering heeft - bij wijze van voorzorgsmaatregel - besloten de volgende verloven in te trekken:
Voor al het personeel van de land- en zeemacht :
de periodiek verloven:
Vakantieverloven:
Buitengewone verloven (muv die, verleend wegens ernstige ziekte of overlijden van gezinsleden)
Bovendien voor het personeel,
behorende bij de luchtstrijdkrachten,
de luchtdoelartillerie,
de luchtdoelmitrailleurs en de zoeklichten:
Zakenverloven .
Studieverloven.
Alle militairen aan wie voorgenoemde verloven zijn verleend, moeten terstond naar hun standplaats terugkeren.
Het toeval wilde dat enige dagen na de invasie van de twee Scandinavische landen, bij Den Haag een grote Duitse dienstenveloppe werd gevonden. Deze was geadresseerd aan de "Ausland-Organisationen der
NSDAP" in Berlijn. Voor de zekerheid bracht de vinder het naar een politiebureau en binnen enkele uren lag zij bij de hoofdcommissaris op zijn bureau en werd open gemaakt. Acht verschillende stukken kwamen voor de dag. De stukken behelsden tientallen spionage berichten uit alle delen des lands: bunkers, vliegvelden en wegversperringen werden beschreven, troepenverplaatsingen en
afgeluisterde gesprekken werden weergegeven, verschillende op papier van de Duitse legatie en ondertekend door O. Butting, attaché, tevens hoofd van de "Reichsdeutsche Gemeinschaft". Onmiddellijk werd een Duits reserve officier verhoord die men allang wantrouwde, hij viel door de mand en bekende door Butting te zijn afgeperst. De vondst van deze stukken droeg niet weinig toe tot de zorgen der regering. Zou Den Haag een tweede Oslo worden?
Nieuwe maatregelen werden getroffen. De staat van beleg werd op 19 april uitgebreid voor het hele land. Staatsgevaarlijke personen werden door het militaire gezag geïnterneerden konden er afdoende maatregelen tegen spionage en verdachte
personen genomen worden. Na lang wikken en wegen werden een 33 tal personen
van de 800, tegen wie min of meer sterke aanwijzingen bestonden, aan gen.
Winkelman voorgedragen om in bewaring te worden gesteld. Van deze schrapte Winkelman er nog enige, zodat tenslotte een 28 tal overbleef. Hiervan verbleven
er een aantal in het buitenland of zaten reeds voor het ondergaan van straf in
een gevangenis. Op 4 mei werden 21 personen die gevaarlijk werden
geacht voor de rust en veiligheid des lands
geïnterneerd
Halverwege april meldde majoor Sas uit
Berlijn aan 's Gravenhage; [29]
De pantserdivisie, die in het rayon
Rheine - Osnabrück - Munster is gelegen, bijzonder
te doen gadeslaan aangezien een verplaatsing van
deze pantserdivisie naar het zuiden een indicatie is
voor onmiddellijk gevaar van een invasie. De route
van die de pantserdivisie zou bij de invasie globaal
zijn; 's Hertogenbosch - de Langestraat -
Rotterdam.
Deze uiterst belangrijke en alarmerende waarschuwing werd wel
op GS IIIA ontvangen maar generaal Winkelman wist, zo vertelde hij na
de oorlog aan de Parlementaire Enquêtecommissie, niets van dat bericht. [27]
Onbegrijpelijk, omdat talloze GS III rapportages er al op hadden
gewezen dat de Duitse hoofdaanval met tankeenheden in Noord-Brabant zouden
plaatsvinden. GS III rapporteerde al op 20 januari 1940 dat de strategische
doelen van de Duitse opmars de Moerdijkbruggen, Zeeland en Antwerpen zouden
zijn. [85]
*
Op 10 april werden de verloven ingetrokken, en op de 27e werd
deze maatregel weer ongedaan gemaakt. De situatie bleef explosief. Een
inlichtingenrapport van 26 april 1940 :
"Mededeling van gegevens no.27" (tijdvak t/m 23 april
1940) [9]
Naar te oordeelen bevoegde kringen in Duitschland beweren,
zal het al of niet binnenvallen in Nederland en (of) België slechts een
kwestie van gunstige conjuctuur zijn.... De opstelling der Duitse troepen is zoodanig, dat op elk gewild
oogenblik overgegaan kan worden tot een aanval naar het westen, waarbij de
rechtervleugel (noord van de rivieren gedekt door Duitsche troepen) zijn
opmars zou kunnen kiezen door Noord-Brabant.
Daar het noodzakelijk was reeds dadelijk in het hart des lands te
beschikken over zeer snel verplaatsbare troepen, teneinde te kunnen optreden
tegen valschermtroepen, werd het 1e Regiment Huzaren Motorrijder
(1-RHM )
dat tot de Lichte
Divisie (Veldleger) behoorde, op 23 april van Noord - Brabant
naar Wassenaar verplaatst en onder rechtstreeks bevel van de
Commandant Vesting Holland gesteld. Tevens
kreeg de burgemeester van Wassenaar van de minister van defensie een telegram
waarin de uitzonderingstoestand in zijn gemeente werd afgekondigd en werd Lt-Kol. J.J. Teding van Berkhout (C.1-RHM) als
kantonnementcommandant benoemd.
Maaldrift
was een burgervliegveldje met een aantal bollenschuren
ten zuiden van het vliegveld
Valkenburg langs de Rijksstraatweg Den Haag - Amsterdam. In 1939 waren er
drie loodsen en een grote munitiebunker door de genie gebouwd.
Al eerder was besloten om het Luchtvaartbedrijf (Lv.B.) over
te brengen van Soesterberg naar Valkenburg, dit omdat het te dicht bij de
gevechtszones van de Grebbelinie lag. Het vliegend materieel werd op 7, 8 en
9 mei overgevlogen naar verschillende vliegvelden. Een spoortrein
bestaande uit 30 wagons vertrok op 7 mei vanuit Soesterberg naar Warmond
waar het materieel werd opgeslagen in de Padox
timmerfabriek. [39] Op 8 mei vertrok uit
Soesterberg een colonne vrachtwagens met personeel en materieel van de
bewapeningsdienst en de buitendienst naar Maaldrift alwaar het materiaal in de genieloodsen werd opgeslagen. Op 9 mei werden de genieloodsen bij
Maaldrift ingericht voor de buitendienst. De HTM raakte voor de inkwartiering van de vliegtuigmotoren revisiewerkplaats de helft van haar remise kwijt.
[24] Daar
geen bewaking kon worden verkregen op Maaldrift werd er een detachement van 12 eigen
mensen gestationeerd. De 48 anderen werden in Wassenaar ingekwartierd. De
keuringsdienst en de Radio en Elektronische dienst werden ondergebracht in
een bollenschuur aan de Spelderslaan te Wassenaar. Op 10 mei in de morgen waren te Maaldrift 27 man aanwezig ter verdediging,
het restant, 33 man, verbleef in Wassenaar. [24]
Het vierde Regiment Infanterie kwam bij de mobilisatie op
verschillende plaatsen op in Leiden. Op 1 september werd voor het 4e
regiment het kantonnement Noordwijk aangewezen. Commandant was Lt. Kol. Buurman (C.-4R.I.) en woonde deze periode in Regentesselaan te
Oegstgeest. [25]
Op 28-08-1939 werden de z.g. reserve regimenten (de zg. oorlog-
of dubbel regimenten) opgericht. Zo ook het 28 R.I., dat voort kwam uit 4 R.I.
(Nummering: 4R.I.+24=28R.I.)
Voor de buitenstaander leek het er op dat het 1e legerkorps, waar 4R.I. was
ingedeeld, een aanval op de stranden moest afslaan. Echter het 1e
legerkorps diende als strategische reserve en viel daarvoor onder het
directe bevel van de opperbevelhebber. 4R.I. zou worden bestemd als
frontreserve van het Oostfront van de Vesting Holland en daartoe gelegerd worden
in Woerden.
Mobilisatielegering van
verschillende eenheden van de 3e Divisie voor zover bekend.
Het derde Bataljon kwam te Katwijk in legering. [43] De eerste
compagnie kreeg de Duinschool (r.k.Meisjesschool aan de Bronckhorststraat)
in Katwijk aan Zee toegewezen, de tweede compagnie
kwam via een garage en een nettenschuur terecht in het Weeshuis aan de
Voorstraat aldaar; de derde compagnie werd gelegerd in twee scholen te Katwijk
aan den Rijn en de mitrailleurcompagnie in het R.K. Seminarium. De
onderofficieren bivakkeerden in de Roskam.
Noordwijk kreeg ruim 3000 soldaten over de vloer van het
eerste en tweede bataljon van het vierde regiment infanterie en van het
tweede regiment Artillerie. De mitrailleur compagnie van de tweede
bataljon (MC-II-4R.I.) werd in de R.K. Jongensschool (St. Jeroenschool) aan de Zeestraat
gelegerd.
De rest van het voetvolk in de Wilhelminaschool, de christelijke scholen aan de Nieuwe
Zeeweg en
Huis ter Duinstraat,Juvenaat, de diverse
bollenschuren
in de Vinkenlaan, de Offenweg en Lijnbaanweg en de officieren in grote villa's en woonhuizen.
De mitrailleurcompagnie van II-4 R.I. was gehuisvest in een
schoolgebouw van de R.K Jongensschool in Noordwijk. Geslapen werd er op zakken gevuld met stro. Na daar
een paar dagen op geslapen te hebben waren deze zo plat als een dubbeltje.
Achter de school was een bijgebouwtje neergezet waar je jezelf kon scheren en
wassen. In de koude winter van '39-'40 was het een ondoenlijke zaak om jezelf daar te wassen of te scheren, er was geen verwarming. Soms kwam er een douchewagen langs. De
mitrailleurs met de materiaalwagens stonden in een schuurtje nabij het
bataljonsbureau. De compagnie zelf werd hopeloos verdeeld. Overal in het dorp
stonden wachtposten en werd de
wacht gelopen. Geen van de wachtposten had een verbinding met een centrale
wachtpost of eventueel de hogere legerleiding. Het was meer om de mannen bezig te
houden dan dat er sprake is van een verdedigingsplan. Als de gemoederen
onderling te hoog opliepen werd er een mars van 40 KM georganiseerd waardoor het
weer een paar dagen rustig was in de gelederen. Gelukkig had ik een fiets en kon
zo af en toe naar huis in Voorschoten.
De bij de mobilisatie eerst opgerichte compagnie pantserafweergeschut kwam in
Noordwijk en Katwijk in legering. [25]
Het 4e Reserve Grens Bataljon had detachementen gelegerd aan de Wassenaarse
Slag, Katwijk aan Zee, Noordwijk en Noordwijk Radio. Ook was in Katwijk tot 10
mei het 1 Eskadron Wielrijders van 3-3.R.H. gelegerd.
Pater de Boer ondernam iedere maand een tocht naar NORA om:
"de daar verafgelegen kustwacht te bezoeken en voor te bereiden op
de communie. Van de zielzorgwagen werd dan héél wat gevergd. In zijn
burgerbetrekking zal hij als luxe-wagen glunderend op de grote wegen gereden
hebben, nu ging hij hijgend, klauterend en tegenstribbelend dóór en óver
de duinen. Twee maal heeft hij zich ingegraven in het zand, zodat bijna de
hele afdeling met planken en schoppen moest komen om "de zielzorg"
uit de benarde positie te redden. De communie was voor die "rimboejongens" een feestmorgen.
Op 19 september werd kapitein J.J. Cramer (C.-II-4R.I.), bij Koninklijk besluit 19, bevorderd
tot res. majoor der infanterie.
Ongeveer half september werd het weer ongunstiger, regenbuien en
koude deden hun invloed gelden. Onder deze omstandigheden werd half oktober
begonnen met het ontgraven en in orde brengen van de
schuilplaatsen
kust, die tijdens de vorige mobilisatie waren aangelegd met het doel een landing
op de kust af te slaan. De werkzaamheden begonnen volgens de ontvangen bevelen
zeer vroeg in de morgen en eindigden eerst laat in de middag.
Op 2 oktober bracht Z.K.H. Prins Bernhard een bezoek aan het regiment.
Op 17 oktober werd te 17.00 uur bevel ontvangen
[25] tot verkenning van de
opstellingen langs de kust. Hierbij zou 4R.I. een rol spelen ter verdediging van
het kustvak van de Groep Leiden der Vesting Holland. 4R.I., III-2R.A. en 1MC
vormden nl. de frontreserve B onder bevel Van Overste Buurman (C.-4R.I.). In
geval van een bedreiging van de kust zou deze gelegerd worden te Wassenaar en
Voorschoten, frontreserve A onder bevel van C.-1R.I. met gelijke sterkte te
Sassenheim-Lisse.
Op 26 oktober werden bevelen ontvangen ter verdieping van de
verdediging van het oostfront van de Vesting Holland. Overste Buurman ging de
volgende dag verkenningen verrichten. In dit geval zou het regiment bestemd
worden tot frontreserve en legeren in en om Woerden. Stellingen werden verkend
ter verdediging van het kanaal van Amsterdam naar Jutphaas en tussen de
Reeuwijkse en Nieuwkoopse plassen. Ook vonden besprekingen plaats met de
commandant van de Groep Lek ter versterking van die groep. Hand in hand met deze verkenningen werden ook die voor de kustverdediging
voortgezet en werden grendel- en tussenstellingen verkend nabij 's Gravenhage en
in het Westland. Zodoende werden maatregelen getroffen voor het eerlijk handhaven van de
neutraliteit, zowel naar het oosten als naar het westen. Maatregelen tegen het
zuiden waren niet het werk van 4R.I..
Verschillende omstandigheden hadden een remmende werking op de geoefendheid volgens overste Buurman
(C.-4R.I.); [25][40]
Zooals te begrijpen is, waren de eerste zorgen van de commandanten gewijd
aan de legering van den troep, die over het algemeen aan redelijke eischen
voldeed, terwijl in den loop van den tijd steeds verbeteringen werden
aangebracht. Daarnaast werd als hoofdzaak beschouwd de discipline te
verbeteren en te verdiepen. Was de tucht in de eerste dagen meer gevestigd
op good-will, al spoedig werd, zij het vaak met moeite en overleg, den
soldaat het noodige bijgebracht. Tevens werd begonnen met het oefenen,
aanvankelijk groeps- en sectiegewijze, later in grootere verbanden, ook de
marschvaardigheid werd opgevoerd.
Bij al deze aangelegenheden deed zich het gebrek aan geschikt instructief
personeel gevoelen. Slechts drie beroepsofficieren waren bij het regiment
ingedeeld, die hun collega's van de reserve konden voorlichten, een dezer
werd half Februari bevorderd tot majoor en verliet het regiment. Ten slotte
werd er naar gestreefd de geest in het regiment zoo op te voeren, dat allen
zich als lid van een gezin zouden voelen. Dit gelukte dank zij de
medewerking van alle officieren. Minder bevredigend was de inzicht in
den ernst van den toestand. Mocht men bij de mobilisatie in 1914 gemeend
hebben binnen korte tijd in een oorlog betrokken te zullen worden, thans
heerschte vrij algemeen de overtuiging, dat met het mobiliseren van het
leger alle gevaar geweken was en geleek deze toestand op een voortzetting
van de mobilisatie van 1914-1918. Voor de groote sterkte ontbraken daarboven
geschikte oefenterreinen, slechts enkele plaatsen in de duinen waren daartoe
beschikbaar.
Een andere zorg was het gebrek aan kleeding, aan wapens (vooral karabijnen
en pistolen waren niet voldoende aanwezig), telefoonmateriaal (ten deele
afgegeven aan het grensbataljon en niet vervangen) en tentmateriaal (a.v.). In den loop van het najaar en van den winter werd veel aangevuld. Wijders
waren er gegronde klachten over de hoedanigheid van het brood, de
onregelmatige bezorging van de poststukken door de veldpost en het gebrek
aan badgelegenheid. Ook hieraan werd later tegemoet gekomen, de
badgelegenheid bleef gebrekkig. Wat de geestelijke verzorging betreft moet
worden opgemerkt, dat die der Roomsch-Katholieke militairen beter
functioneerde dan die der Protestanten. Deze laatste is tot het einde
toe niet goed georganiseerd geweest, deze dienst werkte naast de R.C. die
niet voldoende op de hoogte werd gehouden van de werkzaamheden buiten het
kantonnement aan de veldpredikers onder zijn bevel opgedragen. De
geneeskundige dienst werkte goed.
Met dit al werd steeds naar beter gestreefd. Konden gedurende de
Septembermaand af en toe schietoefeningen gehouden worden, na 3 October trad
een verslechtering in doordat ook de IIIe Divisie, gelegerd tusschen Haarlem
en Warmond van de schietbanen te Katwijk moest gebruik maken.
*
Het Novemberalarm.
In verband met de verscherping van de toestand werden op 10
november de periodieke verloven voor gezinsbezoek, die na 16 september
verleend waren geworden, stop gezet en na 21 november wederom toegestaan.
Sergeant K.J. van Hartingsveldt (C.1-2S-MC-II-4R.I.) te
Noordwijk.
Zo gebeurde het, dat in de spannende week vanaf zondag 5 november 1939, meerdere malen zeer positieve berichten waren binnengekomen, die inhielden, dat gevaren voor een onverhoedse aanval tot de
mogelijkheden kon gaan behoren. Er was echter die week tot aan de zaterdag van 11 november niets gebeurd, hoewel er reeds een alarmtoestand was, waardoor de verwachtingen van mogelijk plotseling afkomende berichten
bleven. De avond ging iedereen als gewoon ter krib en trachtte ondanks de zenuwtoestand die er heerste, te dommelen. De zakken en ransels waren gepakt en de wapens voorhanden om eventueel te vertrekken met toen nog
onbekende bestemming. Ook was het als altijd weer rustig en inmiddels bij half één in de nacht.
Plotseling, geheel onverwacht, klonk het alarmsignaal. Een tamboer hoornblazer had die opdracht van zijn wachtcommandant gekregen en blies herhaalde malen de bekende melodie, terwijl hij daarbij de
geboden wandeling maakte over de gangen en langs de vertrekken en slaapzalen van het kwartier.
Juist die avond hadden we ons op bevel gekleed moeten houden, omdat alarm verwacht kon worden, dus konden we ogenblikkelijk onze uitrusting en wapens opnemen, onze mitrailleurs uit de stallen rijden en
enkele minuten later in vol tenue en als gewapende troep uitrukken. Het was een vrij donkere nacht, echter goed hebbelijk weer, gelukkig geen last van de kou en geen regen. In tegenstelling tot voorgaande nachtelijke
uittochten, die min of meer ter verhoging van de paraatheid hadden moeten dienen, wisten we nu wel zeker, dat het dit maal hoogst ernstig moest worden genomen. Uit alles was het goed op te maken, dat als het ernst
betrof, waarvan dit het voorbeeld was, een ieder zijn beste beentje voorzette en zijn taak meer dan voorheen verstond. Veel gemoedelijker, maar meer toegewijd werden orders uitgevoerd, de best geslaagde oefening ging
ooit zo onberispelijk.
Nadat we met verschillende andere onderdelen uit de omgeving op het gegeven verzamelpunt waren aangekomen, vertrokken we voor een nog steeds ons onbekend doel. Misschien ter beveiliging van het
kustgebied of ter versterking van het grensgebied van het centrale Holland? Waarheen?
Katwijk passeerden we. Alles was er rustig. Men hield zich binnenshuis of was wellicht reeds naar bed. Het vliegveld 'Valkenburg' lag even rustig als altijd. We gingen ook daar voorbij, steeds verder. Zo
verliep een groot deel van die nacht. Na enige uren zagen we de eerste huizen van Wassenaar. Erg vermoeid van die plotseling opgekomen nachtelijke tocht, konden we eindelijk langs een vrij lange bomenlaan wat rusten.
Onze commandanten gingen op inkwartiering uit, waaruit wij opmaakten, dat hier, in deze omgeving ons einddoel wel moest liggen. Het was inmiddels al wat lichter geworden, half vijf, zondagmorgen, zo niet honger dan toch
trek om iets te eten hadden we. Vanzelfsprekend werden de noodrantsoenen, die uit de welbekende kaken bestonden, allerwegen aangesproken.
Vrij spoedig na de aankomst konden we een schoolgebouw betrekken, waar we die morgen verder de vermoeienissen konden te bovenkomen. Enkele uren hebben we daar kunnen vertoeven en na een overheerlijke
warme pot van eigen keuken, die meegevoerd was, hadden we zo niet geslapen, dan toch nog wel wat gerust.
Toen kwam weer bericht binnen, dat niets was veranderd en plannen der oorlogvoerenden schenen gewijzigd te zijn. We keken elkaar aan! Zou een aanval zijn opgegeven? Na nog enkele ogenblikken van twijfel
en onzekerheid begon zich de spanning te breken, een aanval, zo niet opgeheven, scheen ten minste voorlopig van de baan en uitgesteld, want de eerste echt gevreesde zondagmorgen verliep en bracht geen invasie, wat zij
wel bracht was, dat we weer orders kregen het gebouw te verlaten.
Dit echter niet, alvorens alles weer in orde te hebben gebracht en het gebouw zo veel mogelijk weer te hebben schoongemaakt om het weer in behoorlijke staat af te leveren. Daarop hebben wij ons weer
verzameld om gezamenlijk naar een in de nabijheid gelegen rijksweg te marcheren, waar een onafzienbare rij militaire troepenauto's klaar stond teneinde ons weer op de oude plaats van legering terug te brengen.
*
5 December 1939. Voetbalwedstrijd tussen II-4R.I. - III-2R.A.
: 6-0.
*
Omdat op 9 januari 1940 het vierde regiment haar 126 jarig
bestaan vierde, werd op 8 januari in Leiden een plechtige taptoe gehouden door
de vrijwillige muziekkorpsen van het 1e en van het 2e Bataljon, de tamboers
van het regiment en de
trompetters van III-2R.A., en van het 1e Eskadron Wielrijders. Een aantal
muziekinstrumenten werden eerder door de gemeente Leiden aan 4R.I.
geschonken
Op de verjaardag zelf werd voor het gemeentehuis te Katwijk gedefileerd voor de
divisiecommandant en andere autoriteiten, welk defilé, waaraan een mars
13 maart 1940. MC-II-4R.I. op oefening.
Het welkom in Noordwijk is uitermate warm, vooral de middenstand
wreef zich
in de handen. Dat was wel nodig, want hóe arm een deel van de bevolking
was, is te lezen in de aantekeningen van de politierapporten van die
dagen. Er werd namens de armenzorg van de Nederlands hervormde kerk
restanten eten bij de militaire verblijven opgehaald. Dan volgt een
aangifte, dat een man, die zich Baksteen noemt, probeert resten brood bij
de militaire onderdelen op te halen met een vals briefje, zogenaamd
ondertekend door een ouderling. "s Morgensom zes uur ", zei
mijn vader,
"'werd het verse brood door de plaatselijke bakker
afgeleverd en aan de overkant van de school woonde een arm gezin met vijf of
zes kinderen. Dan brak ik een aantal broden doormidden en bracht deze naar de
overkant. Dat was het enige wat ik kon doen want bij de rest van het eten
kon ik niet bij."
In vrijwel elke
plaats werden, afhankelijk van het geloof, militaire tehuizen
geopend. Zoals aan de Julianaweg, de villa Maja, een bollenschuur in de
Pickéstraat. Een grote houten loods werd opgetrokken op de plaats, waar nu de
bank aan de Zeestraat staat. Een belangrijk aandeel in deze werkzaamheden hadden de reg. aalmoezenier pater
J. de Boer en veldprediker van der Staay.
De jaarlijkse revue van de Noordwijkse Redding Brigade in
januari 1940 stond in het teken van de bekende soldatenliedjes als "Rats,
kuch en bonen". En af en toe moest er een politiek sneer door (al was men
daar toch voorzichtig mee; de teksten werden zelfs vooraf door het
gemeentebestuur gecontroleerd) zoals in de volgende conversatie tussen de
hoofdpersonen Flip en Flap.
Flip: Eigenlijk heeft de diplomatie afgedaan. Tegenwoordig
gaat dat anders, Bij voorbeeld: ik stuur jou een boodschap om bij me te
komen en dan zeg ik: jij hebt een aardig huis en een mooie tuin en nog wat
op de spaarbank. Dat wil ik allemaal hebben. Hier ligt een kontrakkie; teken
maar effies anders sla ik je hersens in en steekje huis in brand. Flap: Maar, dat is toch geen manier. Dat zijn roversmanieren. Dat is... Flip: Ssst ... zeg maar niks. Blijf maar neutraal.
*
Op 22 januari had het regiment haar eerste dode te betreuren. Bij een
schietoefening in het schieten op luchtdoelen werd de soldaat J. van Duyvenbode
te Katwijk ten gevolge van het breken van een kordonbeugel in het hoofd door een
kogel getroffen en gedood. De 26e werd hij onder grote deelneming met militaire
eer in zijn woonplaats Katwijk ter aarde besteld waarbij C.-4R.I. de minister
van Defensie vertegenwoordigde.
Op 3 maart kreeg Adjudant K.M. de Jager de medaille
voor 40 jaar dienst bij de landmacht.
*
Foto boven. Op 1 april werd in de morgen op het veld de Vossenfarm te
Noordwijk 2e Lt.S.J.M de Jong (sc2-3-II-4R.I).beëdigd.
Begin april kwam koningin
Wilhelmina
om een defilé af te nemen van de in
Noordwijk en Katwijk gelegerde onderdelen. - "Op een zonnige morgen",
schreef pater de Boer;
stond ons regiment opgesteld op de Noord Boulevard
bij de vuurtoren. H.M. de Koningin kwam ons regiment inspecteren, ook de
zielzorg. Het bevel weerklonk en ofschoon ik meer gewoon was
kniebuigingen te maken en de handen te vouwen, sloeg ik nu met armen en
benen en keerde op het gegeven moment het hoofd links, om zo voorbij
Hare Majesteit te defileren. Deze stond ook in het "veldgrijs"
bij de Seinpost.
Café-restaurant "de Seinpost" midden rechts.
Overste H.D. Buurman meldt zich bij H.M. de Koningin.
Op 13 april om 22.00 uur werd het bevel ontvangen tot het innemen van
opstellingen, hetgeen onverwijld en naar voldoening geschiedde. De volgende dag
konden de troepen, toen het gevaar was geweken, weder inrukken. Het was
gebleken, dat die nacht een vreemde transportvloot op de Noordzee stoomde
waarvan de intenties niet duidelijk waren. Pater J. de Boer van 4R.I. ;
Begin april (13 april) ,
op een zaterdagavond half twaalf, werd er alarm
geblazen. Telegram W.B. (Westfront Bezetten) was geopend. Heel
Noordwijk was in rep en roer; de soldaten waren zenuwachtig en de
bevolking uit de eerste slaap gewekt, was bezorgd en nieuwsgierig. Het
miezerige weer maakte de maat vol en de zielzorgwagen was aan de zwier.
Wij moesten naar Wassenaar; een vrachtwagen bracht mij er heen. Daar
aangekomen, heb ik de Zusters van Oirschot uit bed getrommeld, want haar
scholen moesten worden ontruimd. Daarna zou een der soldaten mij naar de
pastorie brengen. Vóór ze daar de deur open deden, kon je gemakkelijk
ziek, dood en begraven zijn. Per slot van rekening werd ik niet eens
ontvangen. We probeerden toen onderdak te krijgen bij een slager, die na
een drukke zaterdagavond al diep in slaap lag. Hij zou de aalmoezenier
wel herbergen. Ik rustte er wat uit. 's Morgens hoorden we, dat de "oefening" naar wens was
geslaagd was en dat we naar Noordwijk terug konden. Ik had het gevoel
alsof ik Stille Omgang had gemaakt.
*
Verschillende eenheden werden gealarmeerd
tijdens W.B. en marcheerden naar hun alarmkwartieren en een dag later weer
terug. Het alarm was niet bekend geworden maar tijdens de terugtocht werden
zij gade geslagen.....
Waarschijnlijk Gen.Lt. Wenninger, de
Luchtvaart attaché
van de Duitse ambassade, meldde deze terugtocht via zijn kanalen aan de
Abwehr (Militaire Inl. dienst) die dit weer doorgaf aan de 22e Inf. Divisie
die bij Valkenburg zou moeten landen. [28]
Abschrift von mil.Att.???. 41/40g. Anl.1 von 15-04-40 Luft.Att. Den Haag.
In de loop van 13 en 15 april werd in de dorpen Katwijk
aan de Rijn, Katwijk aan zee, Noordwijk en Noordwijk aan Zee alarm
gegeven voor de troepen 4R.I., wielrijdertroepen, 2R.A. en de
kustartillerie. Vastgesteld werd tijdens de mars op 14 april van
Wassenaar naar Noordwijk :
6 Batterijen en manschappen van 4R.I.waren op een
vrachtwagen geladen. Vastgesteld was dat deze in Noordwijk aan
Zee hun kwartier hadden.
Tussen 11.00 en 12.00 uur is ook vastgesteld dat een
bespande gevechtsbatterij van 2R.A. (Houwitsers Krupp 12 cm en 4
munitiewagens) op weg naar hun kwartier in Katwijk of Noordwijk.
Op 14 april om 13.00 uur vastgesteld dat 1
wielrijdercompagnie op weg van Moerdijk naar Katwijk aan Zee. Nog
niet gecontroleerde berichten dat er meerdere grote
wielrijderseenheden zich bevinden in de 4 gemeenten.
Het infanteriegeschut van 4R.I. en 2R.A. marcheerden in
een colonne. Manschappen en paarden waren moe en schenen een lange mars
achter zich te hebben. Mars discipline was slecht. Doordat beide
eenheden in dubbelcolonne marcheerden raakten de eenheden door elkaar en
versperden de straten. Een gemotoriseerde verkeersagent ordende de
troepen. Verschillende bronnen stelden vast dat in de gemeenten Noordwijk,
Noordwijk aan Zee, Katwijk aan Zee en Katwijk aan de Rijn infanterie van
4R.I. gelegerd is, sterkte ongeveer 2 compagnieën, en
pantserafweergeschut. Legering in Valkenburg is nog niet vastgesteld.
*
Het aantal werkelozen in Noordwijk daalde als gevolg van het oproepen van
dienstplichtigen en door het aantrekken van arbeidskrachten voor de aanleg
van het vliegveld en andere verdedigingswerken. Ondanks de armoe werd er
voor de arme Finnen, welke overvallen waren door de Russen, een inzamelingsactie
gehouden die fl 1000,- opleverde.
Overste Buurman schreef later
in het blad van de "Vereniging van Oud-Strijders van 4R.I." het
volgende over de sfeer bij 4R.I.
Officieren, onderofficieren en soldaten kenden elkaar
vrijwel allen, zij vormden een muur, terwijl men in 1939 slechts een wal had
opgeworpen. De regimentscommandant bevorderde dus het oprichten van cantines,
militaire tehuizen en militaire verenigingen. Eens per week kwamen de
officieren bijeen en met de officieren van de in hetzelfde kantonnement
liggende afdeling houwitsers werd zeer vriendschappelijk omgegaan.
Tenslotte werd bij Koninklijk besluit van 19 april ook het
grondgebied van Noordwijk in Staat van Beleg verklaard. Het
burgerlijk bestuur stond van toen af onder het militaire gezag.
Aan de vooravond van de verjaardag van H.K.H. Prinses
Juliana werden wederom te Katwijk en Noordwijk aan Zee plechtige taptoes
gehouden, op de dag zelf werd bij afwezigheid van de Regiment Commandant
gedefileerd voor de Bataljons Commandanten.
Op 1 Mei 1940, bracht het muziekkorps van 4 R.I.
voor de woning van Majoor Dürst Britt het lied van de Veldartillerie ten gehore
ter gelegenheid van het 64-jarig bestaan van 2 R.A.
Sgt van Hartingsveldt
(C.1-2S-MC-II-4R.I.) te Noordwijk;
Zo bleef de spanning die laatste weken van april toenemen en dit alles werkte op de geesten in, terwijl wij anderzijds eigenlijk erg zorgeloos waren.
Een tekenend bewijs hiervan waren wel de reacties van onze afdelingswachten, die op de verschillende in de omgeving gelegen terreinen waren gepost en waarvan er een,
door mij in de eerste dagen van mei betrokken, hier nader omschreven, volgt.
Het was zaterdag 4 mei, dat mij voor de zoveelste maal een politiewacht te beurt viel. Als korporaal van aflossing waren twee van mijn collega's en mijn persoon weer de
taak opgedragen die avond om vijf uur na aflossing van de wacht op de plaats voor het wachtlokaal de nieuwe schildwachten uit te zetten en deze als gewoonlijk voor de eerstvolgende 24 uur om de twee uur te
verwisselen. Nader ingaande op de wachtploeg bestond deze uit 18 manschappen, 3 korporaals en een sergeant-onderofficier als wachtcommandant. Door omstandigheden en te meer de noodzaak gevoelende troffen we een
zeer bijzonder op elkaar aangewezen wachtploeg waaronder een onzer sergeants, een zeer gewilde persoonlijkheid en de korporaals Boonstopper, Berkhemer en mijn persoon, die lang reeds dag in dag uit met elkaar de
dienstwerkzaamheden deelden. Met de overige 18 manschappen waaronder zich gelukkig geen zeurpiet of mopperaar bevond, zou de wacht een gezellig en toch vlot verloop kunnen hebben.
Toen dan ook eenmaal de aflossing achter de rug was en we ook reeds enkele malen onze op volgorde volgende wachten op de voor hen bestemde posten hadden uitgezet, ging
het in de loop van de avond zonder enige strubbeling of enig nieuws, dat eventueel van de posten zou hebben kunnen binnenkomen. Zij die op de post stonden handelden naar hun consignes en zij die vrij van post
waren, deden aan een of andere bezigheid voor tijdverdrijf in het wachtlokaal. Anderen weer, die wat van de buitenlucht wilden genieten, stonden aan het hek van het schoolplein de bewegingen van de spelende jeugd
van het dorp en de voorbijwandelende mensen gade te slaan, tot ook hun beurt van wachtkloppen kwam. Nog weer anderen hadden een plaats gevonden langs onze keuken die heel aardig door wat timmerlieden van de
compagnie op de binnenplaats van ons bivak was opgebouwd. Elke dag werden hier onze thee- en koffiegamellen, de welbekende melkbussen met aftap geplaatst, om na de gamellenwas nog wat uit te lekken. Vanzelf werd
hiervan dan ook gebruik gemaakt als zetel. Hier gaf de ondergaande zon gedurende de laatste ogenblikken van de dag aan dit plekje nog een aangename warme en gezellige sfeer. Verder ontbrak het aan enige afleiding
in het geheel niet, we rookten ons sigaretje, spraken nog wat over het een en ander en zagen nu en dan eens dorpsbekenden voorbijgaan, die we soms voor enig tijdverdrijf een ogenblik aan de praat hielden, al ging
dat dan op wat gevangenismanier met het plein hek tussenbeide. Had de sigarenhandelaar, die altijd met een bakfiets vol rookartikelen aanwezig was, ons aan wat rokertjes geholpen, dan was de ijsboer weer goed en
gaf die ons op verzoek een wafeltje voor de dorst.
Als de radio het tijdsein van acht uur gaf, dan was alles voor enkele ogenblikken stil, elke avond weer, vooral in die omstandigheden, dat ons land rondom in
oorlogsgevaar verkeerde en elke beweging van onze naaste buren, nu in het bijzonder, werd nagegaan, werden de oren gespitst om van het A.N.P. de nieuwsberichten te volgen en weer de nieuwe handelingen,
redevoeringen of het oorlogsgebeuren, dat in de onmiddellijke nabijheid van ons land voordeed te vernemen en waarvan het nieuws zich over de gehele wereld verspreidde. Er werd steeds aandachtig geluisterd en ook
nu weer konden we berichten horen als Jobsboden gelijk en die voor de oorlogvoerenden nog grotere verwijdering betekenden dan ooit te voren. Nieuwe redevoeringen van staatsvoornamen van beide landen die ons het
naburigst waren bleken, dat nog vijandiger standpunten jegens elkaar werden ingenomen en zelfs de toestand der neutrale landen, waarvan wij tenslotte er ook een waren en wensten te blijven voor zover de
oorlogshandelingen buiten onze gebiedsgrenzen zich zouden afspelen, verslechterde. Zeer kritiek moest wel de toestand worden aangezien. Zou ons ook een dergelijk gruwel, zoals zich afspeelt in de landen rondom
ons, boven het hoofd hangen? Neen, dat kon niet. En toch, al bleek een oorlog voor Nederland haast een onmogelijkheid wat onze neutraliteit betrof, die wij toch tot op dat ogenblik hadden kunnen houden op zeer
bijzondere wijze, tot voorbeeld van hoeveel andere landen, waren de vooruitzichten ook voor ons wel heel donker en wel te meer daar de situatie van ons betrekkelijk klein gebied zich aan alle zijden wakker en
afwachtend klaar moest houden tegenover grotere en machtiger naties, die al geruime tijd angstvallig om ons heen hun oorlogshandelingen verrichtten. Geruime tijd werd ook hierover onderling gesproken, hetwelk er
ook toe bijdroeg, dat de avond sneller dan verwacht voorbijging. Het was al donker, aan het pleinhek stond natuurlijk niemand meer, de mensen waren thuis, wellicht sommigen naar bed, de militairen hadden het
schoolplein verlaten en bevonden zich binnen bij of op hun strozak, de wacht waakte en hield zich op in het wachtlokaal.
Alles was rustig, De nachtelijk stilte was ingegaan.
*
Op 4 mei kwam er weer hoog bezoek in Noordwijk. Deze keer
was het prinses Juliana en prins Bernhard die een kijkje kwamen nemen bij de
bloemenfeesten.
Uit de monden van mitrailleurs staken tulpen en de kanonnen waren
versierd met narcissen. Er heerste zo te zien een zorgeloze sfeer.
Huis ter Duin. Prins Bernhard onderhoudt zich met officieren van 4R.I.
MC-II-4R.I. had voor de r.k. Jongensschool waarin zij gelegerd
waren
een bloemenmozaïek gemaakt met de tekst
"Nederland let op u saeck"
Manschappen van 4C.Mv.8 hadden een
MWOgemaakt van bloemen.
Overste Buurman: [25]
Den 7en Mei waren de verloven andermaal ingetrokken,
derhalve werd alles in gereedheid gebracht om binnen vier uur af te
marcheeren. Voertuigen werden gepakt en de munitie werd uitgegeven. Ditmaal maakte de getroffen maatregelen den indruk, dat de
toestand ernstiger was dan bij vorige gelegenheden. Twee dagen daarna, 9
Mei, werd echter bericht ontvangen, dat uitzonderingsverloven wegens ziekte
of sterfgeval wederom konden verleend, zoodat men reeds hoopte op een
ontspanning in den toestand. Dien dag werd tevens te Noordwijk het
badseizoen geopend, waartoe een feest was georganiseerd in het Hotel Huis
ter Duin, waaraan ook enkele officieren van het kantonnement
deelnamen. In den nacht naar huis gaande, ontmoetten enkelen van hen een
officier van de 4e Gr. Comp., die hun mededeelde, dat deze compagnie
gealarmeerd was, doch aangezien dit meermalen het geval was geweest was,
ging elk zijns weegs....
De 4e Res. Grens Compagnie te Noordwijk had namelijk een
radioverbinding die 24 uur per dag uitgeluisterd moest worden.
Seizoenkaart
Huis ter Duin, Op 8 mei uitgereikt aan Kapt. van Zwijndregt..
[45]
Op negen mei gaf de commandant van het bewakingsdetachement van
het vliegveld opdracht alle lichte mitrailleurs, dus ook die van de reserve, in de
gevechtsopstellingen te plaatsen zodat de indringers een dubbel portie zouden
krijgen.
Frappant is dat op 17 mei er in Noordwijk een ander regiment infanterie
arriveerde. Ook het vierde regiment infanterie ( SS Totenkopfregiment 4.).[50] Maar nu van een heel andere
nationaliteit.
In Wassenaar kwam, zoals in het Voorspel aangehaald, enige maanden na 11 april 1939, ook een klein detachement van de 4e Reserve Grens Compagnie aan welke in januari 1940 onder commando van de res
lt.
Gompelman kwam te staan. Het detachement werd gelegerd in hotel Duinoord aan de Wassenaarse Slag en vormde slechts de zogenaamde veiligheidsbezetting, welke tot taak had, in samenwerking met de rechtstreeks onder de Commandant
Vesting Holland (C.Vg-H.) geplaatste marinekustwacht en maritieme verkenningsorganen, een dreigende vijandelijke landing tijdig te onderkennen en te melden, en met zwakke krachten ondernomen acties tegen belangrijke
kustobjecten af te wijzen. Voor een krachtige verdediging van de kust zouden het 1e legerkorps en delen van het Veldleger worden ingezet.
In januari 1940 werd ik naar het Wassenaarse Slag gezonden,
waar sinds augustus 1939 een deel van onze compagnie was gelegerd. Gezien de
eenzame ligging, die een enkele variatie bood, moest deze nodig worden
afgelost en viel mij de dubieuze eer te beurt die taak over te nemen. Mijn
manschappen werden voorlopig op de zolder van het hotel Duinoord gelegerd
terwijl ik daar een kamer huurde die ik samen met mijn vrouw betrok. De
werkzaamheden, gestart door mijn voorganger, werden voortgezet, zoals het
verbeteren van de drie stellingen, geconstrueerd zoals die van de
geallieerden en Duitsers in de Eerste Wereldoorlog, dus geen beton maar
hout, velddienstoefeningen in de duinen en schietoefeningen op het voor
burgers verboden strand. Onze lichte machinegeweren bleken in het zand
volkomen onbruikbaar, maar dat was niet de enige tekortkoming. Een verzoek
van de Commandant Vesting Holland, hem te berichten op welke wijze ik dacht
het strand te versperren tegen landende vijandelijke vliegtuigen, werd door
mij beantwoord met het volgende plan. De stapels rondhout, opgeslagen op het
achter ons liggend terrein van Staatsbosbeheer, rechtop in het zand slaan,
vanaf de waterlijn tot aan de duinreep en wel om de vijftig meter. Ik
ontving een telefonische boodschap van de Staf van Vesting Holland, dat dat
een uitmuntend idee was en ik ontving daarbij de opdracht, onmiddellijk met
de werkzaamheden te beginnen. Dus werden mijn soldaten direct aan het werk
gezet om de boomstammen van het terrein van Staatsbosbeheer weg te slepen en
in het zand te slaan. Ze waren er nauwelijks mee van start gegaan of ik
kreeg bezoek van een in groen uniform geklede man, die mij meedeelde van
Staatsbosbeheer te zijn. Hij zei op een erg scherpe en onvriendelijke toon:
"Wat doet u daar, weet u dat dat rijkseigendom is?" Ik antwoordde
hem dat ik toevallig ook rijkseigendom was en liet hem daar alleen staan.
Mijn manschappen zetten hun werkzaamheden voort en ik werd door mijn
ordonnans aan de telefoon geroepen, die zich in de intussen gebouwde barak
bevond. Wie zal ooit mijn verbazing kunnen schetsen toen ik aan de andere
zijde van die lijn te horen kreeg dat ik met de adjudant van de Commandant
Vesting Holland sprak, die mij namens de generaal Van Andel meedeelde, dat
ik onmiddellijk met het slaan van de palen moest stoppen en het rondhout
weer terugbrengen waar het vandaan kwam. Staatsbosbeheer nam er geen
genoegen mee, zo vernam ik. Nederland op zijn smalst. De soldaten, zeer
verontwaardigd over het gebeurde, sleepten onder veel gemopper de balken
weer terug.' Vier maanden later zouden tientallen Duitse Junkers
transportvliegtuigen juist dit strand als landingsterrein gebruiken ...
(Het Pesthuis, een gebouw uit de 17e eeuw, was sedert
1925 buiten gebruik. In 1939 werd het in gebruik genomen door het
Nederlandse leger, dat er een compagnie van de Intendance in
huisvestte.)In onderzoek
Depottroepen welke te Leiden gelegerd waren bestonden uit rekruten van twee
lichtingen:
De Depot
Troepen kwamen voort uit hun respectievelijke regimenten. Te weten:
10e Depot Bataljon uit 10 R.I.
15e Depot Bataljon uit 15 R.I.
22e Depot Bataljon uit 22 R.I.
De rekruten van de lichting 1940/I (opkomstdatum
23-10-1939), waren enigszins geoefend en gedeeltelijk werden
zij ingedeeld in z.g Depot Compagnie Bewakings Troepen (Dep. C.B.T.). Rekruten van
de lichting 1940/II (opkomstdatum 05-02-1940)
mochten niet ingezet worden voor gevechtsfuncties. E.e.a. wordt op de
pagina Dep.C.B.T. uit de doeken gedaan.
In de Leidse Doelenkazerne lag een garnizoen dat bestond uit
het II Depot Infanterie en de staf van het IV Depot Bereden Artillerie. De
rekruten die hier gelegerd waren, zijn voor een deel nog ongeoefend, de meesten
hadden nog nooit een geweer in handen gehad.
>Het bureau van C.-II Dep. Inf., van
een cp. kon niet gesproken worden, er waren geen commandogroepen ingedeeld, was
gevestigd in het voormalige hospitaal aan de Morschweg 1.
Vóór de mobilisatie had het 6e Regiment Artillerie in de Doelenkazerne haar
thuisbasis.
Naar aanleiding van de "Verhoogde graad van strijdvaardigheid", werden op 8 mei de navolgende depottroepen achter de waterlinie
in de Vesting Holland
verplaatst;
Instructiebatterij 7- veld onder commando van Kapitein C. Tonnet.
Het 15e Depot Bataljon uit Breda onder Majoor A. van Weenen.
Het 15e Depot Bataljon werd gelegerd in de kleuterschool aan de Middelste
Gracht Nr. 5 en de Instructiebatterij 7-veld in Oegstgeest.
Het 22e Depot Bataljon onder commando van majoor Mulder (C.-22 Dep.Bat.) uit Ede
was al sinds het begin der mobilisatie gehuisvest in de Morschpoortkazerne te Leiden.
De legering van 6-10 Dep.Bat. was in de Lusthoflaan 2 te Leiden.
Op 7 mei 1940 te 17.00 uur werd de "verscherpte bewaking
binnenland" bevolen. 4-22 Dep. Bat. werd 22 Dep. CBT en kwam onder
bevel van C.-Wf.-Vg-H.. 22 Dep. CBT (min. 1 sectie, totaal 96 man) met dienstplichtigen die slechts
drie maanden onder de wapenen waren, werd onder commando van kapitein Boot,
twee luitenants en een vaandrig op 7 mei uit Leiden naar het hulpvliegveld Ockenburg gedirigeerd. De
bewapening bestond slechts uit 4 lichte mitrailleurs. Deze
slecht bewapende rekruten hielden op moedige wijze uren stand tegen de
uitstekend bewapende Duitse overvallers van Ockenburg. 24 lieten
hierbij het leven en er waren 18 gewonden te betreuren. De 4e sectie dezer Compagnie werd naar Wassenaar gezonden om
aldaar de telefooncentrale te bewaken en te beveiligen.
In de Wittepoortkazerne, de Oude Doelenkazerne, de Nieuwe
Doelenkazerne en het Nutsgebouw waren met de mobilisatie van 1939 militairen gelegerd van 5-IV Depot Bereden
Artillerie onder de reserve majoor M. Welle.
Oegstgeest.
In Oegstgeest arriveerde met de voormobilisatie op 25 augustus
een afdeling van het 5e Regiment Veld Artillerie en welke werd gelegerd in
Duinzicht. Met de mobilisatie werden de opkomende militairen van de Depot
Afdeling gelegerd in de Terweeschool. De 1e Depot Afdeling werd grotendeels
ondergebracht in Oud Poelgeest alwaar de vader van Jan Wolkers de kantine beheerde. Binnen enkele dagen werden er 2000 man
ingekwartierd. In het Patronaatgebouw, wat dienst deed als militair tehuis,
werden regelmatig ontspanningsavonden georganiseerd. Commandant was Kapitein (later Majoor) ir. W.W.E. von Hemert, die eerst zijn
kwartier had aan de Warmonderweg 12, terwijl in het pand Prins Bernhardlaan
53 het Afdelingsbureau gevestigd werd.
Voorschoten.
Vanwege de toegenomen dreiging van Hitler, werd op 29
augustus 1939 in Nederland de algemene mobilisatie afgekondigd. Het
Ministerie van Oorlog vorderde in Voorschoten 2,5 ha terrein bij
boerderij ‘De Lindehoeve’ van Cornelis Nell en Anna Jacoba Rijlaarsdam,
de ouders van Jac. Nell.
Op het gevorderde terrein werden houten barakken
geplaatst voor het inkwartieren van de Nederlandse soldaten. De barakken
waren in december 1939 gereed voor legering. Al vóór de oplevering van
de barakken werden veel gemobiliseerde soldaten in diverse boerderij in
Voorschoten ingekwartierd, waaronder in De Lindehoeve. Het betrof niet
alleen soldaten die behoorden tot het Depot Veld artillerie uit Leiden,
maar ook hun paarden kregen hier onderdak.
In die barakken werd tijdens de mobilisatie het II Depot
Bereden Artillerie gelegerd. Het betrof hier 4 en 8 Dep.B.A.. De
officieren werden bij burgers ingekwartierd.
De soldaten werden ook gelegerd in het nabijgelegen
klooster Huize Bijdorp, in het gebouw voor Christelijke Belangen aan de Wijngaardenlaan en in half afgebouwde woningen in de omgeving van de
Willem de Zwijgerlaan. Zowel de kanonnen als de paarden waren oud.
Officieren reden veelal hun eigen paarden. Enige schietoefeningen vonden
in de mobilisatie plaats op het schietterrein bij Katwijk.
Met het uitbreken van de oorlog had niet iedere soldaat een
geweer. Zware mitrailleurs waren niet aanwezig. Men beschikte over drie á vier
lichte mtr. M20. Voor instructie doeleinden waren er twee 8 st. en twee 12 L.
st. aanwezig met zeer beperkte munitie.
Aan de Schoolstraat werd op 12 september een Christelijk
Militair Tehuis geopend. Volgens een krantenbericht hierover werden de
manschappen door overste Bourree, kapt. Ter Molen en burgemeester M.F.
Berkhout welkom geheten.
Aan de Hoge Rijndijk te Voorschoten, thans gemeente Leiden, was
in de boerderij Kings-Farm de remonte afdeling van het IIe Depot B.A. gevestigd.
Vanaf de eerste dagen van mei nam de spanning verder toe. De
gevechtsgereedheid van bepaalde onderdelen werd verhoogd, inundaties verder
voorbereid.
De militaire indicaties op 6 mei, aangegeven op de kaart in de
werkkamer van Sas, waren verre van geruststellend. Zij toonden de volgende
dislocatie van de Duitse troepen langs de Nederlandse en Belgische grens:
[19]
van de Noordzee tot Emmerik 10 divisies
van Kleef tot Roermond 9 divisies
van Roermond tot Malmédy 28 á 29 divisies
van Malmédy tot de Moezel 36 á 37 divisies.
Dat betekende een concentratie van ongeveer 73 Duitse divisies
op het vermoedelijke front van Kleef tot de Moezel!
Op 6 mei waarschuwde majoor Sas vanuit Berlijn voor een mogelijke aanval op 8
mei,
Duitse troepen stonden in hun uitgangsstellingen en konden
binnen twaalf uur, wanneer het definitieve bevel gegeven werd, tot de
aanval overgaan.
Op 7 mei volgde van hem een bericht dat de aanval een dag was uitgesteld.
Omstreek 12.00 uur sloeg de GS IIIA groot alarm.
Het stond vast dat een aanval zeer binnenkort zou geschieden, mogelijk uitgesteld werd omdat de weersomstandigheden het niet toelieten. Verloven
werden weer ingetrokken hetgeen weer danige
ongerustheid in het land wekte. Generaal Winkelman gaf om 20.00 uur de opdracht tot
"Verscherpte bewaking binnenland." Aan de pers in Den Haag werd evenwel te verstaan
gegeven:
Het betreft hier een normale voorzorgsmaatregel,
uiterste waakzaamheid is nodig, ook al bestaat er niet
in het bijzonder een dreiging ten aanzien van ons
land!
Een dwaze geruststelling bij een oproep tot uiterste waakzaamheid.
De burger mocht niet weten hoe de vork in de steel zat - anders zouden zij
zich maar ongerust maken. Van de andere
voorzorgsmaatregelen merkte het publiek weinig. Het waren er vele. Binnen de Vesting Holland werden uit de troepen die in de depots
werden opgeleid, de bewakingscompagnieën (Dep. CBT) gevormd.
Overste Buurman, C.-4R.I.
Den 7en Mei waren de verloven andermaal ingetrokken,
derhalve werd alles in gereedheid gebracht om binnen vier uur af te
marcheeren. Voertuigen werden gepakt en de munitie werd uitgegeven.
Op 7 mei kreeg de commandant van het 1e
Regiment Huzaren Motorrijder (C.-1 R.H.M.) opdracht met ingang van
8 mei de grote rijkswegen vanuit Den Haag naar Amsterdam, Utrecht en
Rotterdam van voor zonsopgang tot na zonsondergang met een eskadron
huzaren-motorrijder en twee secties zware mitrailleurs in een zeer verspreide
opstelling tegen vijandelijke luchtlandingen te bewaken.
Bij de staf van 1RHM was wel duidelijk wie de toekomstige
tegenstander zou zijn.
Tonny van Renterghem, C.-2-2-1RHM, [24]
Alhoewel het nog vrede was, had de overste jhr. Teding van
Berkhout ons enige dagen tevoren bijeen geroepen. Hij vertrouwde de
toestand niet. Er waren geheime inlichtingen en rapporten over een komende
invasie en parachutistenlandingen in de omgeving van Wassenaar. Andere
Nederlandse commandanten hadden weinig aandacht besteed aan deze geruchten
aangezien dit zo ongeveer de 12e soortgelijke waarschuwing in een half
jaar was. Die dag drong Teding van Berkhout er echter op aan het gehele
regiment volledig van scherpe munitie en handgranaten te voorzien en beval
ons allen die avond volledig gekleed bed te gaan.
Huzaar J. van der Zon, 3-2-1RHM, in een botenhuis aan de Princehaven in
Wassenaar: [38]
Toch had onze overste van ons wapen van het eerste
Regiment, luitenant-kolonel Jhr. Mr. Teding van Berkhout, ons zo’n
veertien dagen van tevoren al gewaarschuwd, "ik zal geen namen
noemen, maar de buren komen en daar gaan we ons de komende weken op
instellen."
Op 8 mei gaf C.-2-1RHM de volgende opdracht aan zijn
Eskadron: [86]
1e REGIMENT HUZAREN MOTORRIJDER 2e Eskadron. -----------------------------
D i e n s t voor Donderdag 9 mei 1940.
0.30- Reveille. 1.15-v Uitrukken. Opstellingen innemen voor zonsopgang. 1e peloton onder 1e Lt. Maris snelweg 's Gravenhage - Rotterdam en
omstreken vliegveld Ypenburg. 2e peloton onder Kornet van Renterghem snelweg 's Gravenhage -
Amsterdam en omstreken vliegvelden Schiphol en Valkenburg. 3e peloton onder de Wmr. Gernaat snelweg 's Gravenhage - Utrecht. Munitie auto en trein in het Haagsche Bosch. Esk. Co. en Co.groep blijft in Wassenaar. Keukenauto zal langs de opstellingen rijden om het middageten te
brengen. Vreemde vliegtuigen, landingstroepen en parachutisten onmiddellijk
onder vuur nemen. Per peloton één kist handgranaten uitreiken, per groep één kist
munitie in zijspan mee. wapens en mitr. geladen doch op veilig
gesteld. Na zonsondergang inrukken.
VELDLEGER, 8 mei 1940. De Ritmeester, Commandant van het Eskadron,
*
Tengevolge van de verscherping van de toestand werd de oprichting van
de bewakingscompagnieën enkele dagen vervroegd en kreeg de 22e Dep. CBT, onder bevel van den reserve-kapitein der Infanterie
Mr. P. J. A. Boot, op 7 Mei te ± 19.00
bevel
zich voor vertrek gereed te maken, zich
naar het vliegveld Ockenburg te begeven, de zich daar bevindende twee Sn. zware mitrailleurs van R.Gr. af te lossen en de bewaking van het vliegveld op
zich te nemen. De compagnie werd per trein van Leiden naar 's-Gravenhage vervoerd en vervolgens met bussen van de Westlandsche Stoomtram Maatschappij naar
het vliegveld Ockenburg, waar zij op 8 Mei te ± 01.00 aankwam ; onmiddellijk na aankomst werden de beide sectiën zware mitrailleurs van
I-R.Gr. afgelost en de bewaking van het vliegveld overgenomen. De bewapening van 22 Dep CBT bestond slechts uit 4 lichte mitrailleurs.
[3]
Er werd gelast dat de bewakingstroepen op vliegparken en
vliegvelden op 8 mei van één uur vóór zonsopgang tot 09.00 uur in de hoogste
graad van strijdvaardigheid moesten zijn. Zo ook dus voor de delen van het
vierde regiment op vliegveld Valkenburg. Op 8 mei werd dit veranderd in; van
03.15 tot 08.00 uur.
*
Den Haag, 8 mei.
Als gevolg van de op 7 mei genomen maatregelen werden de nog
buiten de Vesting Holland aanwezige depots naar binnen de Vesting Holland
verplaatst. De Instructiebatterij 7 Veld (III-Dep.B.A.) verplaatste zich van
Breda naar Oegstgeest en het 15e Depot Bataljon verplaatste zich vanuit Breda
naar Leiden.
Uit de berichten waarmee de KLM vlieger Evert van Dijk een week na de Duitse
overval op Noorwegen teruggekeerd was uit Oslo, had men geconcludeerd dat de
Duitse Junkers transporttoestellen met vrij geringe snelheid op een klein
oppervlak kon landen. In aller haast, men was er nog niet toe gekomen werden
de auto's van de 1e, 2e en 3e Compagnie van I Auto.Bat. verspreid opgesteld op
de grote wegen 's Gravenhage - Amsterdam, 's Gravenhage - Gouda en 's
Gravenhage - Delft. Tevens werd
in samenwerking met burgerlijke instanties op de grote autowegen in het westen
des lands versperringen geplaatst. [9][37]
De 8e mei ging zonder verdere incidenten voorbij.
*
Berlijn, 8 mei.
De rijkskanselier en opperbevelhebber van
de Wehrmacht besliste in al zijn wijsheid dat Fall Gelb op 10 mei zou
plaatsvinden.
Het intrekken van de verloven in Nederland werd publiekelijk
aangekondigd en van de voorzorgsmaatregelen konden verscheidene niet
onopgemerkt blijven: men denke aan de versperringen van de autowegen welke
woensdagochtend 8 mei een feit was. Die dag kon de Duitse militairattaché
generaal Wenninger een codetelegram naar Berlijn seinen waarin hij berichtte
dat men in Den Haag het Binnenhof met omgeving had afgezet, zo ook de weg bij
Ypenburg en de toegang tot het Huis ten Bosch waar de Koningin verbleef. Later die dag kwam er in Berlijn een nog verontrustender telegram binnen:
Verdere waarnemingen: Op Schiphol alle vliegtuigen
startklaar aan de rand van het vliegveld. Twee pantserwagens op de
startbaan. Van Leiden tot Amsterdam elke 400 meter een vrachtwagen. Alle
bruggen op de autoweg Amsterdam- Den Haag door militairen met
machinegeweren bezet.
Daarop volgde, 's avonds om 7.27 uur Ned. tijd, nog een
telegram:
Autowegen Amsterdam - Den Haag, Utrecht - Den Haag,
Rotterdam - Den Haag versperd door vrachtwagens die op een afstand van 50
-100 meter midden op de autoweg zijn geplaatst. Vrachtwagens bemand. Alle
bruggen op autowegen door machinegeweren beveiligd. Weg Den Haag -
Rotterdam beveiligd door machinegeweren schietrichting Rotterdam.
Tot verbijstering van de Duitse generaal Bock (C.-Heeresgruppe
B.) werden de militaire verloven in Nederland plotseling ingetrokken
terwijl de Duitse troepen nog niets doorhadden van de naderende
aanvalsdag. (...) "Waar halen zij toch hun inlichtingen vandaan?" schreef
Bock in zijn dagboek.
Generaal Jodl die avond in zijn dagboek:
Alarmerende berichten uit Nederland. Verloven ingetrokken,
evacuaties, wegversperringen, laatste mobilisatie-maatregelen; volgens
mededelingen Abwehr zouden Engelsen verlof gevraagd hebben om binnen te
rukken, de Nederlanders zouden dat hebben afgewezen. Volgens mededelingen
zijn maatregelen van de Nederlanders ten dele tegen de kust gericht, ten
dele tegen ons. Niet duidelijk is of Nederlanders met de Engelsen onder
één hoedje spelen of dat zij werkelijk hun neutraliteit tegen de eerste
aanvaller willen verdedigen.
Die consternatie in het O.K.W. drong ook door bij Oster van de
Abwehr die majoor Sas weer inlichtte. Sas zond om 23.10 uur het navolgende
naar Den Haag:
Aarzeling en zenuwachtigheid in Rijkskanselarij en
Opperbevel weermacht. Volgens gebruikelijke informant zou alles weer op
losse schroeven staan.
Leutnant H. Teusen, C.-3-6./FJR2;
In de avond van 8 mei kwamen onze orders. De 9e hebben we
ons voorbereid en de 10e gingen we, om 5.15 uur. In de avond van de 8e
wisten we: de Westfeldzug begint.
*
Berlijn, 9 mei.
Vanuit het Oberkommando der Wehrmacht te Berlijn ging op 9 mei een
telegram
uit naar de Duitse eenheden aan de westgrens van Duitsland.
Der Führer und Oberste Befehlshaber hat entschieden :
A-tag 10-5
X-zeit 5.35
Het tijdstip van Fall Gelb was door de
nazi's vastgesteld. Ging het bevolen offensief door, dan zou in de avond
het codewoord "Danzig" doorgeseind worden, ging het niet door vóór
19.50 uur Nederlandse tijd, het codewoord "Augsburg".
De ochtend verliep in Berlijn in volmaakte rust, zonder nieuwe
ontwikkelingen. Het was een onwezenlijke anticlimax na de spanning van de
voorgaande dagen, waardoor er in het gezantschap opnieuw onzekerheid begon te
ontstaan of het offensief nu werkelijk zou losbranden. Maar in het begin van de
middag kreeg Sas van zijn relatie het bericht, dat onmiddellijk werd
doorgeseind; [19]
Hitler heeft vanmiddag de ontketening van het offensief over
het hele front Nederland-België-Luxemburg vastgesteld voor 10 mei bij het
aanbreken van de dag. Het bevel kan nog herroepen worden, maar niet later dan 21.00 uur ( Duitse
tijd) vanavond.
Amerikanen bleken over goede inlichtingen te beschikken. Majoor Colbern, de Amerikaanse militaire attaché te Den Haag, rapporteerde aan de Intelligence Section van de Amerikaanse Generale Staf. De Amerikaanse militaire attaché had inzage in de rapporten van de GS IIIA en vermeldde de verkregen kennis weer in zijn attachérapporten.
[84] Maar die vertrouwelijke gegevens waren in Amerika niet in veilige handen. Van Kleffens reageerde woedend toen hij vernam dat Hull op 8 mei tijdens een persconferentie verklaarde dat diplomatieke rapporten van zijn gezantschap in Den Haag een verhoogde spanning tussen Nederland en Duitsland hadden gemeld. Van Kleffens eiste van Hull een rectificatie in de kranten van 9 mei. [85] In het Vaderland van 9 mei stond deze correctie. Wederom strooide de regering haar onderdanen zand in de ogen. [22]
Met de eis dat Amerikaanse minister Hull zijn uitspraken
moest rectificeren leek het er op dat Van Kleffens de neutraliteit zeer
hoog in het vaandel had. Dat hielt hij vol, met ook minister Dijxhoorn,
tot en met de Parlementaire Eenquête Commissie. Later kwam boven water
dat Gen. Reijnders en Winkelman met zijn goedkeuring toenadering zochten
tot de geallieerden voor steun als de Duitsers Nederland binnen zou
vallen.
*
A.H.K., 9 mei.
Om 11.20 kwam in Den Haag het gecodeerde bericht van de
Berlijnse legatie binnen dat de Duitsers een inval voor 10 mei hadden gepland,
met het voorbehoud dat om 19.20 uur de definitieve beslissing zou worden
genomen.
In de loop van de dag kwamen op het Algemeen Hoofdkwartier berichten binnen over
troepenbewegingen aan de Duitse kant van de grens, berichten die in de
loop van de dag in aantal toenamen.
Bovendien werd door de inlichtingendienst een telegram onderschept dat in Amsterdam was aangeboden en
bestemd was voor een Amerikaans dagblad, luidende; [10][27][84]
In klare taal : "Duitsers,
die het kunnen weten vertellen dat het fatale uur vrijdag bij het aanbreken van
de dag zal zijn".
De paraatheid aan de
Nederlands-Duitse grens werd opgevoerd door het in de loop van die dag
uitgegeven bevel "Verhoogde graad van strijdvaardigheid" tot nader
order.
Om 17.30 uur ging buiten medeweten van de OLZ van het A.H.K. een telexbevel
no. 3805 R uit, kennelijk mede doordat Sas meldde dat men op het O.K.W. in
verwarring was door de Nederlandse tegenmaatregelen, waarbij enige
uitzonderingsverloven weer werden toegestaan. Het betrof hier slechts die
verloven welke verband hielden met ernstige omstandigheden bij de naaste familie
van de onder de wapens zijnde militairen. Dit bericht had, geheel ten
onrechte, bij verschillende onderdelen, waar het uiteraard veel later aankwam,
het gevoel gewekt, dat er enige ontspanning in de toestand was ingetreden.
[37]
Dit bevel werd door
overste Buurman achtergehouden tot de volgende dag...[48]
Om 18.10 verstrekte C.-Vg.H. opdracht aan C.-W.Fr.-Vg.H. om de vliegvelden
bij Vogelenzang, de Zilk en de Klei onverwijld te doen versperren en
bewaken. Het bevel hiertoe was uitgegaan van de O.L.Z. (C.Lvd.).
Hierop zond kapitein Onrust, C.-10 Dep. C.B.T., vanuit Leiden een sectie
van zijn compagnie naar deze vliegparken die omstreeks 22.00 uur daar
arriveerde.
Om 20.45 uur avonds ging bij het Algemeen Hoofdkwartier een telex uit;
olz ahk afd. landmacht sectie rom.1.b no.35b van de grens komen zeer
verontrustende berichten binnen. wees dus zeer op uw hoede. 9-5-'40 20.45 uur.
Het bericht
was gericht aan alle bevelhebbers. De detachementen bij de Moerdijkbruggen kregen deze waarschuwing niet. Op
het Hoofdkwartier van de commandant Vesting Holland werd het wel ontvangen
maar Generaal Van Andel noch zijn chef-staf reageerden hierop. Voor het
1e Legerkorps en voor de troepen die onder de Commandant van de Vesting Holland
(C.-Vg.-H.) vielen,
waren over het algemeen op 9 mei dan ook geen bijzondere aanwijzingen aangaande de
paraatheid gegeven.
*
Slotakte.
Berlijn, 9 mei, avond.
Tegen tien over acht 's avonds begeleidde Majoor Sas zijn vriend naar het Oberkommando der
Wehrmacht in de Bendlerstraße. Terwijl de Duitse officier
tussen de
hoge pilaren van het sombere, grijze gebouw verdween, bleef Sas buiten op de
Tirpitzoever in de duisternis wachten. Twintig minuten duurde het. Het was voor
hem
alsof hij 20 minuten wachtte op het doodvonnis over Nederland. Voor hemzelf stond de uitslag vast, maar een veroordeelde hoopt toch altijd tot het laatste ogenblik nog op een
wonder, of althans op een uitstel van executie. Dit keer werd de executie niet meer uitgesteld. Toen de Oster
twintig minuten later naar buiten kwam, greep hij Sas bij de
arm en zei
met moeilijk bedwongen emotie:
Beste vriend, nu is het werkelijk uit. Er zijn geen
tegenbevelen gegeven. Het zwijn is naar het westelijk front vertrokken, nu
is het werkelijk definitief uit. Hopelijk zien wij elkaar na de oorlog
terug
*
Het
"zwijn" vertrok heimelijk naar zijn hoofdkwartier "Felsennest",
een bunkercomplex bij
Euskirchen in de Noordelijke Eifel, waar hij omstreeks 3.50 uur arriveerde. [53
]Omstreeks
7.20 uur Nederlandse tijd had hij opdracht gegeven, aan alle onderdelen van de
Wehrmacht die bij het offensief in het westen betrokken waren, het codewoord
Danzig door te geven.
*
Er volgde een geëmotioneerd afscheid tussen de twee kameraden die maandenlang alles op het spel gezet hadden om
Nederland te bewegen tot grotere en krachtigere defensieve maatregelen om
daarmee te
trachten het offensief in het westen en de overval op Nederland te voorkomen.
Tevergeefs, nu ging het lang voorspelde noodlot zich voltrekken, aan Nederland, aan
België en aan Frankrijk.
Het enige wat de twee vrienden overbleef, was plechtig te beloven elkaar weer te zien na de oorlog,
wie weet, misschien nog diezelfde zomer, als verwachtingen van de nazi-leiding uitkwamen. Daarna rende Sas in koortsachtige haast langs de
Tirpitzoever naar de
kanselarij in de Rauchstraße. Er viel geen minuut meer te
verliezen!
Men wist op het gezantschap immers van de aanvallen op Polen en
Denemarken en Noorwegen, dat op een gegeven ogenblik de
telegraaf- en telefoonverbindingen van het gezantschap met
het aan te vallen land zouden worden afgesneden. Wilde men
nog tijdig het laatste alarm doorgeven, dan moest men de
Duitsers vóór zijn. Sas had dit alles van te voren
overdacht, en ook berekend dat het vercijferen van een
codetelegram te lang zou duren. Op het gezantschap
aangekomen, greep hij daarom de telefoon en vroeg het
Ministerie van Oorlog aan. Twintig minuten duurde het, voor
het gesprek doorkwam, 20 minuten, waarin de verbinding op
elk ogenblik verbroken had kunnen worden.
Om 20.55 uur kwam in Den Haag de Marine-adjudant, de Luitenant-ter-Zee 1ste klasse Post
Uiterweer aan de lijn. Zonder verder een overbodig woord
te verliezen riep Sas: [19]
Post, je kent mijn stem, ik ben Sas
in Berlijn. Ik heb nog maar één ding te zeggen:
morgenvroeg, bij het aanbreken van de dag! Hou je
taai! Wil je het even herhalen, je begrijpt het natuurlijk wel.
Ltz. Post Uiterweer herhaalde de boodschap, en
voegde daaraan toe: "Dus brief 210 ontvangen?"
Waarop Sas bevestigde; "Ja brief 210 ontvangen!" Dit betekende volgens een eerder gemaakte code-afspraak;
de invasie (200) vindt op de 10e plaats.
Op het gezantschap was bijna de hele
diplomatieke staf, inclusief de Gezant zelf, verzameld. Er
werd weinig gesproken. "Staat het vast?" werd er aan Sas gevraagd.
"Onherroepelijk" zei Sas. "Kijk, kun je dit zo vlug
mogelijk vercijferen?" En daar, in het handschrift
van Sas, stond het doodvonnis voor ons land:
Mededeling relatie Militair-Attaché:
begin offensief morgen bij aanbreken van de dag.
Volgens hem volkomen zeker.
In die woorden "volgens hem" schuilden nog
steeds de laatste resten van twijfel en reserve. Het telegram werd zo vlug mogelijk vercijferd, dat daarna
telefonisch werd doorgegeven, de snelste methode zolang de
telefoon nog werkte.
Oster wist echter niets, en daarmee Sas ook niet, over een grote luchtlandingsoperatie welke met de inval gepaard
zou gaan.
Majoor Sas tijdens het verhoor van de Parlementaire Enquêtecommissie
in 1948;
Ongeveer 1½ uur daarna belde overste
van de Plassche (Hoofd van de afdeling Inlichtingendienst Buitenland GS
IIIA) mij op en zeide, met min of
meer twijfel in zijn stem: "Ik heb zulke slechte
berichten gehoord over die operatie van je vrouw. Wat
is dat beroerd. Heb je nu wel alle dokters
gezien?" Waarop ik, nu ik mij voor de tweede keer
over de open lijn had blootgesteld, kwaad ben geworden
en o.m. heb gezegd: "Ja, ik begrijp niet,
dat je mij onder deze omstandigheden nog lastig valt.
Je weet het nu. De operatie, daar is niets meer aan te
doen. Ik heb alle dokters gezien. Morgenvroeg bij het
aanbreken van de dag vindt het plaats."
Toen heb ik de telefoon op de haak gesmeten.
Aan de andere kant van de lijn, op het Hoofdkwartier, zei de
overste van de Plassche na dit gesprek tegen de omstanders:
"Nu zijn ze helemaal gek geworden."
Het tweede gesprek was de decodeer en
afluistercentrale van Hitler en zijn paladijnen bij het Forschungamt niet ontgaan.
*
A.H.K., 9 mei, avond
In de loop van de avond zei overste van de Plassche (GS IIIA) op het A.H.K. tegen kapitein Somer
(Engelandvaarder)
over de berichten van Sas, dat hij dergelijke
alarmberichten niet meer wilde hebben, hij las ze toch
niet meer...
Het hoofd van de afdeling inlichtingen van
het A.H.K. (GS III), Lt. gen. H. Fabius, was er volstrekt
van overtuigd dat het een misleiding betrof, "Duitse bluf",
zei hij, en verliet het hoofdkwartier en ging naar huis. Even later vertrok ook overste van de Plassche omstreeks
22.35 uur om nog een biertje te gaan drinken in café
Trocadero en zei:
Ik geloof er niets meer van, ik ga
lekker nog een biertje drinken en wensch niet meer
gestoord te worden. Ze komen toch niet.
Zijn ondergeschikten, de kapiteins Römer
en Somer, waren ervan overtuigd dat ze wél kwamen maar
konden hun chef niet overtuigen. De specialist voor het
verzamelen van inlichtingen betreffende Duitsland, kapt.
Olifiers werd net als Römer en Somer, met het uur
ongeruster. Van de grens kwamen tal van berichten die op
bijzondere activiteiten aan Duitse kant wezen.
Rond 22.00 kwam de OLZ met zijn staf op het AHK bijeen.
Winkelman gaf de navolgende opdrachten:
De marine moest de havens afsluiten.
De luchtmacht om voorbereidingen te treffen voor
het onklaar maken van vliegvelden.
Van Dijxhoorn kreeg de OLZ om 22.30 uur toestemming om
vernielingen uit te voeren ten oosten van de Maas en IJssel. Winkelman gaf
een dergelijk bevel aan C.-III-LK voor het gebied tussen de Maas en
Peel-Rammstelling.
Te 24.00 uur werd aan de commandant Vesting Holland en de
commandant van het 1e Legerkorps medegedeeld, dat eerstgenoemde werd
gemachtigd om te beschikken over het eerste legerkorps zodra hij dit nodig
oordeelde.
Volkomen zeker van een dreigende Duitse aanval
en in de overtuiging dat hij alle redelijk te oordelen
maatregelen daartegen had genomen, verliet de
Opperbevelhebber kort na het middernachtelijk uur het A.H.K. en ging naar
huis. Als verantwoordelijk officier bleef daar de sous-chef van
de landmachtstaf achter, kolonel M.W.L. van Alpen.
Vier en een half uur later zou Winkelman weer terugkeren naar het AHK..
Omstreeks deze tijd waren de eerste vijandelijke groepen ons land al binnengeslopen om
een aantal bruggen over de Maas in Limburg tijdig in handen te krijgen. De strategische overval was
begonnen.
Noot 1: Een legitieme vraag zou zijn : Waarom gaat de OLZ naar huis als hij zeker was
van een Duitse inval? Vreemd is ook dat de OLZ overtuigd was van een aankomende inval terwijl een
aantal van zijn ondergeschikten op GS III er absoluut niet van overtuigd waren
en dit ook ventileerden.
Noot 2: Overste Van de Plassche keerde inderdaad terug naar café Trocadero, hij had
daar een ontmoeting met de Franse militair attaché kapitein Trutat. Uit
gegevens blijkt dat de Franse Generale staf op 9 mei omstreeks 24.00 uur
ingelicht is geworden over de Duitse inval op 10 mei. Het ligt zeer voor de hand
om aan te nemen dat Van de Plassche hiervoor verantwoordelijk was. Het bewijst
ondanks alle verhalen dat hij het alarm van Sas wel degelijk serieus nam.
[85]
***
De onheilstijdingen die Sas ontving van Oster hielden ook de
overval van België in. Gedreven als hij was, speelde hij deze inlichtingen door
aan de Belgische ambassade. H.B. Gisevius in zijn boek "Bis zum bittern
Ende" hierover:
Aan wat voor gevaren zich in die tijd mannen blootstelden, die zich bewust waren van hun verantwoordelijkheid, wil ik
aan tonen met een geval, dat in de afweer (militaire inlichtingendienst -
vert.) heel wat stof heeft doen opwaaien. Op een neutrale plaats ontving het Belgische gezantschap voortdurend waarschuwingen, die er op neerkwamen, dat de inval voor de deur stond. Met verbazingwekkende openhartigheid telegrafeerde de betreffende diplomaat hierover aan zijn regering: de grootste zorg besteedde hij aan het weergeven van de redenen, die hem deden voorslaan geen geloof te hechten aan deze mededeling. Ze was immers afkomstig van een hoge Duitse militaire instantie en daaruit viel af te leiden, dat er hier sprake was van een schijnbeweging, want anders was de overbrenger - een verrader.
Zoals zo vaak werd ook dit telegram ontcijferd. Een enorm spektakel was het gevolg. De afweer werkte koortsachtig. Ik van mijn kant heb zoveel
mogelijk moeite gedaan om in het onderzoek te worden betrokken en de goede gang van zaken te bevorderen door het doorgeven van passende informaties. Ik zou een aparte studie moeten schrijven - misschien doe ik het nog wel eens - als ik al de - levensgevaarlijke - indiscreties, die in de loop van het onderzoek bekend werden, weer zou willen geven. Het leek wel of bepaalde politici en landen nu eenmaal niet geholpen wensten te worden.
Op de avond van de 9de Mei kwam een laatste dringende waarschuwing. Hiermee hebben op aandrang van de woedende Hitler zowel afweer als gestapo zich gedurende de hele oorlog bezig gehouden.
Volgens, een zo nauwkeurig mogelijke reconstructie moet er het volgende zijn voorgevallen: een uur na het geven van het definitieve bevel voor de opmars kwam de militaire attaché van het Nederlandse gezantschap te Berlijn, majoor Sas, in het bezit van de mededeling, dat met zekerheid de volgende morgen om vier uur de aanval plaats zou hebben. In ieder geval had Sas tegen 8 uur een haastig gesprek met zijn Belgische collega. Hoe goed hij voordien zijn bericht aan de Nederlandse legerleiding moet hebben doorgegeven blijkt wel daaruit, dat hij twee uur later - zo maar per telefoon! - door de chef van de inlichtingendienst (buitenland) uit Den Haag werd opgebeld. Deze kon maar niet begrijpen, dat mevrouw Sas in de kliniek moest worden opgenomen en dat werkelijk om vier uur 's morgens de kies zou worden getrokken. Of Sas nog wel
"andere dokters geraadpleegd" had?
Het maakt een dramatische indruk wanneer men in het nuchtere verslag van de telefooncontrole leest hoe de militaire attaché met nadruk ten antwoord gaf, dat het oordeel van de artsen inderdaad eenstemmig was, dat de operatie ongetwijfeld 's morgens vroeg plaats zou hebben; maar dat hij werkelijk niet kon begrijpen hoe men hem op zo'n moment nog met een telefoongesprek lastig kon vallen.
Zes uur later rolden Hitler's tankafdelingen over de onbeschadigde
Nederlandse bruggen en ook de overrompeling van het fort Ebenemael was
een volledig succes.
De hier en in het voorspel beschreven ontwikkelingen in
nazi-
Duitsland, konden de meeste Nederlanders niet weten. Er was
daardoor een gebrek aan inzicht voor de demonie van het
nationaal-socialisme. Overigens, voor het merendeel der
Duitsers bleven de misdadige bedoelingen van het
nazi-bewind ook verborgen. Hoewel het de Duitsers lang genoeg ingepeperd was
dat zij "lebensraum" nodig hadden, was hun daarbij niet bij verteld dat zij dat
met hun eigen bloed en levens moesten betalen.
Men was er bij de Generale Staf van het Nederlandse leger ervan overtuigd dat een oorlog er aan zat te komen en hadden een inschatting gemaakt over het krijgsbeleid de tegenstander vermoedelijk zou voeren.
Zij waren van mening dat de Duitsers bij een overval het zwaartepunt van
hun offensief bezuiden de grote rivieren zouden laten vallen, waarbij hun
rechtervleugel door Noord Brabant zou trekken. Benoorden de rivieren zou dat
offensief slechts gedekt worden. Die conclusie was juist. Men verwachtte dat
áls ze kwamen, de
hoofdmacht daarna zou zwenken en daarmee België binnen zou vallen. Ook dat was
juist! Niet werd verwacht dat zij juist met een van hun tankdivisies ook
noordwaarts, richting Dordrecht en Rotterdam zouden trekken ondanks de twee
waarschuwingen van Sas hierover. Maar die onwetendheid gold ook voor de militaire staven van de Fransen, de Belgen en
de Engelsen. Deze werden ook verrast.
*
Na de beëindiging van de veldtocht in Polen gaf Hitler op 6 oktober 1939 de Duitse legerleiding opdracht een offensief in het Westen voor te bereiden.
Verschillende plannen werden door het OKW ontworpen. Uiteindelijk werd in januari 1940 door Hitler besloten om ook heel Nederland te bezetten. Deze aanval op het westen had de codenaam "Fall Gelb" gekregen.
De opzet van dit plan was als volgt.
De Duitse legergroep B, onder bevel van kolonel-generaal Fedor von Bock moest op de noordelijke vleugel aanvallen en de Franse en Engelse troepen naar zich
toe lokken. Daarna zou Legergroep A, onder bevel van kolonel-generaal Gerd von Rundstedt onverwachts door de Ardennen uitbreken en achter de geallieerde legers naar de kust gaan.
Het Duitse hoofddoel was de vernietiging van de Franse en Engelse legers. Zoals de geschiedenis zou leren, werd dit plan een
succes. Nederland was bij dit alles, althans vanuit de Duitse optiek
gezien, een soort
nevenoorlogstoneel, zij waren bevreesd voor een Engelse
landing in Nederland waaraan hun flank werd blootgesteld. Daar de vernietiging
van de geallieerde legers hét doel was, moest Nederland maar zo snel mogelijk
veroverd worden. Mogelijk daarom werd een vierde aanvalsas bedacht, een luchtlandingsoperatie, om de bruggen die toegang gaven tot de Vesting Holland open te houden
voor de aanstormende tankdivisie.
De hoofdaanval van legergroep B zou bij Gennep over de Maas gaan en dan in drie dagen naar
Rotterdam optrekken. Een tweede aanvalsas ging via Zutphen en
Amersfoort, richting Amsterdam. Een aanvalsrichting op de Vesting Holland die
van belang werd als de hoofdaanval op de Rotterdam om wat voor reden ook zou
mislukken. Dit was de as die uiteindelijk bij de
Grebbeberg uitkwam. Ook kwam er nog
een noordelijke aanvalsas, die bij de afsluitdijk strandde.
Opvallend was dat er een tweede luchtlandingsoperatie bij kwam, bij Den Haag, waar de vliegvelden daaromheen
ingenomen moesten worden. Dat was een poging om met parachutisten en
luchtlandingstroepen, die
op Ypenburg, Ockenburg en Valkenburg zouden landen, de regering, de koningin en legerleiding vast te zetten om
zo een onmiddellijke capitulatie te bewerkstelligen.
Afgezien van alle tactische details hadden de Duitsers over de Nederlandse
krijgsmacht met inbegrip van haar zwakke stellingen
voldoende gegevens verzameld om de verwachting te koesteren dat de bezetting
van ons land niet teveel moeite of tijd zou kosten. Meer dan enkele dagen
verwachtten zij niet.
Een bijzondere taak had de "Einsatzgruppe Feldmann". Deze moest
landen op Ypenburg, iets later dan de parachutisten. Zij zouden daarbij hulp
ontvangen van enkele ( onbekend gebleven) Abwehrmedewerkers om medewerkers van
de Nederlandse, Franse en Engelse inlichtingendiensten onmiddellijk in handen
te krijgen die vermeld stonden op de Fahndungsliste Holland.
Dát, was de opzet!
*
Kennelijk hadden de Duitse generaals bange voorgevoelens. Zij vreesden een
herhaling van de massa-executies en de ongelooflijke wreedheden van hun eigen troepen en die van de SS en SD tegen Poolse burgers en klampten zich vast aan de bepalingen
van het Haagse Landoorlogregelement. Zij wensten zich te distantiëren van de
SD en de SS en scherpten de gedragsregels aan van de bij Fall Gelb betrokken
militairen. Als wilden zij hiermee aangeven geen deel uit te maken van de nazihorde onder leiding van hun
Reichskanseler.
Von Sponeck (C.-22 LL Div.) gaf een order uit voor zijn troepen waarin hen werd
medegedeeld wat zij moesten "in den vreemde", maar vooral wat zij
moesten nalaten en vermeldde hierin ook de strafmaat voor een overtreding daarvan.
.. Behoorlijk optreden als soldaat is de eerste plicht....
Het bezette land en zijn inwoners mogen niet worden uitgebuit. Zij staan
onder de bescherming van elke Duitse soldaat afzonderlijk.. Het culturele
leven van de bevolking moeten worden ontzien. Kunstschatten en monumenten
moeten worden ontzien. Joden in het bezette gebied moeten ongemoeid worden
gelaten. [9]
Het resultaat was dat de gemiddelde burger in Nederland, die na de strijd met Duitsers in aanraking kwam,
over het algemeen van mening was, zij het met gemengde gevoelens, dat deze zich netjes gedroegen. Die indruk zou in de daarop volgende jaren verbleken...
*
Intussen
werd aan de 22e Infanterie Divisie kenbaar gemaakt wat zij bij Valkenburg konden
verwachten: [28]
De 22. Division Abt. Ic Nr. 150/40
F e i n d n a c h r i c h t e n b l a t t.
(vergl. hieran Feindnachr.Bl.zum ......stellingsbefehl Ic Nr.
149/40 g.Kdos.)
...
Uit meerdere stukken in de Hollandse dagbladen lijkt het dat
Nederland zich voorbereidt op Luchtlandingen. Hoewel de onrust over
parachutisten en luchtlandingstroepen groot is, is het vermoeden dat van de
in 's Gravenhage gelegerde tegenstanders op A-dag vermoedelijk geen georganiseerde
tegenstand te verwachten is. Het is verstandig, in het bijzonder bij de
landingsplaatsen op tegenstand te rekenen. Deze is echter door krachtig
aanpakken te breken. De aan de noordrand van 's Gravenhage gelegen kazernes worden, voordat de
parachutisten landen, door de luftwaffe aangevallen, evenals de bezettingen
van landplaats I en III ( I als er bezetting aanwezig is, tot dus ver nog
niet bekend). De waarde van deze troepen zijn geringer dan wordt beweerd. Na
de demoraliserende uitwerking van de luchtaanval is krachtig aanpakken
geboden. Er wordt er op gewezen dat het in 's Gravenhage gelegerde Regiment
Grenadiers het beste regiment van het Nederlandse leger is.
Op A-dag avond tot A-1 dag moet men rekening houden dat de
weerstand verzwakt.
De bij de Rijn ingezette delen van I.R.47 moet rekening houden met aanvallen
van delen van de 3e Divisie (Omgeving Haarlem) en het 4.R.I. (Katwijk -
Noordwijk). De in Katwijk aan Zee gemelde delen van 2R.A. zijn
waarschijnlijk in korte tijd gevechtsgereed.
Of de in Leiden en Voorschoten gelegerde Depot troepen geschikt zijn voor
het gevecht is niet te beoordelen. Met hun moet toch rekening worden
gehouden.
.....
*
Niet alleen
militair werd de oorlog voorbereid maar ook propagandistisch. Aan het Duitse
volk en vooral de betrokken militairen bij Fall Gelb moest aannemelijk gemaakt worden dat deze oorlog in het westen een
rechtvaardige was. Een oorlog die een bedreiging van Duitsland moest wegnemen,
een oorlog voor de vrede dus.
Gefingeerde rapporten zagen het licht. [9]
Reichsaussenminister von Ribbentrop kwam met een rapport waarin Franse en
Engelse strijdkrachten van plan waren om via Nederland en België naar het
Ruhrgebied door te stoten. Het hoofd van de Duitse politie, Reichsführer-SS
Himmler, gaf in dat rapport aan de hand van vervalste gegevens een beeld weer
van de nauwe samenwerking tussen de geheime diensten van Nederland, Frankrijk
en, vooral Engeland en beweerde dat vóór het z.g. Venlo-incident de
Nederlandse regering de val van het naziregime had trachten uit te
lokken.
Het tweede rapport, ondertekend door de chef van het OKW, de generaal Keitel,
betoogde dat, wat ons land betrof, uit alle militaire maatregelen welke
genomen waren, bleek dat Nederland een Geallieerd offensief tegen de Duitsland
wilde bevorderen.
Reeds in de ochtend van 10 mei gaf de
Reichsaussenminister een persconferentie. ( Nederlandse journalisten konden
hierbij niet aanwezig zijn, zij waren geïnterneerd. Journalisten van de andere
aangevallen landen waarschijnlijk ook.) Hij dikte zijn leugens nog wat aan:
"Het is de rijksregering", zo fantaseerde hij:
sinds gisteren bekend, dat Engeland, de Belgische en
Nederlandse regering mededeling gedaan heeft van de onmiddellijk op handen
zijnde landing van Engelse troepen op Belgisch en Nederlands gebied.
Aan de Duitse pers werd geboden de inval in Nederland en België
mét de mededeling van von Ribbentropp niet geïsoleerd van elkaar te vermelden.
Of de Duitse bevolking deze leugens voor waarheid aannam is niet
bekend. Voor de meerderheid van dat gelijkgeschakelde Duitse volk, dat al vanaf
1933 murw gemaakt was door een veelheid aan propaganda zal het iets geweest zijn
wat moest gebeuren. Tenslotte was Duitsland omsingelt door vijanden met slechte
bedoelingen.