BRON ; o.a. BUITEN SCHOT
De mobilisatie, die vier jaren zou duren, ging
niet ongemerkt voorbij.
Na de moord op Oostenrijkse troonopvolger Frans
Ferdinand op 28 juni door een Servische nationalist leek een
wereldomvattend conflict niet direct voor de deur te staan.
Oostenrijk nam een maand de tijd om met een reactie te komen. Het
legde op 23 juli een onuitvoerbaar ultimatum voor aan Servië.
Duitsland, met name de Keizer, de kanselier en
Moltke, zegden Oostenrijk steun toe en maanden de Oostenrijker tot
een snelle interventie in Servië. Het trio was van mening dat als
Oostenrijk snel ingreep de gevolgen klein waren. Rusland zou dan te
laat zijn om hun Servie's broedervolk te beschermen. Dit gegeven is
bekend geworden onder de naam : "Berlijns blanco check".
De Duitsers namen een enorm risico met een kleine Balkanoorlog.
[97]
Toen bleek dat de Russen wel bereidt waren om voor
Servië op te komen hadden de Duitsers eenvoudig Oostenrijk kunnen
vertellen de oorlog tegen de Servië te stoppen. Maar de het trio
beval de mobilisatie van het Duitse leger.
[97]
Op 28 juli telegrafeerde Moltke op eigen initiatief,
en overschreed hiermee zijn bevoegdheid, de Oostenrijkers om vooral
snel toe te slaan. Hij was van mening dat als de oorlog in Europa
uitbrak zij gereed moesten zijn voordat de Russen gereed waren voor
een oorlog. [97]
Als reactie op het ultimatum mobiliseerde Servië op 25
juli haar strijdkrachten.
De sneeuwbal van onderlinge verdragen in Europa begon te rollen.
- Als reactie op de mobilisatie van Servië kondigde Oostenrijk
op diezelfde dag een gedeeltelijke mobilisatie af, gevolgd door
een algemene mobilisatie op de dag er na. Twee dagen later
volgde de oorlogsverklaring aan Servië.
- Rusland steunde Servië en meende niet werkeloos te mogen
toezien en startte de mobilisatie op 30 juli.
- Op 31 juli oordeelde de Nederlandse regering dat een oorlog
tussen Duitsland en Rusland spoedig zou uitbreken en besloot om
12.10 uur tot de mobilisatie.
- Duitsland had een verdrag met Oostenrijk en kon de Russische
mobilisatie niet negeren. Mobilisatie op 1 augustus.
- Frankrijk was middels een verdrag verbonden met Rusland.
Frankrijk reageerde op de Duitse mobilisatie met de mobilisatie
van haar strijdkrachten.
- Ook België liet zich niet onbetuigd en mobiliseerde met
Frankrijk haar troepen.
- Op 1 augustus verklaarde Duitsland Rusland de oorlog.
- Op 2 augustus viel Duitsland Luxemburg binnen.
- Op 4 augustus overviel Duitsland de Belgen. Hierop werd de
mobilisatie in Engeland afgekondigd.
- Op 23 augustus verklaarde Japan de oorlog aan Duitsland.
- Engeland, Frankrijk en Rusland (Entente) verklaarden de oorlog
aan Turkije.
- Op 24 mei 1915 verklaarde Italië de oorlog aan Oostenrijk.
Even daarna op 10 augustus de oorlog aan Turkije.
- 16 oktober 1915, de geallieerden verklaarden de oorlog aan
Bulgarije.
- Ook Portugal ontkomt niet aan de oorlog. Duitsland verklaarde
deze op 9 maart 1916.
- Roemenië betreed op 30 augustus 1916 het oorlogstoneel en
verklaarde zich in oorlog met Duitsland.
- 6 april 1917, de VS verklaarden in oorlog te zijn met
Duitsland.
De Duitsers vielen België binnen om Frankrijk, zo hoopten zij,
binnen 42 dagen (Plan Schlieffen) op de knieën te krijgen en zich daarna tegen Rusland
te kunnen keren. Ook waren de Duitsers in de veronderstelling dat
Engeland zich buiten een conflict op het vaste land zouden houden.
De betrokken landen verwachtten deze crisis niet. Oostenrijk had
alleen Servië willen straffen, maar miste de moed om zelfstandig te
handelen. Duitsland wenst een succes voor zijn
bondgenoot Oostenrijk. De Russen wilden beslist geen oorlog maar
hadden evenmin verwacht dat steun aan Servië het oorlogsgevaar zou
aanscherpen.
De Serven, de eigenlijke oorzaak van deze krankzinnige crisis, waren
bijna vergeten. Pas veertien maanden later zou de oorlog hun kleine
koninkrijk bereiken. [2]
- De gedemobiliseerde frontsoldaat Adolf Hitler uitte op 18
september 1922 een dreigement dat hij zeventien jaar later waar
zou maken: "Het kan niet waar zijn dat twee miljoen Duitsers
vergeefs gevallen zijn [...]. Neen, wij vergeven niet maar eisen
wraak!".
*
De Nederlandse minister van Oorlog, Lt. gen. N.
Bosboom, deed op 31 juli de oproep tot mobilisatie van de grens- en
kustbewaking om 14.00 de deur uit.
De volgende dag was de mobilisatie van de grens- en
kustbewaking voltooid en een groot succes gebleken. 's Avonds waren
44 van de 105 detachementen op post.
Om 15.00 uur werden de mobilisatieoproepen voor de Landweer, Militie
en de Zeemacht op de gemeentehuizen opgeplakt en onder het luiden
van de kerkklokken onder de aandacht van de bevolking gebracht.
Totaal werden vijftien lichtingen opgeroepen. Het beheer van de
spoorwegen kwam bij de staf van de Generale staf te liggen om de
mobilisatie soepel en snel te laten verlopen.
Beroering was er in het socialistische kamp, er volgden
demonstraties tegen de oorlog.
*
In Rusland, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en
Hongarije waren de mobilisaties ontvangen met uitzinnige vreugde en
blijheid over de komende oorlog. (?) Menigten verdrongen zich
zingend, schreeuwend en juichend in de straten.
Zowel volkeren als soldaten schenen met ongeloofwaardig gemak de
opofferingen te aanvaarden, wellicht omdat elk volk dacht dat het
bedreigd werd. Men kan zich evenwel afvragen of die aanvaarding niet
in de hand gewerkt werd doordat de staatsapparaten druk uitoefenden
en of er achter de uiterlijke schijn geen angst en ellende verborgen
waren.
Met uniformen, die alle kleuren van de regenboog uitstraalden, trok
men ten strijde.
Wat opvalt in de politieke en culturele ontwikkeling
van het Duitse Rijk, in de decennia voor de fatale oorlogsjaren, is
dat oorlog toen niet werd beschouwd als een laatste toevlucht
wanneer alle andere middelen hebben gefaald maar als een
wondermiddel tegen alle maatschappelijk kwaad. Het was destijds
mogelijk om zo lichtvaardig en optimistisch te denken over een
gewapende strijd, omdat de verschrikkingen van de moderne oorlog nog
ver buiten het voorstellingsvermogen lagen van burgers en
militairen. [3]
*
Niet in Nederland, men liep niet over van vreugde en
enthousiasme. Het land bereide zich voor op een verdedigingsoorlog,
op de bescherming van haven en goed én de handhaving van de
neutraliteit.
Op 3 augustus maakten de kranten bekend dat burgers voor de duur van
de mobilisatie als vrijwilligers onder de wapenen konden komen voor
een vergoeding fl.80.-. Men ging er van uit dat de oorlog met de
Kerstdagen toch wel voorbij zou zijn. Overigens verliep de
mobilisatie goed en zonder incidenten. Dat was misschien ook te
danken aan het feit dat er die morgen een tapverbod was ingesteld.
De aanschaf van het wagenpark en paarden werd
verwezenlijkt door de burgers te contracteren om hun voertuig of
paard voor de tijd van de mobilisatie tegen een vergoeding af te
staan. Daar vonden natuurlijk de nodige misstanden plaats. Men
belazerde de boel.
De kledingvoorziening was ook niet al te best geregeld. Men liep in
verschillenden uniformen, oudere lichtingen droegen nog het
donkerblauwe; de nieuwe in het in 1913 ingevoerde veldgrijze
uniform.
Na de mobilisatie volgde
de concentratie, d.w.z. het in positie manoeuvreren van de troepen.
Ook deze concentratie was door gen. Snijders uitgewerkt. De 1e
Divisie verdedigde de Noordzeekust tegen een aanval vanuit zee, de
2e Divisie lag achter de IJssel en de 3e Divisie werd gelegerd in
Noord-Brabant. De 4e Divisie was als reserve opgesteld achter de
andere divisies. Dit alles in stellingen die defensief ingericht
waren. Snijders voornaamste opdracht was de neutraliteit van
Nederland te waarborgen.
Op 3 augustus had het
veldleger haar posities ingenomen en na de inval in België besloot
Snijders de 4e Divisie naar Brabant te verplaatsen. In Zeeland,
Brabant, Limburg en een deel van Gelderland werd de staat van oorlog
afgekondigd.
Kanonnen
van 8 staal - we komen ze nog tegen in de tweede wereldoorlog -
werden per schip naar de forten van de Hollandse waterlinie
gebracht.
Op 5 augustus volgde op verzoek van gen. Snijnders in een aantal
gebieden de afkondiging van de staat van beleg. Alles wat in het
schootsveld stond werd verwijderd. Bomen werden gekapt en huizen
werden gesloopt, iets wat uiteraard veel consternatie veroorzaakte.
Na de mobilisatie van de
Duitsers op 1 augustus stonden er ongeveer 14.020.000 man gereed om
wat later bleek het plan Schlieffen in gewijzigde vorm - het plan
Moltke - uit te voeren.
Op zondag 2 augustus verklaarde de chef staf van de overvallers, Von
Moltke, dat zij vastbesloten waren de neutraliteit van Nederland te
waarborgen.
Op 3 augustus liep de spanning op nadat die ochtend
bekend was geworden dat aan de Belgische regering een ultimatum door
de overvallers was overhandigd waarin deze boeven verklaarden dat
Franse strijdkrachten van plan waren via Namen een aanval op hun
grondgebied te doen. Om dit te voorkomen voelden zij zich
genoodzaakt om via België een preventieve aanval op Frankrijk uit
te voeren om dit te verhinderen. Daarbij verlangden zij dat de
Belgen zich afzijdig zouden houden. Bij weigering daarvan zagen zij
zich gedwongen België als vijand te beschouwen.
Zij weigerden.
Twee Duitse cavalerieregimenten maakten zich in
Limburg, per ongeluk, schuldig aan een grensoverschrijding. Daar was
veel ophef over in het buitenland. Dat werd, omwille van de
neutraliteit, door de regering ten stelligste ontkent.
In 1923 schreef generaal Snijders over de
Nederlandse weermacht;
-
De aanvullingen van de bewapening en uitrusting
van de stellingen bleef in de pen. Minister Colijn had ook ten
deze ernstige plannen, doch zij kwamen vóór zijn aftreden in
augustus 1913 niet tot een begin van uitvoering. Dientengevolge
zijn wij den oorlog ingegaan met geheel verouderd
vestinggeschut, geheel ontbrekende, moderne krombaan artillerie
en geheel onvoldoende voorraden op elk gebied.
Van de generaal kan niet gezegd worden dat hij vastgeroest zat aan
oude ideeën. Waar de Belgen en Fransen in 1914 nog ten strijde
trokken in een negentiende uitrusting en zelfs de Fransen nog in
kleurige blauw-rode uniformen de Duitse machinegeweren tegemoet
marcheerden, was Nederland al overgegaan naar het veldgrijs. Ook de
selectie en de training van speciale stormtroepen werd door hem ter
hand genomen.
Vooruitlopend aan de opleiding van deze speciale troepen kreeg de
Artillerie-inrichting Hembrug rond 1917 de aanbesteding voor het
maken van 50.000 stormdolken. In 1918 werd het wapen
daadwerkelijk geïntroduceerd bij de Stormtroepen, toen een apart
onderdeel van ieder infanteriebataljon. Het fenomeen stormtroepen
verdween uit de organisatie in 1924 en de dolken gingen in opslag.
In 1938 werden o.a. de mobiele eenheden RH en RHM er mee uitgerust.
Wat Nederland direct merkte van de oorlog waren de
vele vluchtelingen. Steuncomités voor deze vluchtelingen werden
opgericht. Deze moesten van onderdak worden voorzien en gevoed
worden. Militairen van de in oorlog zijnde landen werden
geïnterneerd en in kampen opgesloten.
In oktober 1914 ontstond in het kabinet een
gespannen situatie, toen minister Bosboom - die uitgesproken
anti-Duits was - Groot-Brittannië gelegenheid wilde geven België
te hulp te komen na de val van Antwerpen. De meerderheid van de
ministerraad wist Bosboom er echter van te overtuigen dat hij moest
volharden in de politiek van strikte neutraliteit.
Bosbooms gebrekkige communicatie met het parlement, alsmede
irritaties in den lande over de aanhoudende, kostbare mobilisatie en
over zich stierlijk vervelende soldaten met alle incidenten van
dien, schiepen allengs een sfeer waarin de minister en Kamerleden
zich steeds kregeliger tegenover elkaar opstelden. Daarbij kwamen
dan nog de spanningen tussen de betrokken verantwoordelijken
onderling.
Allereerst was er het kabinet, dat handhaving van de
neutraliteit wenste. Dan was er de opperbevelhebber, C.J. Snijders,
die dat militair gezien onmogelijk vond, zich pro-Duits opstelde,
alle steun kreeg van Wilhelmina en Bosboom behandelde alsof hij
slechts een ambtenaar was. Ten slotte was er Bosboom zelf, die de
neutraliteitspolitiek moest accepteren, maar wiens sympathie uitging
naar Groot-Brittannië. Bosboom had bovendien weinig te zeggen over
Snijders, omdat die volgens zijn instructie alleen verantwoording
verschuldigd was aan 'de regering' in haar geheel. In de praktijk
beschouwde Snijders de Koningin als zijn directe superieur.
Toen de strijdende partijen in november 1914
vastliepen in wat een afschuwelijke loopgravenoorlog zou gaan worden
zou het Nederlandse leger vier jaar paraat blijven. Voor de soldaten
betekende dit hoofdzakelijk vier jaar van verveling en ergernis.
De legerleiding had zich niet gerealiseerd dat men in een
mobilisatietijd de mannen tevreden en het moreel hoog moest worden
gehouden. Al spoedig werd de O&O opgericht. De
'soldatenkrant' verscheen, leeszalen werden ingericht,
cursussen werden georganiseerd maar de kunstzinnige vorming verliep
echter minder succesvol.
Ook de geoefendheid liet te wensen over. Vandaar dat
de warme augustusdagen werden gevuld met dagmarsen van 40 Km. Verder
werd er vaak en veel geoefend. De rest van de tijd werd gevuld met
wachtlopen, poetsen en het in orde brengen van de uitrusting.
Inspecties werden vaak uitgevoerd door allerlei militaire instanties
en ook de Koningin liet zich daarbij niet onbetuigd.
Veel gesmokkeld werd er in de grensgebieden die
dagen ook. Iets wat een hoge graad van professionalisering kreeg.
Dat leverde een beter belegde boterham op dan het soldij.
De grensbewaking was opgedragen aan grensbewakingstroepen die
voortkwamen uit de plaatselijke landweereenheden. Dat was de kat op
het spek binden.
Deze militairen die de grens moesten bewaken en smokkel tegen
moesten gaan wisten in deze streken van de hoed en de rand. Daar was
behoorlijk veel geld mee te verdienen en dat gebeurde dan ook.
Eind 1914 besloten de overvallers in België om een
prikkeldraadversperring aan te leggen, een 180 Km. lange versperring
waarop een dodelijke spanning werd aangesloten van 2000 Volt. Ook
hier werden oplossingen gevonden om toch, met smokkelwaar, aan de
andere kant van de grens te komen. Maar soms liep dat met dodelijk
gevolg af.
Als gevolg van de stijgende prijzen werden de meeste
armen armer, als gevolg van de stijgende winsten de meeste rijken
rijker. Vanwege die prijzen en de tekorten poogden velen om de
distributiebepalingen te ontduiken. Vooral in menig kring van
gegoeden scheen men het als een sport te beschouwen om door knoeien
en konkelen verboden waar te bemachtigen.
De smokkelarij vooral naar
Duitsland en het door de Duitsers bezette België, nam enorme
afmetingen aan. Toen de wet er eindelijk, 1 maart 1917,
gevangenisstraf op stelde, kwam men spoedig ruimte te kort om
veroordeelden op te bergen. Bij Scheveningen werd een nieuwe
gevangenis gebouwd, de Cellenbarakken, als tijdelijk bedoeld - maar
in 1940 stonden zij er nog steeds en werden bekend als het Oranje
hotel.
De inkwartiering van de officieren leverden niet
veel problemen op. Dat van de manschappen wel. Liever had de
legerleiding dat een compagnie in een gebouw werd ondergebracht, dat
was makkelijk. Veel leegstaande en soms haveloze fabriekshallen
werden hiervoor gebruikt. De voorzieningen voldeden bij lange na
niet aan de geldende voorschriften. Ongedierte, ongemak en stank
achtervolgden de soldaten. Voor het gebruik van zo'n fabriekshal
werd betaald en er werd geld mee verdiend.
Aan de grens, waar de bewoners meestal zelf een armoedig bestaan
leefden, werden de soldaten ingekwartierd in grote schuren en
stallen en op steenkoude zolders onder een los pannendak.
Het uniform was niet zo uniform als het woord
aangeeft. Oudere lichtingen droegen nog het, wel of niet versleten,
donkerblauwe uniform, de nieuwere het veldgrijs.
Stalen helmen waren tot aan het einde van de oorlog nog steeds niet
voorradig.
Over het soldij werd natuurlijk geklaagd. Soldaten kregen ongeveer
16 cent per dag terwijl een sergeant toch al gauw fl 1.35
toucheerde.
Het verlof baarde hun ook zorgen. In 1914 kreeg elke soldaat één
dag verlof per tien dagen. De in de forten gelegerde soldaten kregen
één dag per week.
Over het algemeen was men in de hogere
officierskringen niet erg tevreden over het moreel van de
Nederlandse soldaat. Veel gevallen van desertie, veel gevallen van
insubordinatie.
Eén van de reden was dat de beroepsofficieren er nogal
conservatieve ideeën op na hielden welke frontaal botsten met de
antimilitaristische houding van het Nederlandse volk en daarmee de
min of meer socialistisch ingestelde dienstplichtige militair.
De officieren, uitzonderingen daargelaten, zagen de door de regering
beschikbaar gestelde dienstplichtigen niet echt als een zelfdenkend
wezen maar meer als een werktuig.
Generaal majoor van Terwisga, C.-3e Divisie en fel
tegenstander van de 8,5 maand dienstplicht, schreef in 1914:
-
Wat men overal aantreft is een schijnopleiding;
de geoefendheid , als men die zoo noemen mag, ligt geheel aan de
oppervlakte, en zelfs ligt zij er zoo dun op, dat de
ongeoefendheid er veelal duidelijk zichtbaar is...
Luitenant-generaal Buhlman, C.-Veldleger, deed er in
1915 nog een schepje bovenop:
Hij had er ook een oplossing voor:
-
Het gebrek aan goede eigenschappen,
voortspruitende uit onzen volksaard, is niet snel te verbeteren;
verbetering is slechts te verwachten van een betere opvoeding
van de Nederlandse jeugd, van een beter inzicht van ons volk in
de noodzaak van een sterke weermacht.
De waarheid zal in het midden gelegen hebben... [1]
Discipline was inderdaad ver te zoeken onder de
lijntrekkende dienstplichtigen.
Die discipline kwam niet uit het hart, maar werd
middels disciplinaire maatregelen afgedwongen.
A.M. de Jong wist in zijn boek, "Frank van Wezels roemruchte
jaren" - ISBN 90 214 1071 0 - , de lezer de sfeer te laten
proeven uit deze mobilisatieperiode. Vanuit de visie van de
dienstplichtige uiteraard. En in een aantal gevallen was het een
juiste visie!
Het weinig soldateske voorkomen en gedrag van de Nederlandse soldaat
bleef een steen des aanstoots.

De eeuwige post aan onze grenzen.
Spotprent van Jan Sluyters op neutraliteit van Nederland in
De Nieuwe Amsterdammer van 14 augustus 1915.[4]
De jaren 1917 en 1918 waren voor Nederland de
zwaarste uit de oorlog. De oorlogsmoeheid, de schaarste en
rantsoenering drukten de stemming en verhoogden de onvrede.
De prijzen hadden vlees al tot een luxe gemaakt, iets wat de
socialistische "Notenkraker" een wrang commentaar
ontlokte, "Als het varkensvlees even duur was als het
Kanonnenvlees, waren we uit de brand".
In juni 1917 breekt er in Amsterdam de
"aardappeloproer" uit. Reden; burgers haalden een
aardappelschuit leeg die bestemd was voor militairen. I-4R.I. werd
vanuit de Morschpoortkazerne te Leiden voor korte duur naar
Amsterdam bevolen. Winkels en pakhuizen werden geplunderd, een
demonstratie eindigde in onregelmatigheden. Er werd door de
militairen ingegrepen.
Toen de oorlogsdreiging in maart 1918
plotseling sterk toenam verzocht de minister-president aan gen.
Snijders om een onderhoud. Hij wilde het niet hebben over de
liberale verlofregeling, die de weermacht kwantitatief verzwakten,
ook niet over de tekorten aan mitrailleurs, gasmaskers, stalen
helmen, handgranaten en artillerie. Hij wenste duidelijke afspraken
met de generaal te maken die nodig waren om het leger voor te
bereiden op een mogelijke escalatie van het conflict. Tot de
ministers verbijstering zag Snijders de toestand somber in. Hij
noemde de verdediging van Nederland tegen een eventuele Duitse
aanval doelloos. Lt. gen. Pop, chef van de Generale staf, deelde die
mening. Later verklaarde de generaal dat hij had bedoeld
vruchteloos. In mei was de crisis gelukkig goeddeels afgewend.
Deze uitspraak van Snijders deed de regering besluiten zich van de
generaal te ontdoen. De koningin weigerde daar de Kroon nog steeds
alle vertrouwen in zijn functioneren had.
Het Bureau van de Generale Staf.
Voorste rij in het midden, Generaal C.J. Snijders, opperbevelhebber
van de Nederlandse Land- en Zeemacht.
Op 22 oktober 1918 verzocht Snijders de regering om
vijftigduizend man extra te mobiliseren en alle periodieke verloven
in te trekken. Hij was bang dat de terugtrekkende Duitse troepen
Limburgs grondgebied zouden schenden. De ministerraad ging akkoord
maar dan liet Snijders weten de extra mobilisatie niet nodig te
achten. De verstandhouding werd er niet beter door.
De verloven bleven echter ingetrokken en dit leidde op vrijdag 25
oktober bij 1R.I., in het legerkamp de Harskamp, tot een oproer.
Diverse gebouwen vielen ten prooi aan de vlammen en er vielen
schoten. In andere legerplaatsen was het ook onrustig. Snijders liet
de oproer in de Harskamp onderzoeken en kwam tot de conclusie dat de
algemene ontevredenheid als gevolg van mobilisatiemoeheid en de
slechte voeding de oorzaak was en waarbij de intrekking van de
verloven de emmer deed overlopen.
De ministerraad besloot tot een eigen onderzoek. Het had de schijn
dat men van gen. Snijders af wilde. Uit het onderzoek van de
ministerraad kwam naar voren dat de mentaliteit van het
officierskorps te ouderwets was en een zekere democratisering van
het leger hard nodig werd geacht. De minister meende dat Snijders
niet de aangewezen persoon was om deze hervormingen door te voeren.
De generaal wist genoeg en bood zijn ontslag aan.
Velen vonden het een wijs besluit. Lt. gen. Pop,
sous chef van de Generale staf, nam zijn functie over. Rechts
Nederland bleef tot lang na de oorlog hevig verontwaardigd.
Tijdens de oorlogsjaren heeft het er zelfs enige
malen om gespannen of Nederland toch niet de kant van de Duitsers
zou kiezen. Opperbevelhebber generaal C.J. Snijders was daar een
verklaard voorstander van. Steeds opnieuw ruziede hij daarover met
de regering, die strikt de neutraliteit wilde handhaven. Het is
eigenlijk verbazingwekkend dat de Nederlandse regering deze
pro-Duitse generaal niet gewoon de laan uitstuurde. De enige reden
daarvoor was dat koningin Wilhelmina, toentertijd 35 jaar oud, bij
die conflicten consequent de zijde van haar opperbevelhebber koos.
De heersende Spaanse griep was voor de regering een
reden te meer om na de wapenstilstand van 11 november zo snel
mogelijk te demobiliseren. Zij voelde er weinig voor om
verantwoordelijk te zijn voor de vele ziekte en sterfgevallen onder
de gemobiliseerden. Op 12 november maakte de minister van Oorlog
bekend dat 122.000 van de 237.000 man naar huis mochten.
Bij de mobilisatie in 1914 was er een slechte ervaring opgedaan met
de meegegeven uitrusting van de militairen. Toen was gebleken dat de
meegegeven uitrusting, waarmee men weer in dienst kwam, in slechte
staat verkeerde. Daarom was besloten de uitrusting niet meer mee te
geven aan de gedemobiliseerden. De inname liep spaak en uiteindelijk
kregen de grootverlofgangers twee paar schoenen mee naar huis. Om
het burgergebruik te ontmoedigen waren de schoenen verzegeld.
Door de schaarste die er heerste waren alle spullen waardevol
geworden. De afgezwaaide militairen maakten er dankbaar gebruik van.
***
De demobilisatie in 1918 bracht,
onder de druk van de bezuiniging, en van de verwachtingen van de
"Volkenbond", die vooral in pacifistische kringen
gekoesterd werden, een snelle afbraak van de weermacht.
De socialisten hadden een lange lijst van vergaande politieke eisen
opgesteld, - eisen die vandaag de dag als vanzelfsprekend worden
ervaren - , zij vonden de parlementaire democratie uit de tijd, een
burgerlijk stelsel wat vermolmd en verrot was.
In Rotterdam werd de revolutie uitgeroepen. De Roode Week
brak aan.
Alom kwamen Oranje gezinde tegenkrachten
in het geweer. Marechaussees rukten vanuit Venlo op naar de
residentie, in Amsterdam werd een eskadron huzaren gevormd. Een
witte garde die het rode gevaar moest keren.
Het tij keerde en veel van de
eisen werden ingewilligd en hadden betrekking op vrouwenkiesrecht,
kinderarbeid, vijfenveertigurige werkweek, een invaliditeitswet,
ouderdomswet en nieuwe regels op het gebied van gezondheid en het
onderwijs. Het geld om deze veranderingen te bekostigen moest ergens
gevonden worden.
*
>Raadpensionaris Johan de Witt schreef
al in een brief aan Pieter de Hoogh in de 17e eeuw: [5]
-
"Want de aerdt der
Hollanders is soodanigh, gelijck U.Ed. mede ten beste bekend is,
dat als haer de noodt en de periculen niet seer claer voor oghen
comen, sij gheenszins ghedisponeert connen worden om naer
behooren te vighileeren voor haar eijgen securiteijt.<
Bezuinigingen; een aan de Nederlander
wel zeer bekend verschijnsel, maar we zijn pas in het tweede
decennium van 1900.
*
De mobilisatie zou 25 jaar later weer herhaald
worden en het zou nagenoeg een kopie zijn van de eerste, inclusief
de zo geprezen neutraliteit, de bewapening, de mentaliteit en de
tegenstander. Men had er wel van geleerd, maar men had er geen geld
voor over om een herhaling te voorkomen.
De gerenommeerde militair historicus Basil Liddell
Hart sprak ooit wijze woorden: “If you concentrate exclusively on
victory, with no thought for the after-effect … it is almost certain
that the peace will be a bad one, containing the germs of another
war.”
Voorspel