Depot Infanterie 

  ORGANISATIE EN TAAK DER DEPOTS 

Uittreksel verslag van res. Lt.Kol. J. Moorman in de Spectator.


De Depots hadden als eerste taak: dienstplichtigen opleiden tot geoefend soldaat en de besten van hen tot korporaal en sergeant te bevorderen. Tevens de opleiding van specialisten, ook personeel voor het pag. te verzorgen. Daarnaast waren zij  het doorgangshuis voor personeel van het veldleger, dat tijdelijk ongeschikt was voor de dienst te velde. 

De voor het overgrote deel uit rekruten bestaande Depottroepen waren dus nog geen vechttroepen. De bedoeling was de  Depots bij een aanval aan één zijde van ons land over te brengen naar onbedreigde provinciën en zulke verplaatsingen hebben ook inderdaad plaats gehad toen de aanval uit het Oosten ingezet werd. 

In verband met de tot uiting gekomen mening, dat de verdediging van ons land uitsluitend naar het Oosten gericht was, is het reeds dadelijk van belang vast te leggen, dat de mogelijkheid van een aanval uit het Westen wel degelijk mede in overweging geweest is en dat voor dat geval verplaatsing van het te 's-Gravenhage gelegerde Ie Depot Infanterie naar een der Oostelijke provinciën, n.l. Gelderland, bevolen was. 

De organisatie der Depottroepen was anders dan in 1914. Toen correspondeerden de elf Depots met de elf Infanterie-Brigades. Nu waren de drie Depot-Bataljons (Dep.Bat.) per divisie verenigd tot een Infanterie-Depot, met een eigen commandant. De acht Infanterie-Depots stonden onder rechtstreeks bevel van den Inspecteur der Infanterie ( I.d.I.), van wien alle bevelen en richtlijnen voor de opleiding, de legering enz. uitgingen. 

In de eerste dagen van de voormobilisatie gaf de organisatie der Depots aanleiding tot enige wrijving tussen Depot Commandant en Dep.Bat.Commandanten (D.B.Cn.), die pretendeerden „zelfstandig" te zijn. Het bevel van den Dep.C. ,,de bevelsverhouding bij het Depot is gelijk aan die bij een regiment Infanterie" maakte daaraan terstond een einde en de I. d. I.gaf den volgenden dag een gelijkluidend bevel uit voor alle Depots, waardoor de verhouding tussen Depot C. en D.B.Cn. vastgesteld 
was. 

De Depotstaf bestond uit een kolonel of luitenant-kolonel C. (aanvankelijk ook wel een majoor), een kapitein- of luitenant-adjudant, een luitenant voor speciale diensten, een gasofficier, een A.O.O.A. en enige schrijvers. 

Elk bataljon bestond uit een staf en zeven compagnieën, waarvan vier tirailleur-compn., twee specialisten-compn. en een subsistentencomp.


Het personeel bij het IIe Depot Infanterie uit Leiden bestond uit; 

  1. officieren: reserve-officieren, behoudens een beroepsmajoor, vier beroepsluitenants en een beroepskapitein der Mil. Adm. Het aantal officieren bedroeg gemiddeld 125. 

  2. onderofficieren: voor het overgrote deel reserve- en dpl. personeel en voorts enige zeer waardevolle A.O.O.n en S.M.'s, benevens enkele capitulanten; 

  3. dienstplichtigen (bij het uitbreken van den oorlog): de lichting gewoon dienstplichtigen 1940 II, opgekomen op 5 Febr. 1940, dus drie maanden in dienst en nog onvoldoende geoefend, leeftijd gemiddeld 19 jaren, en de lichting buitengewoon dienstplichtigen 1938 en 1939, opgekomen op l April 1940, dus slechts zes weken in dienst en zeer weinig geoefend, leeftijd gemiddeld 21 jaren. 
    Bij beide ploegen waren kaderklassen ingedeeld. De bewapening was normaal met geweer, karabijn, It. mitr. of pistool. De officieren hadden geen kijker en geen kompas. 
    De legering van de Depottroepen was zeer verspreid, wat tijdens de krijgsverrichtingen de bevelvoering uitermate verzwaarde. Maar — een Depot was nu eenmaal niet bestemd om te vechten en dus was bij de legering niet met tactische eisen rekening gehouden. 
    Had men niet kunnen voorzien, dat de Depots ook in den strijd betrokken konden worden ? Ja, want de overval op Polen en nog meer die op Noorwegen hadden bewezen, dat de moderne oorlog niet als de vroegere aan de grens begint, doch door de luchtmacht en de valschermtroepen direct over het gehele land ingezet wordt, waarbij de vijand alle militaire doelen overvalt, zonder te vragen of daar wellicht slechts uit rekruten bestaande Depots gelegerd zijn. Desalniettemin hebben verschillende van onze rekrutencompagnieën dapper gestreden — en vele verliezen aan gesneuvelden en gewonden bekomen. 
    De opleiding van de recruten geschiedde geheel overeenkomstig de „Wenken voor de opleiding", aangevuld door „Richtlijnnen" vanwege den I. d, I. 

    Hoe is de opleiding, in hoofdzaak door daarvoor niet bestemde en nog minder opgeleide reserve-officieren gegaan ? Naar het door den I.d.I.,.Generaal-Majoor Hackstroh herhaaldelijk uitgesproken oordeel, over het algemeen zeer gunstig. 




HET DEPOT INFANTERIE 


Dat is, naast den ijver en de toewijding van officieren en kader, in de eerste plaats te danken aan de „Wenken" met hun methodisch opgestelde lessen, ingedeeld per oefenweek. Welk een verschil met het vroegere „systeem", waarbij elke Comp. C. de opleiding naar eigen inzicht en ook wel eens zonder inzicht inrichtte. Er is in vredestijd wel gemopperd tegen het binden van de opleiders en de opleiding aan de systematische methodiek van de „Wenken", waardoor de zelfstandigheid — al weer die „zelfstandigheid" — der met de opleiding belaste commandanten ingeperkt en, naar het heette, hun persoonlijkheid beknot werd.

Deze mobilisatie heeft echter de uitnemendheid bewezen van dit systeem — waarvan wij den vader onvermeld moeten laten, omdat bij reglementen en voorschriften de ontwerpers anoniem blijven. Reserve-kapiteins, op cursussen volgepropt met tactiek, doch slechts eenmaal per drie jaren troependienst verrichtende buiten het tijdperk der eerste oefening — een funeste bezuiniging vergeleken met den ouden toestand, toen iedere reserve-officier om het andere jaar zes weken bij den troep diende — deze reserve-kapiteins konden aan de hand van de „Wenken" onvoorbereid de opleiding van hun rekruten ter hand nemen. 

Mochten zij en het dpl.-kader zich aanvankelijk wellicht al te zeer aan de oefenprogramma's der lessen in de „Wenken" vasthouden, allengs kwam de ervaring en daarmee de mogelijkheid om, zoals in de „Wenken" trouwens uitdrukkelijk vastgelegd is, ,,de persoonlijkheid van den onderwijzer in hoge mate te doen bijdragen om het onderwijs vruchtdragend te doen zijn." 

De opleiding volgens de Wenken eiste zeer veel van officieren en kader, maar de resultaten waren goed en de voldoening daarover en de hartelijke kameraadschap deden de stemming bij alle inspanning opgewekt blijven. 

De duur van het eerste oefeningstijdperk bleef als in vredestijd gehandhaafd op vijf maanden. 



 DEPOT INFANTERIE BELAST MET BEWAKINGSDIENSTEN. 


Met het oog op de mogelijkheid, dat het voornemen om de Depots bij het onverwacht uitbreken van vijandelijkheden buiten den strijd te houden en daartoe naar onbedreigde delen van het land te verplaatsen, niet tot uitvoering zou kunnen komen en voorts op de waarschijnlijkheid, dat het Depot  tactische opdrachten zou krijgen, deed men in zoverre van de oefenprogramma's der Wenken afwijken, dat de rekruten spoedigst de nodige vaardigheid zouden bereiken in het schieten en het bajonet vechten. 

Op 9 April werden de troepen van het Depot geconsigneerd en vier piketten onder commando van een officier ingesteld, elk sterk twee geweergroepen en twee mitr.groepen. Voor het vervoer van de piketten naar bedreigde plaatsen waren de ménage-auto's beschikbaar. 


Taak der detachementen: het afsluiten van de naar de binnenstad voerende straten en het voorkomen, in het bijzonder door mitr.vuur, van overgang met schuiten over de grachten. 

Deze uit de Dep. Compagnieën samengestelde detachementen werden Depot Compagnie Bewakingstroepen, kortweg Dep.C.B.T.  genoemd.