Als het licht wordt leven we nog allemaal!
We trekken onze stijve ledematen, steken onze hoofden boven het walletje
uit, om echter onmiddellijk weer weg te duiken: twee schoten knallen, twee
kogels slaan in de boom boven ons. Het is de nachtpatrouille van de 1e
Compagnie, die zonder zich te overtuigen, waarop ze schiet, losbrandt. Ook
die mensen hebben geen houvast, ook zij zien in alles vijanden.... Onze
vijanden zijn immers parachutisten en parachutisten zitten overal!
Een auto komt langzaam aanrijden, de geweren worden aangelegd, de
vingers buigen zich om de trekker.... het is onze bataljonscommandant, die
uit Katwijk terugkeert en ons weer naar voren, naar de troep zendt. Nog
voor de zon boven de horizon verrijst, gaan wij verder voorwaarts,
gesteund door de artillerie, die weer met zijn suizende projectielen op
Valkenburg losbeukt. Als het Pinksterzonnetje als laatste hindernis de
horizon heeft genomen, schittert het ons recht tegemoet. en beschijnt
hetzelfde schouwspel, als toen het ons gisteravond verliet. In de situatie
lijkt niets veranderd, maar wij hebben een barre nacht gehad. Weldadig
doet ons de warmte van de eerste zonnestralen aan, langzaam begint ons
bloed weer sneller te stromen, alleen mijn voeten zijn nog gevoelloos. Nog
sijpelt het water tussen mijn tenen.
Zo gaan we bij het krieken van de eerste Pinksterdag weer voorwaarts.
Nu komen we vrijwel ongehinderd, tot waar we ons gisteren naar toe moesten
worstelen. Slechts af en toe krijgen we vuur. We komen tot een afstand van
slechts enige honderden meters van het dorpje. Weer zitten de zware
mitrailleurs in de voorste groepen. Van den vijand niets te zien of te
horen. We denken al, dat de laatsten door de artilleriegranaten
onschadelijk zijn gemaakt en dat we zonder slag of stoot het dorp binnen
kunnen marcheren , als plotseling de hel weer losbreekt en ons de kogels
weer om de oren fluiten. Plat liggen we weer, geen stap verder kunnen we.
De zware mitrailleurs worden zo goed en zo kwaad het gaat opgesteld en nu
blijkt ons eigenlijk pas duidelijk, wat dit een onmogelijke apparaten
zijn. De schutter moet ver uit zijn dekking te voorschijn komen om via het
hoge kijkervizier het wapen te kunnen richten. Slechts de moedigsten
durven zich hiertoe te lenen, want de vijand tolereren het niet. Zodra
zich een helm vertoont, zitten ze er bovenop en ze kunnen mikken ook!
Links van ons heeft een mitraillist niet afdoende gedekt, zijn helm
steekt boven het maaiveld uit. Een knal weerklinkt, als een kogel de helm
als papier doet scheuren, zodat de punten in zijn hoofd dringen en het
bloed langs zijn gezicht gaat druipen.
Erg bemoedigend werkt dit niet op de anderen, slechts één is er, die
het vertikt om achter zijn wapen vandaan te komen. Rechtop, zonder enige
dekking zit hij achter zijn mitrailleur en vuurt bijna onafgebroken.
Hardnekkig en vastberaden trotseert hij de kogels, die bij massa's op hem
worden afgevuurd... Zelfs op aandringen van zijn stukscommandant, om zijn
gevaarlijke positie op te geven geeft hij geen acht, maar blijft vuren,
zodra hij ziet, dat onze tirailleurs als slangen door het gras verder
kruipen. Hij begrijpt, dat dit de enige kans is voor de tirailleurs om
vooruit te komen: immers zo lang zijn mitrailleur kogels blijft zaaien,
kan de vijand zich niet blootgeven en is hij dus minder goed in staat om
onze tirailleurs tegen te houden. Hij alleen vuurt, de andere mitrailleurs
zwijgen, hij Riekele, in het garnizoen een onmogelijk luie en slordige
soldaat, aan wien het kader zich iedere dag opnieuw ergerde. Het is
dezelfde jongen niet meer. Hier in de ure des gevaars trotseert hij op
zijn eentje alle vijandelijke kogels. Hier zit een kerel!
Hier heb ik een jonge man bewonderd, die ik om allerlei pietluttigheden
vaak heb verwenst. En.... Riekele is een 'Big"......
Nu nog, terwijl ik deze herinnering hier opschrijf, grijpt de ontroering
me aan, nu ik weer die kranige vent voor me zie zitten, verbeten vurend,
zodra hij ziet dat zijn kameraden op schuiven. Dat was kerels werk!
Ik duik met een stuk of wat jongens in een groenteschuitje. Hier
stellen we ons wapen op, net boven het maaiveld ligt de loop, een pracht
opstelling. Ik ga zelf als schutter fungeren. De jongens nestelen zich zo
in onze oorlogsbodem dat hij niet scheef gaat hangen, zodat we ook met het
waterpas stellen geen moeite hebben. We nemen ons gemak ervan, gaan
genoeglijk sigaretten draaien en roken, om af en toe, als de tirailleurs
in beweging komen, even over Valkenburg te maaien. Deze taak kunnen we
tenminste naar behoren uitvoeren. Met ons wapen het oprukken van onze
tirailleurs voorbereiden en dekken, dat hebben we tenminste geleerd.
Heerlijk schijnt het zonnetje in de schuit, rustig grazen de koeien
rondom ons, die zich niet in het minst verontrust tonen, door het
voortdurende geknal in hun nabijheid. Te onschuldig hebben enkele dieren
het opgevat, met stijve poten liggen ze nu uitgestrekt,.... de meest
onschuldige slachtoffers van de oorlog....
Een snel klein vliegtuig nadert, het afweergeschut achter ons in
Katwijk aan Zee komt in werking, het is dus een vijand. Bliksemsnel worden
enige zakken en kratten over het blinkende wapen gegooid en zonder ons te verroeren
laten we het vliegtuig, dat zich om geen afweergeschut bekommert, over ons
heem suizen. Een lichtkogel stijgt op uit Valkenburg. Contact! De jager
zwenkt, cirkelt boven het dorp en verdwijnt in Zuid-Oostelijke richting.
Nauwelijks is hij weg, of, precies langs hetzelfde paadje maar veel lager,
komen vier grote zwarte gevaarten aanbrommen. Op misschien 1500 meter van
ons vandaan laat één van de machines een twintigtal voorwerpen vallen...
Bommen?!.... We verbleken. Valschermen openen zich.... het zijn geen
bommen, het zijn parachutisten! Van alle kanten ratelen mitrailleurs, ook
Riekele heeft bliksemsnel zijn wapen omgeworpen. Er zullen niet veel
levend beneden zijn aangekomen!
Een stille bewondering bekruipt ons onwillekeurig, wanneer we bedenken,
dat die mannen moedig springen in een terrein, waarin het van alle kanten
wemelt van vijanden.
Parachutisten Toteskandidaten in optima forma.
Ondertussen komen de grote transportkisten nader, ze vliegen precies
over de halve cirkel , die wij om Valkenburg hebben getrokken en zo laag,
dat het afweergeschut, dat achter de duinen staat, hen net niet bereiken
kan. Zij kennen hun werk, onze tegenstanders! Wij mogen niet vuren op
vliegtuigen om onze opstellingen niet te verraden. Onbeweeglijk
zitten en liggen we weggedrukt. Vlak over ons heen suizen ze, angst snoert
onze de keel dicht.... als ze ook hier parachutisten loslaten zijn we
verloren, loodrecht naar boven schieten kunnen we niet.... We durven ons
pas weer te bewegen, als de machines in Noordelijke richting verdwijnen,
nadat opnieuw enige lichtkogels uit het dorp zijn opgestegen. De betekenis
van deze lichtkogels kennen we niet en we gissen nog, als we in het
Noorden afweergeschut in actie horen komen. Dat is vliegveld "Langeveld",
bij Noordwijk, dat we ook gisteren bezig gezien hebben.
Even later komt opnieuw een groep vliegtuigen uit het zuiden. Deze
vliegen hoger, deze zal het afweergeschut kunnen bereiken!
Waarom wordt er nu niet gevuurd? De gemakkelijk te herkennen
onderscheidingstekens van de Hollandse vliegtuigen dragen ze toch niet.
Over Valkenburg vliegen ze, zwenken naar 't Westen, loodrecht boven ons
hoofd bevinden ze zich nu. Het zijn geen Nederlanders.... maar ze passeren
ongeveer de plaats, waar het afweergeschut staat en toch wordt er niet
geschoten! Zijn het misschien Engelse machines of Franse of heeft de
luchtdoelbatterij een storing..... Wij weten het niet.
Onze dokter komt langs de straatweg, die naar Valkenburg voert,
aanfietsen, een grote rode kruisvlag in zijn hand. Hij slaat rechtsaf en
loopt het weiland in, waar hij de vlag naast zich in de grond plant. Hij
is bezig met een gewonde. Helaas, de vlag, al staat er nog zo duidelijk
het rode kruis op, ze geeft onze dokter geen dekking en een kogel slaat
zijn onderarm stuk. We vloeken niet want we begrijpen.... Ook onze
artillerie heeft zich in 't geheel niet bekommerd om de grote, duidelijk
geschilderde rode kruizen op de twee gebouwen in Valkenburg, waar de
gewonden van de andere kant waren gebracht. Onbarmhartig zijn ze tot puin gerammeid. het ene, de kerk, zelfs in brand geschoten. Het is een oorlog
die zonder enige consideratie wordt gevoerd!
De artillerie legt het vuur verder achterwaarts, waar een fabriek het
doelwit blijkt te zijn. De projectielen vallen precies links naast ons.
Nieuwsgierig kijken we, om vooral maar goed te zien, wat het resultaat van
deze beschieting zal zijn, als we plotseling worden opgeschrikt door het
gillen van kinderstemmen. Daar zien we ze snellen langs de weg, gillend
vluchtend voor het artillerievuur, dat vlakbij hen inslaat! Ontzet kijken
we elkaar aan... zijn er nog burgers in Valkenburg? De gebeurtenissen in
aanmerking nemend, komen we tot de conclusie, dat de bewoners van het dorp
geen tijd en geen gelegenheid hebben gehad om zich uit de voeten te maken.
Maar onze artillerie dan, en de mortieren en het pantserafweergeschut, en
wij met onze zware mitrailleurs, hebben we dan altijd maar geschoten en
schieten we nog, met evenveel kans Nederlandse burgers te raken, als
vijanden? Een gevoel van misselijkheid bekruipt me. Zo is dus oorlog,
honderdmaal vreselijker, dan ik ooit had gelezen in enig boek, ooit had
gezien op een film, me ooit had voorgesteld in een eenzaam ogenblik.
Wanhoop en twijfel maken zich van me meester. Dit kan nooit goed komen
- de methode, die hier toegepast wordt om tot het doel te geraken, kan
nooit de goede zijn. Het voordeel, dat wij misschien bereiken door het
vernietigen van den tegenstander, kan nooit opwegen tegen de
verschrikkingen, die wij veroorzaken door het vermoorden van onze eigen
burgers. En langzaam maar zeker, onbewust nog bijna, krijg ik de
overtuiging, dat de leiding de situatie niet beheerst, wellicht met de
handen in het haar zit, niet in staat, het probleem, waarvoor ze hier
gesteld, op te lossen. Het is ook een situatie, waarvan
niemand ooit had vermoed, dat we er eens voor zouden komen te staan. Wij
zitten niet in stellingen, het is geen stellingenoorlog, wij zijn in
beweging, zelfs in de aanval! Hoe langer hoe meer geraak ik er voor mezelf
van overtuigd, dat zelfs de hogere legerleiding voor deze toestand geen
oplossing weet en slechts bezig is met pogingen waarvan ze de gevolgen op
geen stukken na, beseft.
Het zijn de parachutisten, die hier de Nederlandse legerleiding
schaakmat hebben gezet, die het zorgvuldig opgebouwde Nederlandse
oorlogssysteem zonder mankeren in diggelen hebben geslagen.
Veel minder enthousiast druk ik af en toe op het trekkerblad, ik durf
bijna niet te schieten.... er zitten nog burgers in Valkenburg,
Nederlandse burgers! Nog suizen de projectielen van de artillerie, van de
mortieren, van de pag in afschuwelijke regelmaat op het dorp neer. Bij
elke treffer, die ik zie neerkomen en een huis uit elkaar rukken, krimpt
mijn hart ineen.... er zitten nog burgers in Valkenburg... Nederlandse
burgers!
Ik word uit de depressie, waarin ik met
mijn gedachten ben geraakt omhoog gerukt, doordat ik onze tirailleurs zie
terugtrekken, langzaam terugschuiven aanvankelijk, snel en overhaast terug
hollen, telkens zich dekkend, even later. Ook de mitraillisten, die rechts
voor ons zitten gaan terug. Wat is er aan de hand? Doet de vijand een
uitval? Links en rechts turen onze ogen.... vijanden zien we niet!
De tegenstander heeft blijkbaar ook bemerkt
dat er iets hapert, dat de aanval tot staan is gekomen. Moorddadig is het
vuur, dat hij over ons uitstort! Wij zijn in onze schuit voor hun kogels
echter onbereikbaar, wij zitten onder het maaiveld. Wij gaan niet terug!
Wij blijven waar we zijn, waakzaam, om een eventuele tegenaanval, waarvan
we vermoeden, dat hij komt, zo mogelijk in de kiem te smoren.
Sneller trekken de onzen terug,
onbarmhartiger vuurt de vijand. Rechts achter ons, zien we enige zien we
enige mannen zeulen met onze kapitein, wiens bovenarm letterlijk is
kapotgescheurd, om hem in een enigszins goede dekking te krijgen. Verder
trekken onze mannen terug.... Waarom dan toch?! Wat is er? Wat komt er?
Wij zien geen vijanden naderen, noch te land noch in de lucht. De jongens
in de schuit beginnen aan te dringen, dat ook wij, met de anderen terug
zullen gaan. Wij blijven! Wij vuren op Valkenburg, waaruit onze vijanden
zonder pardon op de vluchtende losbrandt zodra een centimeter van hun helm
zich vertoont.
Achter ons in de duinen zien we troepen
zich bewegen. Ik richt mijn kijker en zie, dat het Hollanders zijn. Ha,
daar komt versterking voor ons! Ik zie, hoe enige zware mitrailleurs in
stelling worden gebracht. Ze zullen ons helpen. Daar ratelen ze reeds. Ik
zie de bundel vallen.... midden tussen onze vluchtende jongens. O God....
zijn het vijanden... Opnieuw richt ik mijn kijker: Hollandse uniformen....
Hollandse helmen... Hollandse mitrailleurs!
Het is eigen vuur, waaronder we liggen, onze kameraden zien ons voor
Duitsers aan!
Voor ons vuurt een onbarmhartige vijand,
achter ons vallen de niet minder onbarmhartige kogels uit Nederlandse
mitrailleurs. Ik begrijp, dat hier op een of andere manier een vergissing
in het spel moet zijn en wij wachten af. In wilde vertwijfeling, nu ze van
twee kanten worden beschoten storten de vluchtenden zich hals over kop in
de sloten. Officieren - onderofficieren - manschappen, allen smijten ze
hun wapens en uitrustingstukken af en, slechts op lijfsbehoud bedacht,
trachten ze verder te komen, kruipend door sloten en modder. Gewonden
blijven liggen, niemand die nu nog een hand uitsteekt om ze te helpen.
Ieder denkt slechts aan zichzelf. De rede is uitgeschakeld, hier heerst
alleen het instinct.
Een gevoel van diepe wanhoop en
ontmoediging bekruipt me bij het aanschouwen van deze in paniek geraakte,
half waanzinnige horden. Nu gaan ook wij terug. Varend in ons schuitje,
zijn we onzichtbaar, zowel voor de vijand voor ons, als voor onze eigen
kameraden, die nu ook onze vijanden zijn, achter ons. We varen de anderen
voorbij, die, weggedrukt in het bouwland bijna niet te zien zijn.
Opeens houdt het vuren van de Hollandse
mitrailleurs in de duinen op. Langzaam en weifelend verheffen zich de
onzen en kruipen voorzichtig terug. Via onze schuit verdwijnen ze in de
richting Katwijk, nat, vuil, angst en verschrikking in hun ogen. Een
enkele nog slechts heeft een wapen of een uitrustingsstuk. Velen verheffen
zich niet.... een goede dekking is moeilijk te vinden, als van twee kanten
tegelijk wordt geschoten!
Opnieuw moeten we naar beneden. De
artillerie heeft blijkbaar een verkeerde aanwijzing door gekregen. Vlak
naast ons slaan de granaten grote gaten in het bouwland, huilend gieren de
scherven in het rond. Ook daar, waar de kanonnen hun projectielen doen
neerkomen, ook daar liggen eigen mensen!
Het duizelt me. Alleen zit ik in de
schuit.... allen zijn terug. Koud, onverschillig, gevoelloos, me niet
bekommerend om het gevaar, waaraan ik mezelf blootstel, ga ik staan, stap
uit de boot en begeef me naar voren, naar de plaats, waar de Nederlandse
mitrailleurs hun kogels joegen te midden van de Nederlandse soldaten.
Links en rechts liggen de getroffenen, ze verroeren zich niet meer. De
Nederlandse mitrailleurs hebben geen half werk geleverd! Daar vind ik ook
onze kapitein, bebloed, bemodderd, doodsbleek, rillend en klappertandend,
alleen kan hij het niet meer, verzwakt als hij is door bloedverlies.
Afzichtelijk bungelt zijn verbrijzelde arm langs zijn lichaam. Met moeite
sjouw ik hem tot aan de schuit en vaar met mijn droeve vracht verder. Twee
hospitaalsoldaten nemen hem van me over en leggen hem op een draagbaar.
Daar gaat hij.... één van de velen.... zal hij het halen, zal hij
blijven leven?
Ook onze mitrailleur, die nog in de schuit
staat, probeer ik mee te neme. Op bevel van mijn sectiecommandant, die met
de hospitaalsoldaten is meegekomen, laat ik het wapen staan, omdat nog
altijd op ons gevuurd wordt. Samen lopen we voorbij de groene loodsen naar
Katwijk. Hier krijg ik de gelegenheid mijn nog altijd natte kleren, die
trouwens in bijna 24 uur al aardig opgeknapt zijn, doordat de zon de
gehele dag heeft geschenen, door droge te vervangen.
De nacht brengen we in Katwijk door, en ik
slaap, ondanks de belevenissen van Pinksterzondag in droge kleren en tot
mijn kin gegraven in een hoop hooi, vast en rustig.
Eigenaardig stil is het de volgende morgen
rond om ons. Nergens wordt geschoten. We wassen en scheren ons. Mijn haar,
dat altijd met een welriekend plakmiddel in bedwang werd gehouden, moet
zich nu behelpen meet een stevige lik margarine. We hoeven niet weer
"naar voren". Deze term, die de artilleristen gebruikten, toen
we in Katwijk aankwamen, begrijpen we nu terdege! We slenteren Katwijk in.
Dichte drommen mensen verdringen zich langs de straat. Wij begeven ons er
heen. Flarden van gesprekken dringen tot me door, onbegrepen eerst: een
Duits officier.... overgeven....vrije aftocht naar Duitsland.... vrouwen
en kinderen uit Valkenburg vandaan.... Langzaam beginnen we te begrijpen.
Er is onderhandeld. De Duitsers in Valkenburg willen zich overgeven op
voorwaarde, van een vrije aftocht naar Duitsland. Het is geweigerd! Dan
zal verder worden gevochten, nadat het vuren zolang is gestaakt, dat de
vrouwen, kinderen, grijsaards en gewonden uit het dorp zijn gehaald. De
volwassen mannen moeten blijven.
Daar nadert reeds de stoet. Vrouwen met
kleine kinderen op de arm, kinderen, die aan haar rokken hangen, huilende
vrouwen, strompelende gewonden, slachtoffers van de hel, die eensklaps
over hun rustige dorpje losbarstte - oude vrouwen en mannen, gesteund en
gedragen door verwanten, sommige geschoven in invalidewagentjes. En op al
die gezichten is te lezen de verschrikking van hetgeen ze hebben
doorstaan, de angst over hetgeen er zal worden van hun mannen, hun vaders,
hun zonen, die in het dorp achterblijven. Drie (vier) dagen
lang hebben deze ongelukkigen doorgebracht te midden van het razende
geweld van een onafgebroken bombardement met kanonnen, met mortieren, met
pag en met mitrailleurs, drie (vier) dagen lang hebben ze het
uitgehouden, daar, waar wij dachten, dat zich haast geen levend wezen meer
kón bevinden. Een vloek wringt zich uit mijn keel. Niets ter wereld is te
vergelijken met zo een schreeuwend beeld van menselijk leed en menselijke
ellende.
We wenden ons af, keren terug naar de
plaats, war de ons overgebleven wapen staan. Zwijgend gaan we ze in
stelling brengen.... tegen luchtdoelen. Een luchtaanval op Katwijk is lang
niet denkbeeldig, want onze tegenstander zal wel weten, dat hier momenteel
veel troepen zijn samengetrokken.
Prompt om tien uur verscheurt het
meedogenloos gebulder van alle mogelijke soorten geschut weer de
onheilspellende stilte, waarin we ons de hele morgen hebben bewogen. We
worden er meteen weer door wakker geschud, uit onze overpeinzingen
opgeschrikt, tot activiteit aangespoord. Loopgraven worden aangelegd. In
herinnering aan de droeve stoet van zoëven, drijven we met grimmige
verbetenheid de schoppen in de grond. Af en toe moeten we onze arbeid
onderbreken, als hoog in de lucht vijandelijk vliegtuigen naderen. Wij
worden telkens gewaarschuwd door het afweergeschut achter ons, dat
tientallen wolkjes aan de hemel tovert.
Plotseling horen we, hoog en fel boven het
knallen van de luchtdoelbatterij en het ronken van de motoren uit, het
gierende geluid van hoog uit de lucht neersuizende voorwerpen.
Bommen....!! Dekken....!! Radeloos van angst drukken we ons plat tegen de
grond, daar waar we staan. Wáár moeten we dekken... wáár zullen de
bommen neerkomen? Als sirenengeloei klinkt ons het fluiten in de oren! Wij
kennen dat geluid niet, hebben het nog nooit gehoord, kunnen niet bij
benadering ook maar gissen, waar de bommen ongeveer neer zullen komen....
seconden duren eeuwen.... dan twee hevige explosies...!
Ongeveer 300 meter van ons vandaan hebben ze midden tussen de broeikassen
en groentenschuurtjes een ware ravage aangericht
Het is Dinsdagmiddag als een ordonnans onze
compagniescommandant, nu een eerste luitenant, de order komt brengen, dat
we ons voor vertrek gereed moeten maken. Gelegenheid om de wapens, die we
eergisteren in het veld hebben achter gelaten alsnog te halen, krijgen we
niet. De majoor weigert het dringende verzoek van onze commandant, die
voldoende vrijwilligers tot zijn beschikking heeft, onder het motief:
"Te riskant". Wij brengen de zaak voor vertrek in orde. Vier
mitrailleurkarren bevatten slechts gasmaskers en opgerolde overjassen!
Het bataljon begeeft zich weer op weg,
richting Rijnsburg. De jongens van de vierde sectie wijzen ons de plaats
van waar zij hebben geprobeerd Valkenburg binnen te dringen. Ondertussen
gaat het schieten ononderbroken door. Anderen proberen nu te bereiken,
waarvoor wij drie (twee) dagen lang alles in het werk hebben
gesteld.
Wij verlaten Katwijk aan de
tegenovergestelde zijde, dan waar we zijn binnengekomen. We passeren weer
een brug over de Oude Rijn. Twee stinkende paardenkadavers drijven, het
tuig nog om de lijven, borrelend en gistend in het water. Verongelukt bij
de eerste aanval. Evenwijdig aan Valkenburg loopt onze weg, duidelijk
kunnen we het resultaat van de intensieve beschieting zien, het dorp ligt
voor een groot deel in puin. Nog vechten daar echter onversaagd een
handvol parachutisten tegen een overweldigende overmacht, nóg houden ze
stand, lang zal het niet meer kunnen duren. Maar ze zullen hun huid duur
hebben verkocht, de overwinning, die hun tegenstanders ongetwijfeld zullen
behalen, zal een pyrrus-overwinning zijn.
In de looppas passeren we de gevaarlijke zones
in onze weg. Zo naderen we Rijnsburg. Hier horen we iets, van wat er
elders in ons land heeft plaats gehad, hier horen we iets van Rotterdam.
Hier verteld ons huilend een oud vrouwtje, dat Nederland zich heeft
overgegeven, ze heeft het pas voor de radio gehoord. We lachen haar uit,
zeggen haar, dat ze niet alle idiote praatjes voetstoots moet geloven.
Nederland zich overgegeven.... onzin! Wij zullen nog wel tonen, dat
Nederland zich nog lang niet heeft overgegeven of hoeft over te geven!
Buiten Rijnsburg gekomen, we lopen richting
Leiden, zien we in het Noord-Oosten een reusachtige zwarte stapelwolk zich
scherp aftekenen tegen de helder-blauwe lucht. Daar ligt Amsterdam. De
jongens disputeren over de vraag, of het een gewone, dan wel een rookwolk
is. Een boer, die ondanks alles, rustig in zijn tuintje wiedt, verteld ons
dat het de grote olieopslagplaatsen in A'dam zijn, die in brand zijn
gestoken. Ver in het zuiden slingeren zich grijze strepen tegen de lucht
omhoog. Daar ligt Rotterdam, en die strepen.... ook rook!
Ook die boer spreekt van overgave, ook hem
geloven we niet. In Leiden aangekomen moéten we wel geloven: Nederland
heeft de wapens neergelegd. Wij hebben vergeefs gestreden! Verschrikkelijk
is de reactie van enkele, wanneer ze niet meer kunnen twijfelen, wanneer
het laatste restje hoop onverbiddelijk tussen hun vingers doorglipt.
Iemand slaat in wilde opstandigheid zijn geweer in gruis, een ander
slingert vertwijfeld een handgranaat het weiland in, door de knal waarvan
wij allemaal opschrikken.
Velen voelen zich zichtbaar opgelucht,
anderen zijn alleen maar bedroefd. We zijn immers allemaal slechts mensen,
en geen twee mensen zijn er gelijk uit de hand van den Schepper gekomen.
We moeten onze wapens inleveren, we zijn nu immers krijgsgevangenen! We
kunnen het nog niet helemaal verwerken. Er wordt ons verteld van het lot,
dat Rotterdam heeft ondergaan, hetzelfde lot waarmee de andere grote
Nederlandse steden zijn bedreigd. We horen voor het eerst de woorden
Grebbelinie en Grebbeberg en we geloven wel dat het zo het beste is, maar
om nu maar onmiddellijk de capitulatie als een geluk aan te maken, dat
valt velen nog moeilijk. Met zeer gemengde gevoelens legt de troep zich te
slapen. Nu is het geen oorlog meer, nu zijn wij krijgsgevangenen. Wat zal
ons lot zijn?
15 mei.
De volgende dag hebben we appél, een
laatste appél. Onwezenlijk, gekunsteld klinken de commando's: Geeft
acht!....Rechts...richten!....Staat! In een vierkant staan we opgesteld.
Rechts staat de 1e Compagnie, de rést van de 1e Compagnie. Bijna de helft
van de mannen van de 1e Compagnie kan op dit appél, het laatste appél,
niet aanwezig zijn.... Vijf dagen....
De majoor spreekt ons toe. Hij zit in het
verband, onze majoor. Drie kogels hebben hem geraakt, één in zijn arm,
één in zijn zij, één heeft zijn gasmasker versplinterd. Maar hij heeft
geweigerd om zich ziek in een hospitaal te laten opnemen, hij is bij ons
gebleven, onze majoor. Bebloed en vuil hebben we hem het laatst in actie
gezien. Nu is het bloed afgewassen, zijn wonden zijn verbonden, zijn
gasmasker heeft hij niet bij zich, schone kleren heeft hij aan.... maar
wij zien onze majoor bebloed en vuil...
Ontroering grijpt ons aan, als hij ons
dankt voor hetgeen we hebben gedaan, als hij waardeert, wat we hebben
getracht, al hebben we dan onze opdracht niet kunnen volbrengen. Hij wendt
zijn blik naar rechts.... naar de 1e Compagnie....salueert, stijgt op zijn
paard en rijdt heen.
"Geeft acht!".... "Rechts
uit de flank.... mars!'
Het is oorlog geweest - wij zijn soldaten geweest.
*
Tenslotte nog een woord tot hen, wien ik deze
herinneringen heb opgedragen, de mannen van Valkenburg. Wij allen, die het
laatste appel hebben bijgewoond, wij zijn weer thuis. Wij zijn geen
soldaten meer, wij zijn geen krijgsgevangenen meer, wij zijn weer
Nederlandse burgers geworden. Maar dat ontheft ons niet van de plicht, die
wij als Nederlanders hebben te vervullen. Evenmin als wij destijds hebben
geaarzeld om als Nederlandse soldaten onze plicht te doen, evenmin mogen
wij thans aarzelen onze plicht te doen als Nederlandse burger.
Wij zijn nu, als Nederlandse burgers aan ons Vaderland
verplicht, aan datzelfde Vaderland, waarvoor wij eens goed en bloed hebben
veil gehad, om niet bij de pakken neer te zitten. Wij zijn aan ons
Vaderland, dat Nederland heet verplicht om opnieuw en met meer energie de
hand aan de ploeg te slaan. Wij mogen ons niet willoos laten mee sleuren,
maar moeten worstelen als toen, vastberaden en energiek om drijvende te
houden onszelf en ons land in de kolkende maalstroom van deze tijd!
Een nieuw jaar is aangebroken. Tonen wij, dat we, als
goede Nederlanders, de veerkracht en de vitaliteit bezitten waarmee onze
voorouders ons land hebben gemaakt tot het Nederland zoals wij het kennen
en liefhebben.
Gedenk, mannen van Valkenburg, ten alle tijden, de harde
woorden van onze majoor:
Wij moeten voorwaarts !
Odhp.
31 December 1940 - 1 Januari 1941
Noot F.O. Het vertrek uit Katwijk aan de Rijn op 14 mei
was omstreeks 18.00 uur. Het einddoelwas niet Leiden maar Kasteel Oud Poelgeest
te Oegstgeest en I-9R.I. kwam daar ongeveer om 19.30 aan.