TERUG

  1. De vierde aanval
  2. Terug
  3. 14 mei.

<< Dagboek deel 1

Deel 2

En wij waren voor Valkenburg.

 

  Dienstplichtig sergeant J.W. Nijholt.

2s-MC-I-9R.I.

Bron: L.K. Nijholt. ©

Als het licht wordt leven we nog allemaal!
We trekken onze stijve ledematen, steken onze hoofden boven het walletje uit, om echter onmiddellijk weer weg te duiken: twee schoten knallen, twee kogels slaan in de boom boven ons. Het is de nachtpatrouille van de 1e Compagnie, die zonder zich te overtuigen, waarop ze schiet, losbrandt. Ook die mensen hebben geen houvast, ook zij zien in alles vijanden.... Onze vijanden zijn immers parachutisten en parachutisten zitten overal!

Een auto komt langzaam aanrijden, de geweren worden aangelegd, de vingers buigen zich om de trekker.... het is onze bataljonscommandant, die uit Katwijk terugkeert en ons weer naar voren, naar de troep zendt. Nog voor de zon boven de horizon verrijst, gaan wij verder voorwaarts, gesteund door de artillerie, die weer met zijn suizende projectielen op Valkenburg losbeukt. Als het Pinksterzonnetje als laatste hindernis de horizon heeft genomen, schittert het ons recht tegemoet. en beschijnt hetzelfde schouwspel, als toen het ons gisteravond verliet. In de situatie lijkt niets veranderd, maar wij hebben een barre nacht gehad. Weldadig doet ons de warmte van de eerste zonnestralen aan, langzaam begint ons bloed weer sneller te stromen, alleen mijn voeten zijn nog gevoelloos. Nog sijpelt het water tussen mijn tenen.

Zo gaan we bij het krieken van de eerste Pinksterdag weer voorwaarts. Nu komen we vrijwel ongehinderd, tot waar we ons gisteren naar toe moesten worstelen. Slechts af en toe krijgen we vuur. We komen tot een afstand van slechts enige honderden meters van het dorpje. Weer zitten de zware mitrailleurs in de voorste groepen. Van den vijand niets te zien of te horen. We denken al, dat de laatsten door de artilleriegranaten onschadelijk zijn gemaakt en dat we zonder slag of stoot het dorp binnen kunnen marcheren , als plotseling de hel weer losbreekt en ons de kogels weer om de oren fluiten. Plat liggen we weer, geen stap verder kunnen we. De zware mitrailleurs worden zo goed en zo kwaad het gaat opgesteld en nu blijkt ons eigenlijk pas duidelijk, wat dit een onmogelijke apparaten zijn. De schutter moet ver uit zijn dekking te voorschijn komen om via het hoge kijkervizier het wapen te kunnen richten. Slechts de moedigsten durven zich hiertoe te lenen, want de vijand tolereren het niet. Zodra zich een helm vertoont, zitten ze er bovenop en ze kunnen mikken ook!

Links van ons heeft een mitraillist niet afdoende gedekt, zijn helm steekt boven het maaiveld uit. Een knal weerklinkt, als een kogel de helm als papier doet scheuren, zodat de punten in zijn hoofd dringen en het bloed langs zijn gezicht gaat druipen.

Erg bemoedigend werkt dit niet op de anderen, slechts één is er, die het vertikt om achter zijn wapen vandaan te komen. Rechtop, zonder enige dekking zit hij achter zijn mitrailleur en vuurt bijna onafgebroken. Hardnekkig en vastberaden trotseert hij de kogels, die bij massa's op hem worden afgevuurd... Zelfs op aandringen van zijn stukscommandant, om zijn gevaarlijke positie op te geven geeft hij geen acht, maar blijft vuren, zodra hij ziet, dat onze tirailleurs als slangen door het gras verder kruipen. Hij begrijpt, dat dit de enige kans is voor de tirailleurs om vooruit te komen: immers zo lang zijn mitrailleur kogels blijft zaaien, kan de vijand zich niet blootgeven en is hij dus minder goed in staat om onze tirailleurs tegen te houden. Hij alleen vuurt, de andere mitrailleurs zwijgen, hij Riekele, in het garnizoen een onmogelijk luie en slordige soldaat, aan wien het kader zich iedere dag opnieuw ergerde. Het is dezelfde jongen niet meer. Hier in de ure des gevaars trotseert hij op zijn  eentje alle vijandelijke kogels. Hier zit een kerel!

Hier heb ik een jonge man bewonderd, die ik om allerlei pietluttigheden vaak heb verwenst. En.... Riekele is een 'Big"......
Nu nog, terwijl ik deze herinnering hier opschrijf, grijpt de ontroering me aan, nu ik weer die kranige vent voor me zie zitten, verbeten vurend, zodra hij ziet dat zijn kameraden op schuiven. Dat was kerels werk!

Ik duik met een stuk of wat jongens in een groenteschuitje. Hier stellen we ons wapen op, net boven het maaiveld ligt de loop, een pracht opstelling. Ik ga zelf als schutter fungeren. De jongens nestelen zich zo in onze oorlogsbodem dat hij niet scheef gaat hangen, zodat we ook met het waterpas stellen geen moeite hebben. We nemen ons gemak ervan, gaan genoeglijk sigaretten draaien en roken, om af en toe, als de tirailleurs in beweging komen, even over Valkenburg te maaien. Deze taak kunnen we tenminste naar behoren uitvoeren. Met ons wapen het oprukken van onze tirailleurs voorbereiden en dekken, dat hebben we tenminste geleerd.

Heerlijk schijnt het zonnetje in de schuit, rustig grazen de koeien rondom ons, die zich niet in het minst verontrust tonen, door het voortdurende geknal in hun nabijheid. Te onschuldig hebben enkele dieren het opgevat, met stijve poten liggen ze nu uitgestrekt,.... de meest onschuldige slachtoffers van de oorlog....

Een snel klein vliegtuig nadert, het afweergeschut achter ons in Katwijk aan Zee komt in werking, het is dus een vijand. Bliksemsnel worden enige zakken en kratten over het blinkende wapen gegooid en zonder ons te verroeren laten we het vliegtuig, dat zich om geen afweergeschut bekommert, over ons heem suizen. Een lichtkogel stijgt op uit Valkenburg. Contact! De jager zwenkt, cirkelt boven het dorp en verdwijnt in Zuid-Oostelijke richting. Nauwelijks is hij weg, of, precies langs hetzelfde paadje maar veel lager, komen vier grote zwarte gevaarten aanbrommen. Op misschien 1500 meter van ons vandaan laat één van de machines een twintigtal voorwerpen vallen... Bommen?!.... We verbleken. Valschermen openen zich.... het zijn geen bommen, het zijn parachutisten! Van alle kanten ratelen mitrailleurs, ook Riekele heeft bliksemsnel zijn wapen omgeworpen. Er zullen niet veel levend beneden zijn aangekomen!

Een stille bewondering bekruipt ons onwillekeurig, wanneer we bedenken, dat die mannen moedig springen in een terrein, waarin het van alle kanten wemelt van vijanden.
Parachutisten Toteskandidaten in optima forma.

Ondertussen komen de grote transportkisten nader, ze vliegen precies over de halve cirkel , die wij om Valkenburg hebben getrokken en zo laag, dat het afweergeschut, dat achter de duinen staat, hen net niet bereiken kan. Zij kennen hun werk, onze tegenstanders! Wij mogen niet vuren op vliegtuigen om onze opstellingen niet te verraden.  Onbeweeglijk zitten en liggen we weggedrukt. Vlak over ons heen suizen ze, angst snoert onze de keel dicht.... als ze ook hier parachutisten loslaten zijn we verloren, loodrecht naar boven schieten kunnen we niet.... We durven ons pas weer te bewegen, als de machines in Noordelijke richting verdwijnen, nadat opnieuw enige lichtkogels uit het dorp zijn opgestegen. De betekenis van deze lichtkogels kennen we niet en we gissen nog, als we in het Noorden afweergeschut in actie horen komen. Dat is vliegveld "Langeveld", bij Noordwijk, dat we ook gisteren bezig gezien hebben.

Even later komt opnieuw een groep vliegtuigen uit het zuiden. Deze vliegen hoger, deze zal het afweergeschut kunnen bereiken!
Waarom wordt er nu niet gevuurd? De gemakkelijk te herkennen onderscheidingstekens van de Hollandse vliegtuigen dragen ze toch niet. Over Valkenburg vliegen ze, zwenken naar 't Westen, loodrecht boven ons hoofd bevinden ze zich nu. Het zijn geen Nederlanders.... maar ze passeren ongeveer de plaats, waar het afweergeschut staat en toch wordt er niet geschoten! Zijn het misschien Engelse machines of Franse of heeft de luchtdoelbatterij een storing..... Wij weten het niet.

Onze dokter komt langs de straatweg, die naar Valkenburg voert, aanfietsen, een grote rode kruisvlag in zijn hand. Hij slaat rechtsaf en loopt het weiland in, waar hij de vlag naast zich in de grond plant. Hij is bezig met een gewonde. Helaas, de vlag, al staat er nog zo duidelijk het rode kruis op, ze geeft onze dokter geen dekking en een kogel slaat zijn onderarm stuk. We vloeken niet want we begrijpen.... Ook onze artillerie heeft zich in 't geheel niet bekommerd om de grote, duidelijk geschilderde rode kruizen op de twee gebouwen in Valkenburg, waar de gewonden van de andere kant waren gebracht. Onbarmhartig zijn ze tot puin gerammeid. het ene, de kerk, zelfs in brand geschoten. Het is een oorlog die zonder enige consideratie wordt gevoerd!

De artillerie legt het vuur verder achterwaarts, waar een fabriek het doelwit blijkt te zijn. De projectielen vallen precies links naast ons. Nieuwsgierig kijken we, om vooral maar goed te zien, wat het resultaat van deze beschieting zal zijn, als we plotseling worden opgeschrikt door het gillen van kinderstemmen. Daar zien we ze snellen langs de weg, gillend vluchtend voor het artillerievuur, dat vlakbij hen inslaat! Ontzet kijken we elkaar aan... zijn er nog burgers in Valkenburg? De gebeurtenissen in aanmerking nemend, komen we tot de conclusie, dat de bewoners van het dorp geen tijd en geen gelegenheid hebben gehad om zich uit de voeten te maken. Maar onze artillerie dan, en de mortieren en het pantserafweergeschut, en wij met onze zware mitrailleurs, hebben we dan altijd maar geschoten en schieten we nog, met evenveel kans Nederlandse burgers te raken, als vijanden? Een gevoel van misselijkheid bekruipt me. Zo is dus oorlog, honderdmaal vreselijker, dan ik ooit had gelezen in enig boek, ooit had gezien op een film, me ooit had voorgesteld in een eenzaam ogenblik.

Wanhoop en twijfel maken zich van me meester. Dit kan nooit goed komen - de methode, die hier toegepast wordt om tot het doel te geraken, kan nooit de goede zijn. Het voordeel, dat wij misschien bereiken door het vernietigen van den tegenstander, kan nooit opwegen tegen de verschrikkingen, die wij veroorzaken door het vermoorden van onze eigen burgers. En langzaam maar zeker, onbewust nog bijna, krijg ik de overtuiging, dat de leiding de situatie niet beheerst, wellicht met de handen in het haar zit, niet in staat, het probleem, waarvoor ze hier gesteld, op te lossen. Het is ook  een situatie,  waarvan niemand ooit had vermoed, dat we er eens voor zouden komen te staan. Wij zitten niet in stellingen, het is geen stellingenoorlog, wij zijn in beweging, zelfs in de aanval! Hoe langer hoe meer geraak ik er voor mezelf van overtuigd, dat zelfs de hogere legerleiding voor deze toestand geen oplossing weet en slechts bezig is met pogingen waarvan ze de gevolgen op geen stukken na, beseft.

Het zijn de parachutisten, die hier de Nederlandse legerleiding schaakmat hebben gezet, die het zorgvuldig opgebouwde Nederlandse oorlogssysteem zonder mankeren in diggelen hebben geslagen.

Veel minder enthousiast druk ik af en toe op het trekkerblad, ik durf bijna niet te schieten.... er zitten nog burgers in Valkenburg, Nederlandse burgers! Nog suizen de projectielen van de artillerie, van de mortieren, van de pag in afschuwelijke regelmaat op het dorp neer. Bij elke treffer, die ik zie neerkomen en een huis uit elkaar rukken, krimpt mijn hart ineen.... er zitten nog burgers in Valkenburg... Nederlandse burgers!

 

X

Ik word uit de depressie, waarin ik met mijn gedachten ben geraakt omhoog gerukt, doordat ik onze tirailleurs zie terugtrekken, langzaam terugschuiven aanvankelijk, snel en overhaast terug hollen, telkens zich dekkend, even later. Ook de mitraillisten, die rechts voor ons zitten gaan terug. Wat is er aan de hand? Doet de vijand een uitval? Links en rechts turen onze ogen.... vijanden zien we niet!

De tegenstander heeft blijkbaar ook bemerkt dat er iets hapert, dat de aanval tot staan is gekomen. Moorddadig is het vuur, dat hij over ons uitstort! Wij zijn in onze schuit voor hun kogels echter onbereikbaar, wij zitten onder het maaiveld. Wij gaan niet terug! Wij blijven waar we zijn, waakzaam, om een eventuele tegenaanval, waarvan we vermoeden, dat hij komt, zo mogelijk in de kiem te smoren.

Sneller trekken de onzen terug, onbarmhartiger vuurt de vijand. Rechts achter ons, zien we enige zien we enige mannen zeulen met onze kapitein, wiens bovenarm letterlijk is kapotgescheurd, om hem in een enigszins goede dekking te krijgen. Verder trekken onze mannen terug.... Waarom dan toch?! Wat is er? Wat komt er? Wij zien geen vijanden naderen, noch te land noch in de lucht. De jongens in de schuit beginnen aan te dringen, dat ook wij, met de anderen terug zullen gaan. Wij blijven! Wij vuren op Valkenburg, waaruit onze vijanden zonder pardon op de vluchtende losbrandt zodra een centimeter van hun helm zich vertoont.

Achter ons in de duinen zien we troepen zich bewegen. Ik richt mijn kijker en zie, dat het Hollanders zijn. Ha, daar komt versterking voor ons! Ik zie, hoe enige zware mitrailleurs in stelling worden gebracht. Ze zullen ons helpen. Daar ratelen ze reeds. Ik zie de bundel vallen.... midden tussen onze vluchtende jongens. O God.... zijn het vijanden... Opnieuw richt ik mijn kijker: Hollandse uniformen.... Hollandse helmen... Hollandse mitrailleurs!
Het is eigen vuur, waaronder we liggen, onze kameraden zien ons voor Duitsers aan!

Voor ons vuurt een onbarmhartige vijand, achter ons vallen de niet minder onbarmhartige kogels uit Nederlandse mitrailleurs. Ik begrijp, dat hier op een of andere manier een vergissing in het spel moet zijn en wij wachten af. In wilde vertwijfeling, nu ze van twee kanten worden beschoten storten de vluchtenden zich hals over kop in de sloten. Officieren - onderofficieren - manschappen, allen smijten ze hun wapens en uitrustingstukken af en, slechts op lijfsbehoud bedacht, trachten ze verder te komen, kruipend door sloten en modder. Gewonden blijven liggen, niemand die nu nog een hand uitsteekt om ze te helpen. Ieder denkt slechts aan zichzelf. De rede is uitgeschakeld, hier heerst alleen het instinct.

Een gevoel van diepe wanhoop en ontmoediging bekruipt me bij het aanschouwen van deze in paniek geraakte, half waanzinnige horden. Nu gaan ook wij terug. Varend in ons schuitje, zijn we onzichtbaar, zowel voor de vijand voor ons, als voor onze eigen kameraden, die nu ook onze vijanden zijn, achter ons. We varen de anderen voorbij, die, weggedrukt in het bouwland bijna niet te zien zijn.

Opeens houdt het vuren van de Hollandse mitrailleurs in de duinen op. Langzaam en weifelend verheffen zich de onzen en kruipen voorzichtig terug. Via onze schuit verdwijnen ze in de richting Katwijk, nat, vuil, angst en verschrikking in hun ogen. Een enkele nog slechts heeft een wapen of een uitrustingsstuk. Velen verheffen zich niet.... een goede dekking is moeilijk te vinden, als van twee kanten tegelijk wordt geschoten!

Opnieuw moeten we naar beneden. De artillerie heeft blijkbaar een verkeerde aanwijzing door gekregen. Vlak naast ons slaan de granaten grote gaten in het bouwland, huilend gieren de scherven in het rond. Ook daar, waar de kanonnen hun projectielen doen neerkomen, ook daar liggen eigen mensen!

Het duizelt me. Alleen zit ik in de schuit.... allen zijn terug. Koud, onverschillig, gevoelloos, me niet bekommerend om het gevaar, waaraan ik mezelf blootstel, ga ik staan, stap uit de boot en begeef me naar voren, naar de plaats, waar de Nederlandse mitrailleurs hun kogels joegen te midden van de Nederlandse soldaten. Links en rechts liggen de getroffenen, ze verroeren zich niet meer. De Nederlandse mitrailleurs hebben geen half werk geleverd! Daar vind ik ook onze kapitein, bebloed, bemodderd, doodsbleek, rillend en klappertandend, alleen kan hij het niet meer, verzwakt als hij is door bloedverlies. Afzichtelijk bungelt zijn verbrijzelde arm langs zijn lichaam. Met moeite sjouw ik hem tot aan de schuit en vaar met mijn droeve vracht verder. Twee hospitaalsoldaten nemen hem van me over en leggen hem op een draagbaar. Daar gaat hij.... één van de velen.... zal hij het halen, zal hij blijven leven?

Ook onze mitrailleur, die nog in de schuit staat, probeer ik mee te neme. Op bevel van mijn sectiecommandant, die met de hospitaalsoldaten is meegekomen, laat ik het wapen staan, omdat nog altijd op ons gevuurd wordt. Samen lopen we voorbij de groene loodsen naar Katwijk. Hier krijg ik de gelegenheid mijn nog altijd natte kleren, die trouwens in bijna 24 uur al aardig opgeknapt zijn, doordat de zon de gehele dag heeft geschenen, door droge te vervangen.

De nacht brengen we in Katwijk door, en ik slaap, ondanks de belevenissen van Pinksterzondag in droge kleren en tot mijn kin gegraven in een hoop hooi, vast en rustig.

 

XI

14 mei.

Eigenaardig stil is het de volgende morgen rond om ons. Nergens wordt geschoten. We wassen en scheren ons. Mijn haar, dat altijd met een welriekend plakmiddel in bedwang werd gehouden, moet zich nu behelpen meet een stevige lik margarine. We hoeven niet weer "naar voren". Deze term, die de artilleristen gebruikten, toen we in Katwijk aankwamen, begrijpen we nu terdege! We slenteren Katwijk in. Dichte drommen mensen verdringen zich langs de straat. Wij begeven ons er heen. Flarden van gesprekken dringen tot me door, onbegrepen eerst: een Duits officier.... overgeven....vrije aftocht naar Duitsland.... vrouwen en kinderen uit Valkenburg vandaan.... Langzaam beginnen we te begrijpen. Er is onderhandeld. De Duitsers in Valkenburg willen zich overgeven op voorwaarde, van een vrije aftocht naar Duitsland. Het is geweigerd! Dan zal verder worden gevochten, nadat het vuren zolang is gestaakt, dat de vrouwen, kinderen, grijsaards en gewonden uit het dorp zijn gehaald. De volwassen mannen moeten blijven.

Daar nadert reeds de stoet. Vrouwen met kleine kinderen op de arm, kinderen, die aan haar rokken hangen, huilende vrouwen, strompelende gewonden, slachtoffers van de hel, die eensklaps over hun rustige dorpje losbarstte - oude vrouwen en mannen, gesteund en gedragen door verwanten, sommige geschoven in invalidewagentjes. En op al die gezichten is te lezen de verschrikking van hetgeen ze hebben doorstaan, de angst over hetgeen er zal worden van hun mannen, hun vaders, hun zonen, die in het dorp achterblijven. Drie (vier)  dagen lang hebben deze ongelukkigen doorgebracht te midden van het razende geweld van een onafgebroken bombardement met kanonnen, met mortieren, met pag en met mitrailleurs, drie (vier) dagen lang hebben ze het uitgehouden, daar, waar wij dachten, dat zich haast geen levend wezen meer kón bevinden. Een vloek wringt zich uit mijn keel. Niets ter wereld is te vergelijken met zo een schreeuwend beeld van menselijk leed en menselijke ellende.

We wenden ons af, keren terug naar de plaats, war de ons overgebleven wapen staan. Zwijgend gaan we ze in stelling brengen.... tegen luchtdoelen. Een luchtaanval op Katwijk is lang niet denkbeeldig, want onze tegenstander zal wel weten, dat hier momenteel veel troepen zijn samengetrokken.

Prompt om tien uur verscheurt het meedogenloos gebulder van alle mogelijke soorten geschut weer de onheilspellende stilte, waarin we ons de hele morgen hebben bewogen. We worden er meteen weer door wakker geschud, uit onze overpeinzingen opgeschrikt, tot activiteit aangespoord. Loopgraven worden aangelegd. In herinnering aan de droeve stoet van zoëven, drijven we met grimmige verbetenheid de schoppen in de grond. Af en toe moeten we onze arbeid onderbreken, als hoog in de lucht vijandelijk vliegtuigen naderen. Wij worden telkens gewaarschuwd door het afweergeschut achter ons, dat tientallen wolkjes aan de hemel tovert.

Plotseling horen we, hoog en fel boven het knallen van de luchtdoelbatterij en het ronken van de motoren uit, het gierende geluid van hoog uit de lucht neersuizende voorwerpen. Bommen....!! Dekken....!! Radeloos van angst drukken we ons plat tegen de grond, daar waar we staan. Wáár moeten we dekken... wáár zullen de bommen neerkomen? Als sirenengeloei klinkt ons het fluiten in de oren! Wij kennen dat geluid niet, hebben het nog nooit gehoord, kunnen niet bij benadering ook maar gissen, waar de bommen ongeveer neer zullen komen.... seconden duren eeuwen.... dan twee hevige explosies...!
Ongeveer 300 meter van ons vandaan hebben ze midden tussen de broeikassen en groentenschuurtjes een ware ravage aangericht

Het is Dinsdagmiddag als een ordonnans onze compagniescommandant, nu een eerste luitenant, de order komt brengen, dat we ons voor vertrek gereed moeten maken. Gelegenheid om de wapens, die we eergisteren in het veld hebben achter gelaten alsnog te halen, krijgen we niet. De majoor weigert het dringende verzoek van onze commandant, die voldoende vrijwilligers tot zijn beschikking heeft, onder het motief: "Te riskant". Wij brengen de zaak voor vertrek in orde. Vier mitrailleurkarren bevatten slechts gasmaskers en opgerolde overjassen!

Het bataljon begeeft zich weer op weg, richting Rijnsburg. De jongens van de vierde sectie wijzen ons de plaats van waar zij hebben geprobeerd Valkenburg binnen te dringen. Ondertussen gaat het schieten ononderbroken door. Anderen proberen nu te bereiken, waarvoor wij drie (twee) dagen lang alles in het werk hebben gesteld.

Wij verlaten Katwijk aan de tegenovergestelde zijde, dan waar we zijn binnengekomen. We passeren weer een brug over de Oude Rijn. Twee stinkende paardenkadavers drijven, het tuig nog om de lijven, borrelend en gistend in het water. Verongelukt bij de eerste aanval. Evenwijdig aan Valkenburg loopt onze weg, duidelijk kunnen we het resultaat van de intensieve beschieting zien, het dorp ligt voor een groot deel in puin. Nog vechten daar echter onversaagd een handvol parachutisten tegen een overweldigende overmacht, nóg houden ze stand, lang zal het niet meer kunnen duren. Maar ze zullen hun huid duur hebben verkocht, de overwinning, die hun tegenstanders ongetwijfeld zullen behalen, zal een pyrrus-overwinning zijn.

In de looppas passeren we de gevaarlijke zones in onze weg. Zo naderen we Rijnsburg. Hier horen we iets, van wat er elders in ons land heeft plaats gehad, hier horen we iets van Rotterdam. Hier verteld ons huilend een oud vrouwtje, dat Nederland zich heeft overgegeven, ze heeft het pas voor de radio gehoord. We lachen haar uit, zeggen haar, dat ze niet alle idiote praatjes voetstoots moet geloven. Nederland zich overgegeven.... onzin! Wij zullen nog wel tonen, dat Nederland zich nog lang niet heeft overgegeven of hoeft over te geven!

Buiten Rijnsburg gekomen, we lopen richting Leiden, zien we in het Noord-Oosten een reusachtige zwarte stapelwolk zich scherp aftekenen tegen de helder-blauwe lucht. Daar ligt Amsterdam. De jongens disputeren over de vraag, of het een gewone, dan wel een rookwolk is. Een boer, die ondanks alles, rustig in zijn tuintje wiedt, verteld ons dat het de grote olieopslagplaatsen in A'dam zijn, die in brand zijn gestoken. Ver in het zuiden slingeren zich grijze strepen tegen de lucht omhoog. Daar ligt Rotterdam, en die strepen.... ook rook!

Ook die boer spreekt van overgave, ook hem geloven we niet. In Leiden aangekomen moéten we wel geloven: Nederland heeft de wapens neergelegd. Wij hebben vergeefs gestreden! Verschrikkelijk is de reactie van enkele, wanneer ze niet meer kunnen twijfelen, wanneer het laatste restje hoop onverbiddelijk tussen hun vingers doorglipt. Iemand slaat in wilde opstandigheid zijn geweer in gruis, een ander slingert vertwijfeld een handgranaat het weiland in, door de knal waarvan wij allemaal opschrikken.

Velen voelen zich zichtbaar opgelucht, anderen zijn alleen maar bedroefd. We zijn immers allemaal slechts mensen, en geen twee mensen zijn er gelijk uit de hand van den Schepper gekomen. We moeten onze wapens inleveren, we zijn nu immers krijgsgevangenen! We kunnen het nog niet helemaal verwerken. Er wordt ons verteld van het lot, dat Rotterdam heeft ondergaan, hetzelfde lot waarmee de andere grote Nederlandse steden zijn bedreigd. We horen voor het eerst de woorden Grebbelinie en Grebbeberg en we geloven wel dat het zo het beste is, maar om nu maar onmiddellijk de capitulatie als een geluk aan te maken, dat valt velen nog moeilijk. Met zeer gemengde gevoelens legt de troep zich te slapen. Nu is het geen oorlog meer, nu zijn wij krijgsgevangenen. Wat zal ons lot zijn?

15 mei.

De volgende dag hebben we appél, een laatste appél. Onwezenlijk, gekunsteld klinken de commando's: Geeft acht!....Rechts...richten!....Staat! In een vierkant staan we opgesteld. Rechts staat de 1e Compagnie, de rést van de 1e Compagnie. Bijna de helft van de mannen van de 1e Compagnie kan op dit appél, het laatste appél, niet aanwezig zijn.... Vijf dagen.... 

De majoor spreekt ons toe. Hij zit in het verband, onze majoor. Drie kogels hebben hem geraakt, één in zijn arm, één in zijn zij, één heeft zijn gasmasker versplinterd. Maar hij heeft geweigerd om zich ziek in een hospitaal te laten opnemen, hij is bij ons gebleven, onze majoor. Bebloed en vuil hebben we hem het laatst in actie gezien. Nu is het bloed afgewassen, zijn wonden zijn verbonden, zijn gasmasker heeft hij niet bij zich, schone kleren heeft hij aan.... maar wij zien onze majoor bebloed en vuil...

Ontroering grijpt ons aan, als hij ons dankt voor hetgeen we hebben gedaan, als hij waardeert, wat we hebben getracht, al hebben we dan onze opdracht niet kunnen volbrengen. Hij wendt zijn blik naar rechts.... naar de 1e Compagnie....salueert, stijgt op zijn paard en rijdt heen.

"Geeft acht!".... "Rechts uit de flank.... mars!'
Het is oorlog geweest  - wij zijn soldaten geweest.

*

Tenslotte nog een woord tot hen, wien ik deze herinneringen heb opgedragen, de mannen van Valkenburg. Wij allen, die het laatste appel hebben bijgewoond, wij zijn weer thuis. Wij zijn geen soldaten meer, wij zijn geen krijgsgevangenen meer, wij zijn weer Nederlandse burgers geworden. Maar dat ontheft ons niet van de plicht, die wij als Nederlanders hebben te vervullen. Evenmin als wij destijds hebben geaarzeld om als Nederlandse soldaten onze plicht te doen, evenmin mogen wij thans aarzelen onze plicht te doen als Nederlandse burger.

Wij zijn nu, als Nederlandse burgers aan ons Vaderland verplicht, aan datzelfde Vaderland, waarvoor wij eens goed en bloed hebben veil gehad, om niet bij de pakken neer te zitten. Wij zijn aan ons Vaderland, dat Nederland heet verplicht om opnieuw en met meer energie de hand aan de ploeg te slaan. Wij mogen ons niet willoos laten mee sleuren, maar moeten worstelen als toen, vastberaden en energiek om drijvende te houden onszelf en ons land in de kolkende maalstroom van deze tijd!

Een nieuw jaar is aangebroken. Tonen wij, dat we, als goede Nederlanders, de veerkracht en de vitaliteit bezitten waarmee onze voorouders ons land hebben gemaakt tot het Nederland zoals wij het kennen en liefhebben.

Gedenk, mannen van Valkenburg, ten alle tijden, de harde woorden van onze majoor:

Wij moeten voorwaarts !

 

Odhp.

31 December 1940 - 1 Januari 1941

 

Noot F.O. Het vertrek uit Katwijk aan de Rijn op 14 mei was omstreeks 18.00 uur. Het einddoelwas niet Leiden maar Kasteel Oud Poelgeest te Oegstgeest en I-9R.I. kwam daar ongeveer om 19.30 aan.