Jan van der Zon was in de
mobilisatie ingedeeld bij het 1e Regiment Huzaren Motorrijder en was
ondergebracht in een botenhuis aan de Prinsenhaven in Wassenaar waar de heer Moree kantinebeheerder was. Van de vijfhonderd Huzaren
Motorrijders zijn er nu (1996) nog ongeveer 35 in leven. Eén daarvan is dus Jan van der Zon. Het valt ons op dat hij zich alles wat hij in het begin van de oorlog heeft meegemaakt en later ook zijn
aandeel in het verzet nog zo goed weet te herinneren, alsof het gisteren is gebeurd. Hier volgt zijn uitgebreide relaas:
*
April 1940 :
Naar aanleiding van de Duitse aanval op Noorwegen en Denemarken werd in Nederland de staat van beleg
uitgeroepen. En kort voor Pasen, op vrijdag 19 April 1940, werd door de minister van Defensie deze
uitzonderingstoestand afgekondigd voor de gemeente Wassenaar. Vanaf 23 april 1940 werd daarom in
Wassenaar het 1e Regiment Huzaren motorrijder gelegerd ( 1-R H M ). Ik behoorde bij het
onderdeel dpl. 2-1RHM veldleger. Onder de leiding van de zéér vooruitziende
commandant, luitenant-kolonel jonkheer Jacob Johan Teding van
Berkhout, werd ter beveiliging van de Vesting Holland ons legeronderdeel op
verschillende locaties in Wassenaar gelegerd. Wij hadden de beschikking over BMW
motoren, zowel met als zonder zijspan. Op de motor konden twee man en in het zijspan een schutter plaatsnemen. Als
bewapening hadden we karabijnen en per tien man een lichte mitrailleur
beschikbaar, die we op een richtsteun konden plaatsen.
10 mei 1940 begon ‘s morgens omstreeks half vier met wat toenemend tumult. Ik weet nog goed, hoewel het toch al meer dan 55 jaar geleden is, dat m’n slapie Cor
Thijssen uit Schiedam, wat een heel opgewekte jongen was, ‘s morgens tegen me zei, "wat maken ze toch een rotherrie, ik lig nog zo lekker". We hoorden in de
verte, vliegtuigen en schoten, wat een luchtgevecht bleek te zijn tussen een Fokker G 1 en een Duitse
Stuka. Binnen een minuut zat ik in de kleren. We hadden die nacht goed
geslapen. De vorige dag waren we met onze motoren langs de grote weg geweest en toen we ‘s avonds laat weer terug kwamen trakteerde Ritmeester Eland ons op 20 cm grote
krentenbollen met chocolademelk.
Er werd toen nog helemaal geen alarm
geslagen. Nu we buiten kwamen keken we naar een luchtgevecht boven Den Haag, we zaten midden in de oorlog. De
Pelotonscommandant, Opperwachtmeester Gernaart, riep: "jullie staan de verkeerde kant op te kijken, draai je maar om, dan zie je wat er aan de hand is". En toen we de andere kant opkeken, zagen wij de parachutisten uit een Junker 52
springen. Uiteraard ontstond er onder de superieuren verbazing dat er nog maar steeds geen alarm was doorgekomen. Het gevolg hiervan was dat we met opperwachtmeester Gernaart met onze motoren langs de
linkerweghelft onder dekking van bebouwing en begroeiing op zoek gingen naar parachutisten.
Dit hadden we toch niet zomaar verwacht. Toch had onze overste van ons wapen van het eerste Regiment, luitenant-kolonel
Jhr. Mr. Teding van Berkhout, ons zo’n veertien dagen van tevoren al gewaarschuwd, "ik zal geen namen noemen, maar de buren komen en daar gaan we ons de komende weken op instellen." Toen we nu op weg waren in de
richting Maaldrift was bij de boerderij van Jaap van der Kroft de eerste groep al in actie gekomen tegen de dalende Duitse Junker vliegtuigen. Korporaal Schoenmakers, ik zal z'n naam nooit vergeten, had er juist één aangeschoten die brandend naar beneden stortte. Toch was dit bloedlink want als de dalende Junkers, waar de parachutisten al uit waren gesprongen, werden
beschoten dan werd dit vanuit de vliegtuigen met mitrailleurvuur
beantwoord.
Toen we aankwamen bij het pad naar de molen aan de Zijl Wetering, lag de molenaar van die molen met z'n huisraad in een roeiboot juist tegenover ons. Het bootje werd even voor de overzet
gevorderd. We gingen in twee keer met vijf man naar de overzijde, we waren dus met z'n tienen. De
laatsten waren nauwelijks aan de overkant, of "rrrrrrrrr" de kogels vlogen om onze oren. De splinters zagen we van de hekken die op het weiland stonden
afspringen. De korporaal 1ste klas v.d. Plaat werd direct al geraakt, hij is in een sloot gaan liggen om het er levend af te brengen. Nog één van ons, Heine Tolsma uit één of ander plaatsje uit Friesland, was op het weiland in een greppel gedoken, maar werd in zijn buik
getroffen door een mitrailleurkogel. Hij heeft nog maar een uur
geleefd.
Dat was dus één van de groep van tien die het niet
overleefde. Gerrit de
Wierikke werd door beide benen geschoten en was dus ook uitgeschakeld. Er lagen misschien wel twintig
Duitsers met mitrailleurs aan de achterkant van de molen. Van onze groep zijn drie man gevlucht en zo bleven V.d. Kuip,
Zwanenburg en mijn persoontje - J. v. d. Zon - met z'n drieën over om
gevangen genomen te worden. Het aantal van tien klopt want, Zweverink en
Boerstoel werden later gevangen genomen. Onderweg naar de Hervormde kerk in
Valkenburg zijn er nog verscheidene Nederlandse militairen, die ook gevangen genomen waren, bijgekomen. We kwamen daar ‘s avonds met zo ongeveer vijftien man aan, dat hadden we alvast
overleefd.
Wij Nederlandse jongens waren toen wel bereid om voor ons land te vechten, maar niet echt graag, we stonden er niet op te
wachten, want ons leven stond op het spel. Er is door al die regimenten met zo'n 300.000 man in die dagen in
Nederland nog flink gevochten. Cornelis de Jong, naast ons uit het
Westeinde, is niet voor niets gesneuveld in de strijd om de Grebbelinie. Ik denk dat hij er heel wat heeft neergelegd want hij was een
felle. Onderweg naar het dorp Valkenburg waren er heel wat sloten die we over moesten springen, dit was iets waar we in de polders van
Zoeterwoude meer mee te maken hadden gehad. Ik was de enige van de gevangen genomen
soldaten die geregeld droog overkwam. Van de Maaldrift tot aan
Valkenburg; wat denk je hoeveel sloten we wel niet tegen gekomen zijn voordat we in het dorp Valkenburg aankwamen. We zijn als
krijgsgevangenen over een sloot gesprongen daar kwam niemand overeen, ik was de enige. Er was een Duitser die er midden in sprong. Hij was zo ontdaan van dat natte pak dat hij een hele tijd nodig had om bij te komen. We liepen in die
weilanden niet met onze handjes in onze zakken, maar met onze handen omhoog met achter ons een Duitser met een
mitrailleur, dus we keken wel uit. Andere Duitsers pikten zo hier en daar nog Nederlandse soldaten op, die in bosjes
verscholen waren.
Op het overrompelde vliegveld Valkenburg, dat nog in aanbouw was en niet geschikt was voor het landen van
vliegtuigen, lag een gracht waar het een grote ravage was. Wij hebben daar ook de
slachtoffers aan Duitse kant zien liggen, die vanuit Katwijk op die dag door de artillerie waren
belaagd. Na alles wat we die dag hadden meegemaakt werden wij om ongeveer zes uur
overgenomen door een Duitse officier. Hij zei letterlijk "Wij zijn
vrienden, komen jullie maar mee". Het was een keurige kerel, ik zal de man nooit vergeten. Zijn pupillen waren al van alles gewend. Die Duitse
parachutisten waren vanmorgen vroeg al rechtstreeks van Noorwegen naar
Valkenburg overgevlogen. Het waren goedgetrainde felle stoottroepen die tegen een stootje
konden. Er stond er één bij de Ned. Hervormde kerk in Valkenburg, het bloed stond in z'n schoenen, maar hij bleef rustig op wacht staan.
Ik heb in al die meidagen zo goed als niets gegeten. Toen wij in
Valkenburg aankwamen heb ik een broodje gekocht voor een dubbeltje. Die bakker bakte nog voor de
gevangengenomen soldaten en burgers. We zaten daar met ongeveer
driehonderd man in die Hervormde kerk in Valkenburg. Ik zie nog die
halfbloed soldaat in een kerkbank zitten. Ik kwam met mijn broodje en liet hem
daar iets van eten, ik had natuurlijk best trek na al die avonturen op het
vliegveld Valkenburg, maar ik heb de rest van dat broodje toch maar aan die jongen
gegeven want die zat er al de hele dag. De krijgsgevangenen werden door de Duitsers geregistreerd in de
boerderij van Egmond in Valkenburg waar alle krijgsgevangenen langs
kwamen.
De infanteristen op Valkenburg zijn tegelijk toen de parachutisten waren geland door de Duitsers opgepakt, er konden maar
enkelen vluchten. Ze zaten allemaal op vrijdag 10 Mei, zaterdag 11 Mei, zondag 12 en (2e Pinksterdag) 13 mei 1940 in de
Ned. Hervormde kerk van
Valkenburg.
Op een gegeven moment, toen ik mij naar een toilet begaf, kwam door een voltreffer het hele plafond van de kerk naar beneden. Er waren 6 doden waarvan één
Duitser. Verscheidene militairen waren al door de kapot geschoten ramen naar buiten gesprongen. ‘s Nachts hadden we de Duitsers al horen zeggen "we willen ons overgeven". De
Nederlandse militairen waren al zo dichtbij, een van ons had in de verte al een vlag gezien. Ik ben nog in een kast gekropen, waar wij de planken hadden uitgehaald. In deze kast lagen allerlei haak- en
breispullen. Die oude Hervormde kerk had van die dikke muren met steunberen waar de kogels niet zo gauw doorheen drongen.
Uiteindelijk werd de toren in brand geschoten. Onze luitenant overlegde met de Duitsers om de kerk te
verlaten, waar ze op in gingen. We zijn alle 300 met de handen omhoog in looppas naar de garage van Simon Poot gelopen, in de richting van de Haagsche Schouw.
We hoefden ons niet te schamen dat de mensen door de ramen ons zo zouden zien lopen, er keek niemand! Als wij onze handen lieten zakken dan was het direct "handen omhoog". Er waren heel wat Duitse militairen in het dorp
Valkenburg, wel zo'n 500. Ik denk nog altijd dat er al voor de inval Duitse
militairen binnen gesmokkeld zijn en onopgemerkt al aanwezig waren.
Doordat het vliegveld al gauw door vliegtuigen was versperd, konden er geen
vliegtuigen meer landen met Duitse troepen. Als de oorlog nog langer dan tot 14 mei had
geduurd dan hadden de Duitsers zich, althans in het dorp Valkenburg, toch moeten
overgeven.
Op de vroege ochtend van de 14e mei 1940 sloeg er door de Westelijke achterwand van de garage Poot, waar we gevangen zaten, door een halfsteens muur nog een
artillerieblindganger van onze eigen artillerie naar binnen. Dit gaf een flinke paniek onder de gevangenen. Ik zelf, een gevangen genomen luitenant en nog een burger hadden ons
geregeld opgehouden bij de gesloten garagedeuren om indien mogelijk te
ontvluchten. We observeerden de granaat, die niet was ontploft en
besloten hem naar buiten te brengen. Alle Hollandse gevangenen dromden in dekking samen in de uiterste hoek van de garage. De burger onder ons drieën stond er op om dit karwei te klaren, "dat ben ik jullie minstens
verschuldigd" was zijn reactie.
Op 17 mei 1940 verbleven de Huzaren van het 1e Regiment: v.d. Kuip, Zwanenburg, Boerstoel, Zweverink en Jan vander Zon nog onder Duitse bewaking in de inmakerij en zouterij van
Zwanenburg te Valkenburg. Daarna zijn wij op mars gegaan onder leiding van de
Nederlandse Majoor Mallinckrodt. De vijf man van het 1e RHM mochten later op eigen gelegenheid met de Blauwe Tram afreizen naar hun onderdeel in Den Haag, waar ze gelegerd waren in het Huis ten Bosch met bijgebouwen. Hier hadden wij met onze dienstkameraden een opgelucht gevoel na alles wat we hadden meegemaakt.
Jan van der Zon
*
Eén van de 35 Huzaren van het eerste Regiment Motorrijders die het begin van de vijandelijkheden in Valkenburg nog heeft
meegemaakt is de in Zandvoort wonende 76 jarige Tony van Renterghem. Deze door de nazi's bij verstek veroordeelde verzetsman was destijds 1e Luitenant bij dit regiment van gemotoriseerde cavalerie in Wassenaar. Na de
capitulatie verrichtte het Eerste Regiment Huzaren Motorrijders de eerste grote verzetsdaad van de oorlog. Op het Malieveld in Den Haag staken de
cavaleristen, al hun wapens, voorraden en munitie in brand.