1e afdeling 2e Luchtvaartregiment.
* Etzenhausen-Dachau (Dld.) 26 augustus 1913 † Beekbergen 28
oktober 2013
Van halve Duitser tot vliegende
Hollander.
Nou hadden we bij de eerste afdeling van de Jachtgroep van het Tweede
Luchtvaartregiment allesbehalve een minderwaardigheidscomplex. We vonden
onszelf eigenlijk wel goed en we durfden ook aan te vallen. Maar wát we
eventueel moesten aanvallen ... dát wisten we niet zo goed. Natuurlijk
waren we ervan op de hoogte dat de Duitsers perfecte moderne spullen
hadden. In juli 1938 hebben de Duitsers op Soesterberg nog een keer een
Heinkel 112-jager gedemonstreerd, die ze aan ons wilden verkopen. Die kist
kwam vol gas over en de snelheid maakte op ons diepe indruk. Maar toch...
dat Fokkertje van ons, de D-XXI, was zo slecht nog niet. Zeer wendbaar!
Oké... we hadden geen intrekbaar landingsgestel, de meeste Duitse kisten
wél. Wij beschikten over vier Browning-mitrailleurs, twee in elke
vleugel, maar niet over kanonnen. De Duitsers wél. De Fokker-voorruit was
van perspex. Lekker goedkoop! Messerschmitt piloten zaten achter
kogelvrij glas en ook hun rugleuning was gepantserd. Onze Fokkers hadden
houten vleugels en een romp van stalen buizen, bespannen met linnen. De
Messerschmitts
vlogen sneller maar wij konden kortere bochten draaien en haalden dan
toch maar een klimsnelheid van 22 meter per seconde. Héél soms is het in
een oorlog een voordeel dat je in het nadeel bent.
De mannen die in de Fokkers vlogen waren goede piloten. Ik keek tegen
hen op: Carel Steensma, Ruijs de Perez, Daan Lambermont en Piet van der
Griend.
Oké... we krijgen nu de ochtend van de tiende mei 1940. Vanaf Ypenburg
ben ik met de eerste golf Fokkers omhoog gegaan als de nummer twee in mijn
formatie. We zaten meteen in de ellende. De mitrailleurs van onze
commandant Ruijs de Perez bleken niet te werken. Ik nam het commando van
hem over maar Ruijs bleef meevliegen om eventuele aanvallers af te leiden.
Dat is hem ook gelukt. We kwamen tussen tientallen Duitse vliegtuigen
terecht. Ik heb mijn mitrailleurs op ze leeg geschoten. Tot mijn genoegen
zag ik hoe een Junkers 52 uit hun formatie wegdraaide en rokend omlaag
ging. Maar ik kreeg benzinegebrek en mijn munitie was op. Ypenburg lag al
in puin, dus besloot ik te landen op het nabijgelegen Ruigenhoek. De
Duitsers wisten aanvankelijk niet dat dit noodvliegveld bestond. Het was
goed gecamoufleerd, mede dankzij een namaak-slotenpatroon. Ik landde er om
munitie te laden. Eenmaal aan de grond bleek dat ik nog dertien patronen
over had. Op Ruigenhoek trof ik ook Sluijters met zijn DXXI. Hij was
opgestegen van Schiphol dat ook al in lichterlaaie stond. Het waren de
eerste uren van de oorlog. De commandant van Ruigenhoek heette Raland.
Toen ze ons bijtankten sliep hij nog. Ze wekten hem om te vertellen dat de
langverwachte oorlog was uitgebroken. Zijn eerste reactie was heftig: "Dan
moeten wij Berlijn bombarderen!' Op dat moment kwam de D-XXI van Hans
Plesman binnen.
Ik zei: "Mooi... nu jij er bent kunnen we een nieuw escadrille
vormen. We moeten zorgen dat we hier zo snel mogelijk wegkomen. Als de
moffen dit veld ontdekken wordt het een echte
voorjaarskermis."
Toen zei Hans iets wat ik me altijd zal blijven herinneren: "Ik
wil
eerst een glas warme melk."
"Zullen we daarna gaan?"
"Nee," zei hij geheimzinnig. "Ik ben iets van plan.'
Toen kwam er een monteur aanlopen die zei dat de vuurinrichting van
mijn kist compleet naar de gallemiezen was. We hebben hier geen onderdelen,' zei hij. Ik zei: "Dan ga ik nu
weg."
Ik vloog over Ypenburg en zag de gebouwen branden. Ik zat op zo'n 800
meter hoogte. In een flits zag ik dat ik werd ingesloten door Duitse
jagers. En... aan elke kant van me nog een ME110, totaal vijf. Pats...
mijn instrumentenbord vloog eruit. Ik had geen helm op maar een petje.
Pats... ze schoten dat petje van mijn hoofd. Een schampschot.
Tegelijkertijd voelde ik dat mijn arm verlamd was. De stuurknuppel werd
uit mijn handen geslagen en in een linkerbocht dook ik naar beneden. Ik
was deels verlamd en half bewusteloos en zag de grond snel op me afkomen.
Daarna weet ik niet veel meer. Dat de kist niet in brand vloog was te
danken aan een typisch Fokker-snufje: de dikke rubberbekleding rondom de
benzinetanks. De kogels smoorden in dat rubber.
Met een reuzenklap kwam het
vliegtuig op de grond neer. Op een wonderbaarlijke manier 'landde het
zichzelf'. Moet je voorstellen: terwijl ik daar lag kwamen die verdomde
Messerschmitts nog een keer over én maar schieten, met alles wat ze
aan boord hadden. Popopopopopoopppopp... een sproeinevel van kogels. Toen
ik bijkwam zag dat ik mij in een weiland bevond, dicht bij de trambaan.
Mijn riemen waren verdwenen. Ik lag in een vreemde houding, mijn benen
boven mij en naast de motor. Ik probeerde eruit te kruipen, maar toen
begonnen onderdelen te verschuiven. Metaal klikte op metaal. Ratatatat!
Meteen kreeg ik een vuurstoot van achteren. Ik lag met mijn hoofd op een
brokstuk en dat brokstuk werd geraakt. Ik kreeg een enorme opdonder en
voelde de bult op mijn hoofd zwellen. Ik was midden tussen de Duitse
parachutisten geland. Ik hield me muisstil. Een kleine opening stelde mij
in staat om rond te kijken. Ik zag de paal van een trambaan. Aan die paal
bengelde een parachute. Ik had mijn horloge nog om: het was 12.30 uur
Amsterdamse Tijd.
Het wrak van Kiel met op de achtergrond vliegveld
Valkenburg.
Ik heb geen idee hoe lang ik me daar heb stilgehouden. Mijn blikveld
werd alsmaar groter. Ik kon nu ook de autoweg zien. De ene na de andere
auto passeerde. Ik hoorde Duitse commando's klinken. Precies ter hoogte
van mijn toestel stopte een postauto. Er stapte een man uit die in mijn
richting keek. Ik dacht: nu wordt het schieten. Maar de man stapte weer in
en reed achteruit naar Den Deijl. Het bleef stil.
Ik probeerde mijn lijf door een gat te wurmen. Dat deed pijn. Toen ik
uiteindelijk buiten lag hield ik me enige tijd roerloos om te zien of er
op me zou worden geschoten. Maar de moffen
waren vertrokken. Op mijn rug ben ik toen voorzichtig naar een sloot
geschoven en ben er met een hoop pijn doorheen gewaad. Mijn ribben waren
kapot en ik had een schotwond in mijn arm en een hoofdwond. Op driehonderd
meter afstand ontwaarde ik een grote witte villa. Om er te komen moest ik
opnieuw door een sloot. Enfin... ik kwam uiteindelijk die villatuin in
gekropen. Het was al midden op de dag en heel mooi weer. Een meter of tien
van mij verwijderd stond een man. Hij harkte. Terwijl overal werd
geschoten en er mensen stierven, stond deze Hollander zijn tuin
te harken.
Ik vroeg: "Heeft u een auto?" "ja,' zei hij. 'Maar die krijgt u
niet."
Ik zei: "Meneer, kijkt u eens dat weiland in. Daar ziet u een
Nederlands vliegtuig liggen. Dat is mijn kist. Ik ben neergeschoten. Ik
heb hulp nodig.'
Toen liep die man weg. Ik besefte plots dat ik er vreemd uitzag. Een
Franse vliegjas, Engelse vlieglaarzen. Bebloed. Enfin... ik strompelde die
tuin uit om de straatweg te bereiken.
Intussen was ik werktuiglijk bezig om de kleine stafkaart die ik bij me
droeg in mijn mond te proppen. Dat hadden ze ons geleerd. Je
papieren mochten nooit in handen van de vijand vallen. Daarom stond ik
daar als een verdwaasde op die kaart te kauwen. Mijn enige wapen was een
pistool. Er kwam een motorordonnans aangereden. Hij zou me naar een
EHBO-post rijden maar hij bracht me rechtstreeks naar een vaandrig van de
Grenadiers. Die keek me met grote vragende ogen aan. Hij wist helemaal
niet dat er zo dichtbij gevochten werd. Enfin... de burgemeester van
Wassenaar werd erbij gehaald en die heeft alles en iedereen gemobiliseerd.
Later heb ik gehoord dat de Grenadiers Den Deijl en omgeving met succes
hebben gezuiverd van Duitse parachutisten,’ aldus Guus Kiel.
Auteur : Peter Gerritse.