TERUG

BRON : DE OPMAAT, APRIL 1996.

Sergeant-Vlieger, Guus Kiel.

1e afdeling 2e Luchtvaartregiment.

* Etzenhausen-Dachau (Dld.) 26 augustus 1913 † Beekbergen 28 oktober 2013

 

 Van halve Duitser tot vliegende Hollander.

Nou hadden we bij de eerste afdeling van de Jachtgroep van het Tweede Luchtvaartregiment allesbehalve een minderwaardigheidscomplex. We vonden onszelf eigenlijk wel goed en we durfden ook aan te vallen. Maar wát we eventueel moesten aanvallen ... dát wisten we niet zo goed. Natuurlijk waren we ervan op de hoogte dat de Duitsers perfecte moderne spullen hadden. In juli 1938 hebben de Duitsers op Soesterberg nog een keer een Heinkel 112-jager gedemonstreerd, die ze aan ons wilden verkopen. Die kist kwam vol gas over en de snelheid maakte op ons diepe indruk. Maar toch... dat Fokkertje van ons, de D-XXI, was zo slecht nog niet. Zeer wendbaar! Oké... we hadden geen intrekbaar landingsgestel, de meeste Duitse kisten wél. Wij beschikten over vier Browning-mitrailleurs, twee in elke vleugel, maar niet over kanonnen. De Duitsers wél. De Fokker-voorruit was van perspex. Lekker goedkoop! Messerschmitt piloten zaten achter kogelvrij glas en ook hun rugleuning was gepantserd. Onze Fokkers hadden houten vleugels en een romp van stalen buizen, bespannen met linnen. De Messerschmitts vlogen sneller maar wij konden kortere bochten draaien en haalden dan toch maar een klimsnelheid van 22 meter per seconde. Héél soms is het in een oorlog een voordeel dat je in het nadeel bent.

De mannen die in de Fokkers vlogen waren goede piloten. Ik keek tegen hen op: Carel Steensma, Ruijs de Perez, Daan Lambermont en Piet van der Griend.

Oké... we krijgen nu de ochtend van de tiende mei 1940. Vanaf Ypenburg ben ik met de eerste golf Fokkers omhoog gegaan als de nummer twee in mijn formatie. We zaten meteen in de ellende. De mitrailleurs van onze commandant Ruijs de Perez bleken niet te werken. Ik nam het commando van hem over maar Ruijs bleef meevliegen om eventuele aanvallers af te leiden. Dat is hem ook gelukt. We kwamen tussen tientallen Duitse vliegtuigen terecht. Ik heb mijn mitrailleurs op ze leeg geschoten. Tot mijn genoegen zag ik hoe een Junkers 52 uit hun formatie wegdraaide en rokend omlaag ging. Maar ik kreeg benzinegebrek en mijn munitie was op. Ypenburg lag al in puin, dus besloot ik te landen op het nabijgelegen Ruigenhoek. De Duitsers wisten aanvankelijk niet dat dit noodvliegveld bestond. Het was goed gecamoufleerd, mede dankzij een namaak-slotenpatroon. Ik landde er om munitie te laden. Eenmaal aan de grond bleek dat ik nog dertien patronen over had. Op Ruigenhoek trof ik ook Sluijters met zijn DXXI. Hij was opgestegen van Schiphol dat ook al in lichterlaaie stond. Het waren de eerste uren van de oorlog. De commandant van Ruigenhoek heette Raland. Toen ze ons bijtankten sliep hij nog. Ze wekten hem om te vertellen dat de langverwachte oorlog was uitgebroken. Zijn eerste reactie was heftig: "Dan moeten wij Berlijn bombarderen!' Op dat moment kwam de D-XXI van Hans Plesman binnen.

Ik zei: "Mooi... nu jij er bent kunnen we een nieuw escadrille vormen. We moeten zorgen dat we hier zo snel mogelijk wegkomen. Als de moffen dit veld ontdekken wordt het een echte voorjaarskermis."

Toen zei Hans iets wat ik me altijd zal blijven herinneren: "Ik wil eerst een glas warme melk."
"
Zullen we daarna gaan?" "Nee," zei hij geheimzinnig. "Ik ben iets van plan.'
Toen kwam er een monteur aanlopen die zei dat de vuurinrichting van mijn kist compleet naar de gallemiezen was. We hebben hier geen onderdelen,' zei hij. Ik zei: "Dan ga ik nu weg."

Ik vloog over Ypenburg en zag de gebouwen branden. Ik zat op zo'n 800 meter hoogte. In een flits zag ik dat ik werd ingesloten door Duitse jagers. En... aan elke kant van me nog een ME110, totaal vijf. Pats... mijn instrumentenbord vloog eruit. Ik had geen helm op maar een petje. Pats... ze schoten dat petje van mijn hoofd. Een schampschot. Tegelijkertijd voelde ik dat mijn arm verlamd was. De stuurknuppel werd uit mijn handen geslagen en in een linkerbocht dook ik naar beneden. Ik was deels verlamd en half bewusteloos en zag de grond snel op me afkomen. Daarna weet ik niet veel meer. Dat de kist niet in brand vloog was te danken aan een typisch Fokker-snufje: de dikke rubberbekleding rondom de benzinetanks. De kogels smoorden in dat rubber.

Met een reuzenklap kwam het vliegtuig op de grond neer. Op een wonderbaarlijke manier 'landde het zichzelf'. Moet je voorstellen: terwijl ik daar lag kwamen die verdomde Messerschmitts nog een keer over én maar schieten, met alles wat ze aan boord hadden. Popopopopopoopppopp... een sproeinevel van kogels. Toen ik bijkwam zag dat ik mij in een weiland bevond, dicht bij de trambaan. Mijn riemen waren verdwenen. Ik lag in een vreemde houding, mijn benen boven mij en naast de motor. Ik probeerde eruit te kruipen, maar toen begonnen onderdelen te verschuiven. Metaal klikte op metaal. Ratatatat! Meteen kreeg ik een vuurstoot van achteren. Ik lag met mijn hoofd op een brokstuk en dat brokstuk werd geraakt. Ik kreeg een enorme opdonder en voelde de bult op mijn hoofd zwellen. Ik was midden tussen de Duitse parachutisten geland. Ik hield me muisstil. Een kleine opening stelde mij in staat om rond te kijken. Ik zag de paal van een trambaan. Aan die paal bengelde een parachute. Ik had mijn horloge nog om: het was 12.30 uur Amsterdamse Tijd.

Het wrak van Kiel met op de achtergrond vliegveld Valkenburg.

Ik heb geen idee hoe lang ik me daar heb stilgehouden. Mijn blikveld werd alsmaar groter. Ik kon nu ook de autoweg zien. De ene na de andere auto passeerde. Ik hoorde Duitse commando's klinken. Precies ter hoogte van mijn toestel stopte een postauto. Er stapte een man uit die in mijn richting keek. Ik dacht: nu wordt het schieten. Maar de man stapte weer in en reed achteruit naar Den Deijl. Het bleef stil.

Ik probeerde mijn lijf door een gat te wurmen. Dat deed pijn. Toen ik uiteindelijk buiten lag hield ik me enige tijd roerloos om te zien of er op me zou worden geschoten. Maar de moffen waren vertrokken. Op mijn rug ben ik toen voorzichtig naar een sloot geschoven en ben er met een hoop pijn doorheen gewaad. Mijn ribben waren kapot en ik had een schotwond in mijn arm en een hoofdwond. Op driehonderd meter afstand ontwaarde ik een grote witte villa. Om er te komen moest ik opnieuw door een sloot. Enfin... ik kwam uiteindelijk die villatuin in gekropen. Het was al midden op de dag en heel mooi weer. Een meter of tien van mij verwijderd stond een man. Hij harkte. Terwijl overal werd geschoten en er mensen stierven, stond deze Hollander zijn tuin te harken.

Ik vroeg: "Heeft u een auto?" "ja,' zei hij. 'Maar die krijgt u niet."
Ik zei: "Meneer, kijkt u eens dat weiland in. Daar ziet u een Nederlands vliegtuig liggen. Dat is mijn kist. Ik ben neergeschoten. Ik heb hulp nodig.'

Toen liep die man weg. Ik besefte plots dat ik er vreemd uitzag. Een Franse vliegjas, Engelse vlieglaarzen. Bebloed. Enfin... ik strompelde die tuin uit om de straatweg te bereiken.

Intussen was ik werktuiglijk bezig om de kleine stafkaart die ik bij me droeg in mijn mond te proppen. Dat hadden ze ons geleerd. Je papieren mochten nooit in handen van de vijand vallen. Daarom stond ik daar als een verdwaasde op die kaart te kauwen. Mijn enige wapen was een pistool. Er kwam een motorordonnans aangereden. Hij zou me naar een EHBO-post rijden maar hij bracht me rechtstreeks naar een vaandrig van de Grenadiers. Die keek me met grote vragende ogen aan. Hij wist helemaal niet dat er zo dichtbij gevochten werd. Enfin... de burgemeester van Wassenaar werd erbij gehaald en die heeft alles en iedereen gemobiliseerd. Later heb ik gehoord dat de Grenadiers Den Deijl en omgeving met succes hebben gezuiverd van Duitse parachutisten,’ aldus Guus Kiel.

 

Auteur : Peter Gerritse.