Res. Eerste-Luitenant der Huzaren.
MIJN BELEVINGEN BIJ VALKENBURG
IO-I3 MEI I940
Na op Vrijdagmorgen, 10 Mei
1940, om 4.30 uur bij den Deijl aangehouden te zijn door militairen die
ik voor Nederlandsche militairen hield, geraakte ik in gevangenschap van
Duitsche parachutistentroepen. Deze onverwacht gelande troepen hielden
burgers aan en namen passeerende militairen gevangen. Na enkele uren liet de bevelvoerende Officier Leutnant alle
gevangenen vrij, behalve mijzelf, den eenigen officier. Het peloton
parachutisten. Ongeveer ter sterkte van 50 man trok daarop aan op de
brug aan de Haagsche Schouw. Deze brug kwam een oogenblik in het bezit
van de Duitsche troepen, doch werd na hevigen strijd heroverd door
Nederlandsche troepen uit een Depot-Bataljon uit Leiden.
Leutnant Teusen gaf
het sein tot den terugtocht: brug en Leidsche Straatweg werden
vrijgegeven en de terugtocht aanvaard, dwars door slooten en vaarten op
het vliegveld Valkenburg aan.
Inmiddels waren om 7.00 uur 18 Junkers (Verkeers) vliegtuigen gedaald
op dit vliegveld, welke alle ongeveer 20 tot 25 man Infanterie per
vliegtuig uitlieten. Op het vliegveld stonden toen reeds 15 tot 20
vliegtuigen, die des morgens vroeg waren geland en troepen hadden
gebracht. Het aantal vliegtuigen kwam hierdoor op ongeveer 35
toestellen. Een Nederlandsch jachttoestel bestookte de tweede groep
junkerstoestellen tijdens het dalen, doch na een fellen aanval,
uitgevoerd door 3 Messerschmitt-jachttoestellen, werd, dit Nederlandsche
toestel neergeschoten.
Tijdens het terugtrekken naar het vliegveld ontvluchtte ik en hield
mij schuil door tot aan den hals ongeveer 25 minuten in een sloot te
staan. Toen de Duitsche troep ongeveer 200 meter weg was, keerden twee
manschappen terug om achtergelaten munitiekisten op te halen en
ontdekten mij. Het feit, dat ik den Zuid-Duitscher (hij kwam uit
Karlsruhe) een opmerking maakte, over zijn accent, redde mij toen
waarschijnlijk van ernstige gevolgen.
Om ongeveer 13.00 uur werd ik overgegeven aan een detachement
vliegers. Deze vliegers waren niet gewapend en uitgerust voor het
gevecht, daar zij wederom hadden moeten opstijgen. De machines waren
echter zoo dicht naast elkaar geland en voorts waren vele toestellen
zoover in den bodem gezonken dat opstijgen van eenig toestel was
uitgesloten. De vliegertroepen groeven, zich toen ter plaatse in, na het
voor hen waardevolle uit de vliegtuigen te hebben verwijderd.
Nauwelijks was ik op het vliegveld aangekomen, of de Nederlandsche
artillerie te Katwijk begon de op het veld opgestelde Duitsche
vliegtuigen onder vuur te nemen. Verscheidene toestellen geraakten in
brand, terwijl andere treffers van gesprongen granaten ontvingen.
Terwijl ik van het vliegveld naar Valkenburg werd overgebracht
trachtten een vijftal groote junkers-vliegtuigen in de weilanden te
dalen, doch konden geen geschikte landingsplaats vinden. Na eenigen tijd
stegen zij weder op en verdwenen. Deze pogingen werden de volgende dagen
herhaald; nimmer gelukte echter een landing.
In Valkenburg werd ik door den Commandeerend Officier - naar ik meen
een Luitenant-Kolonel - verhoord. De Duitsche Officier trachtte op het
nuttelooze van tegenstand te wijzen en ried aan woorden aan onze zijde
te spreken, die ons zouden aansporen ons te gedragen als de Denen. Na
mijn weigering werd ik in de kerk van Valkenburg opgesloten, waar reeds
300 gevangenen van 2 compagnieėn van III-4 R.l. aanwezig waren. Deze
gevangenen hadden zich des morgens, nadat hun munitie verbruikt was,
moeten overgeven.
11 mei.
Den volgenden morgen begon de Nederlandsche artillerie vanuit Katwijk
het bombardement op Valkenburg. Mij werd door den Commandeerenden
Officier opgedragen te telefoneeren met de artillerie in Katwijk,
teneinde mede te deelen, dat dit bombardement hoofdzakelijk zou gaan ten
koste van de Nederlandsche burgerbevolking en de Nederlandsche
gevangenen. Op mijn weigering dit telefonisch gesprek te voeren werd ik
afzonderlijk genomen.
Kort hierop kon ik tijdens het bombardement een tweede maal
ontvluchten. Het artillerievuur zweeg echter weer spoedig zoodat de
Duitschers een patrouille naar mij konden uitzenden. Ik had mij niet ver
kunnen verwijderen en werd na 1½
uur in een stal gevonden. Hierop
werd ik onder speciale bewaking van een, Onderofficier gesteld.
In den loop van den morgen (zaterdag 11 Mei 1940) zette de
Nederlandsche artillerie in Katwijk en Oegstgeest een energiek en
langdurig bombardement door. Tijdens het inslaan van eenige treffers in
de omgeving gelukte het mij den mij bewakenden Onderofficier voorover
over zijn geweer te werpen en te ontkomen. Na deze derde poging om te
ontvluchten werd ik niet meer gevat.
Den geheelen zaterdag zwierf ik door Valkenburg, kruipend van stal
tot stal en slechts tijdens het artillerievuur mij verplaatsend, daar in
zulk een periode de Duitschers zich verborgen hielden.
In den avond en in den nacht verkende ik de stellingen der Duitschers,
voornamelijk aan den zuidrand van Valkenburg. Ik stelde hierbij vast,
dat de Duitschers aan alle zijden tot aan de ingangen van het dorp waren
teruggedrongen. Hierdoor waren echter tevens de wapens van de Duitschers
zoo dicht naast elkaar gekomen, dat ontkomen vrijwel een onmogelijkheid
was.
Den volgenden dag (zondag 12 Mei 1940), zette ik mijn verkenning
voort en was er getuige van, hoe Nederlandsche Infanterie om 12.00 uur
opdringend van het Westen (Katwijk) bijna het dorp binnendrong. Iets
beslister stormen had het dorp toen doen vallen. De Duitschers hadden
namelijk onder den indruk van dezen aanval hun beveiliging van het
Noorden, langs den Ouden Rijn, teruggetrokken. Toen de aanval der
Hollanders niet werd doorgezet, kwamen zij na enkele uren terug en
plaatsten hun wapens op dezelfde opstellingsplaatsen als tevoren.
Een en ander had mij echter op de gedachte gebracht naar het Noorden
uit te breken. Des avonds na het ondergaan der maan begaf ik mij in een
opening tusschen de Duitsche lichte en zware mitrailleurs te water om
over den Rijn te zwemmen. Deze mitrailleurs had ik ongeveer 200 meter
links en 200 meter rechts van mij, terwijl de Nederlandsche mitrailleurs
op denzelfden afstand van mij, aan de overzijde van de rivier, juist
tegenover de Duitsche wapens stonden opgesteld. Mijn uniform en wat
ondergoed had ik in een pakje gewikkeld en met een touw van + 10
meter aan de hand genomen. Op het midden van de rivier gekomen begon een
Duitsche zware mitrailleur op mij te vuren. Ik dook onder en zwem tegen
den stroom op; intusschen liet ik het pakje vieren en met den stroom mee
afdrijven. De Duitschers zetten het vuur voort op het pakje en ik kon
snel zwemmend den overkant bereiken. Geholpen door de slagschaduw van
een pannenbakkerij kon ik ongedeerd aan land komen.
13 mei.
Onkundig van eenig Nederlandsch wachtwoord en allesbehalve militair
gekleed was ik gedwongen mij een weg te zoeken door de Nederlandsche
linies, zonder gezien te worden; 4½ uur kruipen door slooten en
bollenland waren noodig om aan den straatweg Oegstgeest-Rijnsburg te
komen. Hier meldde ik mij maandagmorgen (13 Mei 1940) om 6.00 uur bij
den Commandant van het aldaar gelegerde bataljon Infanterie - Majoor
Mulder. Na
van de zware mitrailleurs de doelen te hebben opgegeven, werd ik
gebracht naar den Regimentscommandant van 4 R.I., Luitenant-Kolonel
Buurman, die mij een uitvoerig verhoor afnam
en mij bij den Pastoor van Katwijk-Binnen van nieuwe kleeren voorzag.
Met den Artillerie-waamemer beklom ik daarna den toren van Katwijk en
gaf de mitrailleuropstellingen aan, die ik dien nacht en den vorige dag
had verkend. Hierbij bleek, dat de Duitschers zoo dicht mogelijk tegen
de Nederlandsche linies waren aangedrongen, teneinde het artillerievuur
te ontgaan. Hierop werd ik geleid naar den Commandant van de IIle
Divisie te Oegstgeest, Kolonel Kraak.
Na een inleidend verhoor door den
C.-Ill Divisie werden mijn mededeelingen genoteerd door den ChefStaf
der Divisie, den Majoor Breunese.
Na een telefonisch gesprek van den Majoor Breunese met den C.-I
Legerkorps werd ik per auto over Leiden, Voorschoten naar het Algemeen
Hoofdkwartier te 's-Gravenhage gebracht.
Aldaar werd ik op Sectie III door den Kapitein
Sicco-Smit en op Sectie 1 door den Kapitein Sjoerdsma verhoord. Tenslotte werd ik door den
Kapitein Schepers naar mijn onderdeel in de Nieuwe Alexanderkazerne
teruggebracht, alwaar ik mij tegen den middag bij mijn Commandant, den
Luitenant-Kolonel Knel, terugmeldde.