TERUG

  Mr. Dr. W. F. VAN GUNSTEREN,

Bron : De militaire spectator. No. 11 November 1940.

Res. Eerste-Luitenant der Huzaren.

MIJN BELEVINGEN BIJ VALKENBURG

IO-I3 MEI I940

 

Na op Vrijdagmorgen, 10 Mei 1940, om 4.30 uur bij den Deijl aangehouden te zijn door militairen die ik voor Nederlandsche militairen hield, geraakte ik in gevangenschap van Duitsche parachutistentroepen. Deze onverwacht gelande troepen hielden burgers aan en namen passeerende militairen gevangen. Na enkele uren liet de bevelvoerende Officier Leutnant alle gevangenen vrij, behalve mijzelf, den eenigen officier. Het peloton parachutisten. Ongeveer ter sterkte van 50 man trok daarop aan op de brug aan de Haagsche Schouw. Deze brug kwam een oogenblik in het bezit van de Duitsche troepen, doch werd na hevigen strijd heroverd door Nederlandsche troepen uit een Depot-Bataljon uit Leiden.
Leutnant Teusen gaf het sein tot den terugtocht: brug en Leidsche Straatweg werden vrijgegeven en de terugtocht aanvaard, dwars door slooten en vaarten op het vliegveld Valkenburg aan.

Inmiddels waren om 7.00 uur 18 Junkers (Verkeers) vliegtuigen gedaald op dit vliegveld, welke alle ongeveer 20 tot 25 man Infanterie per vliegtuig uitlieten. Op het vliegveld stonden toen reeds 15 tot 20 vliegtuigen, die des morgens vroeg waren geland en troepen hadden gebracht. Het aantal vliegtuigen kwam hierdoor op ongeveer 35 toestellen. Een Nederlandsch jachttoestel bestookte de tweede groep junkerstoestellen tijdens het dalen, doch na een fellen aanval, uitgevoerd door 3 Messerschmitt-jachttoestellen, werd, dit Nederlandsche toestel neergeschoten.

Tijdens het terugtrekken naar het vliegveld ontvluchtte ik en hield mij schuil door tot aan den hals ongeveer 25 minuten in een sloot te staan. Toen de Duitsche troep ongeveer 200 meter weg was, keerden twee manschappen terug om achtergelaten munitiekisten op te halen en ontdekten mij. Het feit, dat ik den Zuid-Duitscher (hij kwam uit Karlsruhe) een opmerking maakte, over zijn accent, redde mij toen waarschijnlijk van ernstige gevolgen.

Om ongeveer 13.00 uur werd ik overgegeven aan een detachement vliegers. Deze vliegers waren niet gewapend en uitgerust voor het gevecht, daar zij wederom hadden moeten opstijgen. De machines waren echter zoo dicht naast elkaar geland en voorts waren vele toestellen zoover in den bodem gezonken dat opstijgen van eenig toestel was uitgesloten. De vliegertroepen groeven, zich toen ter plaatse in, na het voor hen waardevolle uit de vliegtuigen te hebben verwijderd.

Nauwelijks was ik op het vliegveld aangekomen, of de Nederlandsche artillerie te Katwijk begon de op het veld opgestelde Duitsche vliegtuigen onder vuur te nemen. Verscheidene toestellen geraakten in brand, terwijl andere treffers van gesprongen granaten ontvingen.

Terwijl ik van het vliegveld naar Valkenburg werd overgebracht trachtten een vijftal groote junkers-vliegtuigen in de weilanden te dalen, doch konden geen geschikte landingsplaats vinden. Na eenigen tijd stegen zij weder op en verdwenen. Deze pogingen werden de volgende dagen herhaald; nimmer gelukte echter een landing.

In Valkenburg werd ik door den Commandeerend Officier - naar ik meen een Luitenant-Kolonel - verhoord. De Duitsche Officier trachtte op het nuttelooze van tegenstand te wijzen en ried aan woorden aan onze zijde te spreken, die ons zouden aansporen ons te gedragen als de Denen. Na mijn weigering werd ik in de kerk van Valkenburg opgesloten, waar reeds 300 gevangenen van 2 compagnieėn van III-4 R.l. aanwezig waren. Deze gevangenen hadden zich des morgens, nadat hun munitie verbruikt was, moeten overgeven.

11 mei.

Den volgenden morgen begon de Nederlandsche artillerie vanuit Katwijk het bombardement op Valkenburg. Mij werd door den Commandeerenden Officier opgedragen te telefoneeren met de artillerie in Katwijk, teneinde mede te deelen, dat dit bombardement hoofdzakelijk zou gaan ten koste van de Nederlandsche burgerbevolking en de Nederlandsche gevangenen. Op mijn weigering dit telefonisch gesprek te voeren werd ik afzonderlijk genomen.

Kort hierop kon ik tijdens het bombardement een tweede maal ontvluchten. Het artillerievuur zweeg echter weer spoedig zoodat de Duitschers een patrouille naar mij konden uitzenden. Ik had mij niet ver kunnen verwijderen en werd na 1½  uur in een stal gevonden. Hierop werd ik onder speciale bewaking van een, Onderofficier gesteld.

In den loop van den morgen (zaterdag 11 Mei 1940) zette de Nederlandsche artillerie in Katwijk en Oegstgeest een energiek en langdurig bombardement door. Tijdens het inslaan van eenige treffers in de omgeving gelukte het mij den mij bewakenden Onderofficier voorover over zijn geweer te werpen en te ontkomen. Na deze derde poging om te ontvluchten werd ik niet meer gevat.

Den geheelen zaterdag zwierf ik door Valkenburg, kruipend van stal tot stal en slechts tijdens het artillerievuur mij verplaatsend, daar in zulk een periode de Duitschers zich verborgen hielden.

In den avond en in den nacht verkende ik de stellingen der Duitschers, voornamelijk aan den zuidrand van Valkenburg. Ik stelde hierbij vast, dat de Duitschers aan alle zijden tot aan de ingangen van het dorp waren teruggedrongen. Hierdoor waren echter tevens de wapens van de Duitschers zoo dicht naast elkaar gekomen, dat ontkomen vrijwel een onmogelijkheid was.

Den volgenden dag (zondag 12 Mei 1940), zette ik mijn verkenning voort en was er getuige van, hoe Nederlandsche Infanterie om 12.00 uur opdringend van het Westen (Katwijk) bijna het dorp binnendrong. Iets beslister stormen had het dorp toen doen vallen. De Duitschers hadden namelijk onder den indruk van dezen aanval hun beveiliging van het Noorden, langs den Ouden Rijn, teruggetrokken. Toen de aanval der Hollanders niet werd doorgezet, kwamen zij na enkele uren terug en plaatsten hun wapens op dezelfde opstellingsplaatsen als tevoren.

Een en ander had mij echter op de gedachte gebracht naar het Noorden uit te breken. Des avonds na het ondergaan der maan begaf ik mij in een opening tusschen de Duitsche lichte en zware mitrailleurs te water om over den Rijn te zwemmen. Deze mitrailleurs had ik ongeveer 200 meter links en 200 meter rechts van mij, terwijl de Nederlandsche mitrailleurs op denzelfden afstand van mij, aan de overzijde van de rivier, juist tegenover de Duitsche wapens stonden opgesteld. Mijn uniform en wat ondergoed had ik in een pakje gewikkeld en met een touw van + 10 meter aan de hand genomen. Op het midden van de rivier gekomen begon een Duitsche zware mitrailleur op mij te vuren. Ik dook onder en zwem tegen den stroom op; intusschen liet ik het pakje vieren en met den stroom mee afdrijven. De Duitschers zetten het vuur voort op het pakje en ik kon snel zwemmend den overkant bereiken. Geholpen door de slagschaduw van een pannenbakkerij kon ik ongedeerd aan land komen.

13 mei.

Onkundig van eenig Nederlandsch wachtwoord en allesbehalve militair gekleed was ik gedwongen mij een weg te zoeken door de Nederlandsche linies, zonder gezien te worden; 4½ uur kruipen door slooten en bollenland waren noodig om aan den straatweg Oegstgeest-Rijnsburg te komen. Hier meldde ik mij maandagmorgen (13 Mei 1940) om 6.00 uur bij den Commandant van het aldaar gelegerde bataljon Infanterie - Majoor Mulder. Na van de zware mitrailleurs de doelen te hebben opgegeven, werd ik gebracht naar den Regimentscommandant van 4 R.I., Luitenant-Kolonel Buurman, die mij een uitvoerig verhoor afnam en mij bij den Pastoor van Katwijk-Binnen van nieuwe kleeren voorzag. Met den Artillerie-waamemer beklom ik daarna den toren van Katwijk en gaf de mitrailleuropstellingen aan, die ik dien nacht en den vorige dag had verkend. Hierbij bleek, dat de Duitschers zoo dicht mogelijk tegen de Nederlandsche linies waren aangedrongen, teneinde het artillerievuur te ontgaan. Hierop werd ik geleid naar den Commandant van de IIle Divisie te Oegstgeest, Kolonel Kraak. Na een inleidend verhoor door den C.-Ill Divisie werden mijn mededeelingen genoteerd door den ChefStaf der Divisie, den Majoor Breunese.

Na een telefonisch gesprek van den Majoor Breunese met den C.-I Legerkorps werd ik per auto over Leiden, Voorschoten naar het Algemeen Hoofdkwartier te 's-Gravenhage gebracht.

Aldaar werd ik op Sectie III door den Kapitein Sicco-Smit en op Sectie 1 door den Kapitein Sjoerdsma verhoord. Tenslotte werd ik door den Kapitein Schepers naar mijn onderdeel in de Nieuwe Alexanderkazerne teruggebracht, alwaar ik mij tegen den middag bij mijn Commandant, den Luitenant-Kolonel Knel, terugmeldde.