Jan Wolkers.
Beschrijft in zijn biografische roman "Terug naar
Oegstgeest" deze 10e mei als volgt:
-
- Toen kwam de ochtend dat het allemaal
werkelijkheid werd. Mijn broer die op een stoel stond voor het schuine
dakraam. Het grommen van de vliegtuigen en het ploffen
van granaten. "We zijn in oorlog", zei hij terwijl hij van
zijn stoel stapte. Toen ik naar buiten keek, zag ik wat ik al zo vaak
gedroomd had. Boven de boomkruinen van Endegeest zweefden honderden
parachutisten die langzaam naar beneden daalden en achter de bomen
verdwenen. Achter me hoorde ik mijn broer zijn burgerwachtuniform
aandoen. Het geluid van de gesp van de koppelriem, het kraken van de
laarzen. -
BRON : LEIDEN IN WO II.
*
Marten Toonder.
In 1940 woonde de Marten Toonder met
vrouw en kind in de Witte Rozenstraat in Leiden. Hij had sinds 1933 een
betrekking als tekenaar bij de Rotogravure aan het Galge(n)water. In zijn
autobiografie, deel 2 (Het geluid van bloemen, 1993) beschrijft
Toonder hoe hij op de morgen van de 10e mei 1940 gewekt werd door
onbestemde geluiden en hoe hij vanuit het raam van zijn zolderkamer,
kijkend in de richting van het vliegveld Valkenburg, getuige was van daar
plaatshebbende luchtgevechten. De titel van het boek slaat op het
krijgsrumoer en op het feit dat de parachutes waaraan de Duitsers naar
beneden kwamen, zo werden genoemd door zijn zoontje Eiso (toen vier/vijf
jaar oud) die eveneens getuige was van het 'schouwspel'.
Hij wordt door zijn vrouw op 10 mei wakker gemaakt vanwege het lawaai
van een vliegtuig.
Met een schok werd ik wakker en zag Phiny rechtop naast me zitten. Ze fluisterde
mijn naam, en hoewel het gedaver doorging, kon ik haar verstaan door de spanning
achter haar stem. Ik voelde haar angst en kwam een beetje overeind, zodat ik merkte dat
het lawaai werkelijkheid was. Het kwam van buiten en vervulde me met een weerzin die over dreigde te gaan in ontzetting. Maar zo ver liet ik het niet komen, omdat ik verder wilde slapen.
'Het is een vliegtuig,' mompelde ik zo kalmerend mogelijk. 'Motorpech of zo.'
Na die woorden liet ik me weer zakken en trok de deken over me heen. Maar Phiny sprong niet een ongeduldige uitroep uit het bed en liep naar het raam. Toen ze het gordijn openrukte, scheen het gloren van een vroege
ochtendschemering naar binnen, en ik zag de schrik waarmee ze achteruitdeinsde.
'Drie!' riep ze uit. 'Het zijn er wel drie... Ze vechten!'
Ik stond slaapdronken op - want op dat moment wist ik wat er aan de hand was. Met een dof gevoel van
herkenning zag ik het zwarte kruis op twee van de toestellen die boven ons huis cirkelden, en ik had het vreemde besef dat ik dit allemaal al eens gezien had.
'Duitsers,' zei ik toonloos.
'Het is oorlog!' riep Phiny met overslaande stem. 'Oorlog!'
Ik knikte en sloeg een arm om haar heen. Dit was iets wat ik al zo dikwijls bedacht had en in de geest had zien gebeuren, dat het me niet meer schokte. Zelfs niet toen er een rookpluim uit het derde toestel kwam en het opzij zakkend uit het gezicht verdween, terwijl de andere in een wijde boog naar het westen vlogen.
'Blijf hier niet staan kijken,' zei ik terwijl ik haar van het raam wegtrok. 'Het is alleen maar luguber, en we kunnen er niets aan doen. Laten we nog maar wat gaan slapen.'
'Hoe kán je!' riep Phiny, en ze rukte zich los. 'Wat ben je soms toch vreemd.'
Ze begon zich haastig aan te kleden terwijl ik weer onder de dekens kroop en mijn ogen sloot. Maar van, slaap kwam toen niet veel; mijn duistere wereld was gevuld met donkere gedachten.
Die draaiden niet zozeer om wat ik gezien had, als wel om de zekerheid dat de oorlog nu ernst was geworden.
Een paar weken eerder had Gottesmann dat in Amsterdam al vastgesteld, omdat de dinsdag daarvóór Denemarken en Noorwegen waren aangevallen. En omdat hij een Oostenrijkse vluchteling was, hadden zijn woorden gewicht.
'Jetzt gibt es nicht lange mehr,' zei hij op de berustende toon die hem eigen was.
Ik heb dat toen tegengesproken omdat Engeland en Frankrijk natuurlijk klaar zouden staan om ons te helpen.
Die hadden tenslotte al in september van het vorige jaar de oorlog aan Duitsland verklaard. Nederland ligt veel te dicht bij Engeland, meende ik. Hier zullen ze niet zo gauw komen.
Maar zijn vriend Werthheim schudde liet hoofd en legde uit dat Hitler dat nu juist een reden zou vinden om ons land te bezetten.
'Ein schönes Sprungbrett,' verklaarde hij.
We zaten die dag in café Polen in de Kalverstraat, want Gottesmann had zijn persbureau voorlopig gesloten omdat de strips die ik voor zijn 'Diana Edition' tekende, door de aanval op Scandinavië niet meer verzonden konden worden.
Polak, een andere landgenoot, stak een wijsvinger naar me uit en beschuldigde me van de Naivität die alle Nederlanders eigen was: het domme geloof in alles wat Engels is. En over Frankrijk wilde hij het helemaal niet hebben - een door en door gedegenereerd en decadent land. leder intelligent mens kon toch langzamerhand weten, dat er geen enkele mogelijkheid was om Duitsland te bestrijden.
Dat ging me te ver, want met die instelling word je vanzelf een bangelijk slachtoffer. Polaks brilleglazen fonkelden toornig toen ik dat zei, en tot mijn verbazing gaf de nuchtere
Werthheim hem gelijk. Hij had de Duitse troepen Wenen zien binnentrekken; hij had de onafzienbare rijen tanks gezien, en de lucht vol bommenwerpers. En wat hebben de Nederlanders? vroeg hij zich af. Of de Fransen?
'Die hebben de Maginotlijn!' riep ik toen - en het was Gottesmann die me erop wees, dat die alleen maar langs de Duitse grens liep, zodat het logisch was om via Holland en België naar Parijs te trekken.
Natuurlijk had hij gelijk. Daar, tussen die joodse vluchtelingen, verloor ik het geloof in onze neutraliteit en in onze
onneembare Waterlinie. Als men echter jong is en beroepshalve in een fantasiewereld leeft, verdringt men zulke zorgen maar al te graag, zolang men met rust gelaten wordt.
Maar nu, met het zware gezoem van de Heinkels en de Junkers boven mijn hoofd, herinnerde ik me Gottesmanns woorden, en er drong een werkelijkheid tot me door waarvan ik de consequenties niet kon overzien.
Een tijd lang heb ik het geprobeerd, met de beelden van vernietiging uit de vorige wereldoorlog als voorbeeld. Maar het was me onmogelijk om een werkelijkheid te maken van de slagvelden en de verminkte soldaten die de pagina's van De Prins der Geďllustreerde Bladen sierden. De hordes uit het Oosten waaierden als sprinkhanen uit over een wereld waarin verhalen en tekeningen geen plaats hadden als alles plat was. En plat zou het worden - dat had ik toch wel van mijn Oostenrijkse kennissen begrepen.
Daarna heb ik toch nog wat gedommeld tussen nachtmerries door. Maar toen ik wakker schrok van een dreun, ergens ver weg, wist ik dat Phiny veel verstandiger was dan ik. Er zijn tijden dat men beter praktisch te werk kan gaan dan zich verliezen in een sombere denkwereld.
Ik zette mijn fantasieën met enige moeite van me af en stond op. Boven me hoorde ik de radiostem van koningin Wilhelmina, die verklaarde dat wij ons in staat van oorlog met Duitsland bevonden. Daarop volgde het Wilhelmus, en voor het eerst in mijn leven heb ik daar onbeweeglijk naar geluisterd, op de rand van mijn bed. De muziek is plechtig en was op dat moment vol emotie, zodat ik geen ogenblik aan de bizarre tekst dacht. Het ontroerde me.
Toen ik even later bedrukt en ongeschoren in ons zolderatelier kwam, stond onze vierjarige zoon Eiso op de bank onder het grote raam opgewonden naar de hemel te wijzen.
'Bloemen!' riep hij blij, terwijl hij op en neer sprong. 'Almaal bloemen!'
Bloemen? Ja, zo op het eerste gezicht leek de strakke meihernel op een onafzienbaar blauw veld dat vol stond niet madeliefjes. Ronde, witte bloeisels die glansden in liet vroege zonlicht. Maar madeliefjes waren het toch niet - ze daalden statig naar beneden, en ook was het opvallend dat er iets onderaan hing.
'Ja, erg mooi,' zei ik vreugdeloos.
Ik wilde de pret van het ventje niet bederven, maar Phiny had daar geen aandacht voor. Ze stond verstard naar het gebeuren te kijken en ze straalde een haast voelbare afkeer uit.
'Mooi?' herhaalde ze vol afschuw. 'Dat zijn parachutes, en er hangen soldaten aan!'
Ik liep naar het venster en opende het bovenraam. Van ver weg kwam het geluid van schieten en ook het geratel van mitrailleurvuur. In het westen lag het vliegveld Valkenburg - en het was duidelijk dat daar gevochten werd.
De werkelijkheid van het midden in een oorlog zitten werd toen wel erg voelbaar, en ik trok Phiny naast me op de bank om haar moed in te spreken. Maar dat had ze helemaal niet nodig, want voordat ik iets zinnigs kon zeggen, legde ze me uit dat we hierboven niet veilig zaten, met al die vliegtuigen. Ze stelde voor om het hoogstnoodzakelijke huisraad weer naar beneden te brengen en ons terug te trekken in de twee kamers waar we het vorig jaar gewoond hadden.
Ik zag in dat het een verstandig idee was, en we begonnen onze meubels en al onze materialen de trap af te dragen,
terwijl Eiso hielp door het meenemen van zijn blokkendoos en zijn beer.
We werkten zwijgend, terwijl de radio achter ons meldde dat er parachutisten in Den Haag, Leiden en Dordrecht geland waren en dat er jacht werd gemaakt op spionnen, zoals NSB'ers, Duitsers en andere ongure elementen. De vijfde colonne, kortom. Die was overal werkzaam.
Ik besloot om de voorkamer maar als werkkamer te gebruiken, en ik legde daar dus mijn spullen op de tafel. Na enig zoeken vond ik de tekening waar ik die nacht aan gewerkt had - een illustratie voor een feuilleton in Unicum, dat 'De Gier' heette en me op dat moment met weerzin vervulde. De twee werelden waarin ik gewend was te leven waren dan ook zelden verder van elkaar verwijderd geweest dan nu, en ik bedacht dat vrouwen toch eigenlijk veel praktischer waren - en daardoor ook sterker in omstandigheden als deze.
Ik zei dat ik even naar de Rotogravure ging om te kijken of er doorgewerkt werd en of er soms nieuws was. Phiny was druk bezig alles weer een plaats te geven om het een beetje huiselijk te maken, en ze knikte afwezig.
Op straat was goed merkbaar dat er iets ergs gebeurde er schoolden opgewonden groepjes in portieken samen, men wees naar de lucht en wisselde met overspannen geroep inlichtingen uit.
Veel voetgangers waren er niet, en toen ik door de straat liep, kon ik uit de open deuren metalen radiostemmen horen, die meldden dat onze troepen dapper standhielden en dat er hevige gevechten plaatsvonden.
'De Engelsen zijn in IJmuiden geland!' riep een man die langs me draafde, en dat bericht beurde me enigszins op. Trouwens, het was ook heel rustig op de Witte Singel:
geen verkeer. Het enige teken van oorlog was een eenzame soldaat die, te midden van een groepje mensen, met zijn
geweer in de richting van een dichtbegroeid eilandje in de Singel stond te wijzen.
De jongen transpireerde hevig onder zijn helm, en de handen die het wapen vasthielden trilden. Zijn ogen staarden wild naar de
struiken vóór hem.
Iemand vroeg wat er te doen was, en een heer met een aktentas verklaarde dat er één Duitse parachutist op dat eiland was gedaald, zodat ik gerustgesteld doorliep.
Ik weet nog, dat ik me enigszins verbaasde over de eenzaamheid van dit manschap. Waar was zijn legereenheid? Maar ik verdiepte me niet lang in dat vraagstuk omdat de hele toestand zo onwerkelijk was.
Het schieten op het vliegveld Valkenburg was hier niet te horen, alleen het zingen van de vogels in de stille meilucht - en zelfs ontbrak het stampen van de paarden in de cavaleriekazerne toen ik er passeerde. Alles was daar verlaten, ik was blij dat Phiny dat niet zag. Paarden die misbruikt werden, wekten altijd diepe gevoelens van afschuw bij haar op, en het idee van Nederlandse cavalerie tegenover Germaanse tanks was huiveringwekkend.
In het gebouw van de Rotogravure zag het er niet uit alsof daar gedrukt werd. Er waren groepjes mensen, er werd wat doelloos gelopen, en op de redactie zat hoofdredacteur Van der Lelie alleen achter zijn bureau voor zich uit te staren. Toen ik binnenkwam keek hij me van opzij aan, zoals zijn gewoonte was, en kwispelde op een vreemde manier met zijn neus.
'Het was te verwachten,' zei hij nadenkend. 'Toen ze de vorige maand Noorwegen en Denemarken binnenvielen, lag het voor de hand. Maar hoe dit af moet lopen...'
Hij liet die opmerking in de lucht hangen, en ik wist geen verstandig weerwoord, zodat ik hem mijn illustratie voorlegde. Op dat moment kwam Vinkes, de chef van de tekenkamer, opgewonden binnen.
'Er is een luchtgevecht aan de gang!' riep hij uit. 'Ze komen hierheen - en er zijn Fransen bij!'
'Ja, en de Engelsen zijn in IJmuiden geland!' riep iemand in de deuropening. 'U moet boven komen, daar kan je alles goed zien.'
Hij snelde verder, gevolgd door Vinkes. Van der Lelie bleef zitten en schudde het hoofd.
'Engelsen,' mompelde hij. 'Fransen. Nu ja.'
Hij borg mijn tekening in een la, zonder ernaar te kijken. 'Voorlopig zal er wel niet gewerkt worden,' zei hij. 'We moeten afwachten wat er verder gebeuren zal.'
Hij verviel weer in gepeins, en ik haastte me de deur uit, achter de twee anderen aan.
Boven, in de tekenkamer, was inderdaad een prachtig uitzicht door de brede
atelierramen, en het was heel spannend om daar een aantal vliegtuigen om elkaar heen te zien cirkelen.
'Dát is een mofl' riep Vinkes. Hij wees op een toestel dat laag overvloog, gevolgd door twee andere.
'Engelsen,' zei iemand uit het groepje toeschouwers. Het was Terwold van de zetterij, en hij was nog jong. Maar ik betwijfelde of hij in dienst was geweest, omdat de kentekens op de vleugels me Nederlands toeleken.
Ik opperde mijn twijfel, maar Vinkes schudde het hoofd. 'Als het geen Fransen zijn, zijn het
vást Engelsen!' riep hij boven het groeiende lawaai van de aanvliegende jagers uit. Hij begon de hulp te beschrijven die we van alle kanten kregen, maar hij werd al gauw onverstaanbaar door aanzwellend geraas van twee hoogvliegende vliegtuigen die naar de achtervolgers doken. Er werd nu van alle kanten geschoten, zodat de ramen rinkelden.
'Zijt u dan dol?!' schreeuwde een keelstem achter ons. 'Het is ja alles glas hier. Naar onder! Schnell! Schnell!'
Het was de chef van de drukkerij, Kerbe, die in de deuropening stond met een
rood aangelopen hoofd en priemende oogjes. Zijn buitenlandse afkomst was nog nooit zo schokkend geweest als nu. Maar
zijn woorden misten hun uitwerking niet. Vinkes was de oudste, en de dwaasheid van ons gedrag drong het eerste tot hčm door, zodat hij zich
het vertrek uit haastte en Kerbe in het passeren gelijk gaf. De anderen volgden hem, maar Terwold kon niet nalaten een paar keer gespannen om te kijken, alsof hij een boeiende film moest missen.
'Zo ene waaanzin,' gromde Kerbe, toen ik met hem de trap afdaalde. 'Er is
oorloch. Men kampt om dood en leven. En hier, hier verstaat men het niet.'
Hij sprak meer tot zichzelf dan tegen mij, en toen zijn gedrongen gestalte beneden de gang in liep, bedacht ik met enige verbazing dat hij toch eigenlijk als vijand beschouwd moest worden -
want ioods leek hij me niet.
Buiten werd ik bijna onder de voet gelopen door de boekhouder, die naar twee grote toestellen liep te kijken die laag over het Galgewater scheerden.
Junkers!' riep hij opgewonden. 'Vannacht om vier uur al. Vol parachutisten. Maar het zal ze niet meevallen! Worden neergemaald voordat ze de grond raken. Ziekenhuis ligt vol met moffen. Vňl, zei de dokter.'
Zijn stem sloeg over, en het was moeilijk om in deze verbeten man de rustige, onbewogen Van Balen te herkennen die mij aangeraden had om lid te worden van de Bond voor Handels- en Kantoorbedienden Mercurius.
Ik wilde hem erop wijzen dat er wel črg veel van die vliegtuigen in de lucht waren, en dat ik niet veel Engelse of zelfs Nederlandse zag. Maar ik kreeg de kans niet om
uit te spreken, want hij stak een schuddende wijsvinger op, en riep dat de schoften soms in Nederlandse uniformen waren gekleed. De lafaards schrokken nergens voor terug. Ze schoten op Rode Kruis-voertuigen en ze hadden Voorburg gebombardeerd.
Het was prettig om thuis te komen. Phiny had de kamers weer enigszins bewoonbaar gemaakt, en Eiso zat zoet met zijn blokken te spelen.
Goed dat ik er was, zei ze. Ze ging boodschappen doen, want er zou natuurlijk gehamsterd worden. Niemand wist hoe lang dit zou duren, en omdat we er verder toch niets aan konden doen, was het zaak om genoeg eten te hebben. Daarom moest ik op Eiso passen, want ze wist niet hoe lang ze weg zou zijn.
Ze haastte zich de deur uit en ik bleef achter met een nutteloos en leeg gevoel, zodat ik in de voorkamer mijn tekenboel op de tafel begon uit te stallen nadat ik de radio had aangezet. De omroeper sprak gejaagd over de ijver waarmee de vijfde colonne onschadelijk werd gemaakt. Niet alleen werden alle NSB'ers opgepakt, maar ook alle Duitsers en hun sympathisanten. Er werd gevreesd dat er op grote schaal verraad was gepleegd, want de vijand kende precies de zwakke plekken in onze verdediging.
Daarna ging hij over op de geruchten dat de Moerdijkbrug veroverd zou zijn, maar toen schakelde ik het toestel weer uit.
Zou Kerbe ook zijn opgepakt? vroeg ik me af. En plotseling drong er toen ook iets anders tot me door. Dat was mijn moeder.
Door de schok van de gebeurtenissen had ik er helemaal niet aan gedacht,
dat zij door die overval in moeilijkheden geraakt kon zijn. Dat gebrek aan
attentie kwam natuurlijk ook wel omdat ik niet graag dacht aan de laatste
keer dat we bij haar waren geweest.
Intussen bleven er vliegtuigen overkomen, en zo nu en dan klonk het luchtalarm. In de verte hield het schieten aan; het was wel duidelijk dat er hevig om Valkenburg gevochten werd. Maar verder bleef het vreemd rustig in Leiden, zodat ik al in de loop van die middag het manuscript opzocht dat ik van de uitgever Meulenhoff gekregen had. Het was een meisjesboek dat ik moest illustreren, en ik meende
dat dit een geschikte tijd voor zoiets was - want men kan heel goed naar de radio luisteren terwijl men tekent. Het
tekenen schept een wereld die uit fantasie geboren wordt, en sterker is dan het gebeuren dat uit zo'n toestel komt. Pat lijkt misschien vreemd wanneer het oorlog is en er overal op leven en dood wordt gevochten. Maar in die dagen was de fantasiewereld van dat meisjesboek veel aannemelijker dan de berichten die ik hoorde.
Dat kwam ook wel omdat Hilversum ieder half uur waarschuwde dat men alleen maar geloof moest hechten
aan de bekende stemmen, omdat het gevaar van valse mededelingen groot was. Die bekende stemmen gaven
verzenuwd alle berichten door die er binnenkwamen: hevige gevechten bij de Grebbeberg waar Duitse soldaten in nonnenkleren aan parachutes neerdaalden, terwijl het niet waar bleek dat Voorburg gebombardeerd zou zijn, maar dat er een hevige strijd gaande was in
Rotterdain en bij de Moerdijkbrug, hoewel de Grebbelinie onneembaar genoemd kon worden. En al die berichten werden afgewisseld met dappere muziek die de moed
erin hield. Phiny kon er niet tegen. Van dat nieuws werd ze dol, en hoe iemand in deze toestand rustig kon werken, begreep ze niet. De Duitsers hadden zich lelijk verkeken, riep de radio. Die parachutisten werden door onze wakkere soldaten bij het neerdalen onschadelijk gemaakt, zodat er alleen maar gevallenen op de grond kwamen. Er werd gesproken van duizenden doden en gewonden.
Een tijd lang hield Phiny zich nog niet Eiso bezig, maar toen het luchtalarm in de middag wat langer uitbleef, ging ze weer inkopen doen. Weliswaar hadden we niet veel geld, maar ze had de gave om vrienden te maken; ze had belangstelling en begrip voor mensen. Daardoor hadden we wat krediet bij onze leveranciers gekregen.
Begrip voor mensen is een zeldzame eigenschap, en in die periode was het nog zeldzamer dan in gewone tijden. Als ik er nu op terugkijk, vind ik het erg moeilijk om me in te denken dat ik zelf betrokken was in de bizarre denkwijze van die dagen.
Toen ik de volgende morgen, na een onrustige nacht, de deur uit liep om sigaretten te gaan kopen, trof ik toevallig onze
benedenbuurman aan, die voor het huis naar de lucht stond te kijken.
Ik wenste hem een goede morgen, en hij kwam meteen ter zake.
'Het gaat goed, hč?' riep hij opgetogen. 'Italië heeft Duitsland de oorlog verklaard!'
Daar keek ik van op, want zoiets had ik niet verwacht. Maar mijn kennis van de politiek was gebrekkig, en in die dagen was
álles mogelijk. Ik gaf dus toe dat het belangrijk nieuws was, en liep haastig verder. Phiny had me al gezegd dat we vooral rookartikelen in moesten slaan, omdat daar erg in gehamsterd werd. En wat begint men in dergelijke dagen zonder rookgerei?
De sigarenbaas gaf het gerucht toe. Sommige merken waren zowat uitverkocht; vooral de virginia-achtigen. Ik was echter een goeie klant, en voor zijn geregelde afnemers had hij nog wat achtergehouden.
'Maarja, wat heb u aan een paar doosjes?' vroeg hij. 'Dit kan wel es lang gaan duren en er komt niks meer binnen. Ik ken wel sluiten, binnenkort.'
Dat was een sombere visie, en ik haastte me hem van Italië te vertellen. Maar hij haalde de schouders op. 'Italië,' herhaalde hij smalend.
Toch knapte hij zó van dit nieuws op, dat hij me aanried om zelf shag te gaan draaien. En als ik dan toch daarmee bezig was, zou het verstandig wezen om over te gaan op de zwarte Van Nelle. Want die zware merken waren nog niet zo in trek.
Het scheen me een goede raad toe; daarom kocht ik voor Phiny zoveel mentholsigaretten als ik krijgen kon. En voor
mezelf sloeg ik draaiapparatuur in en zwarte shag. Dat was een belangrijke belegging, want daardoor kon ik doorwerken in die bange tijden.
Rustig was dat werken natuurlijk niet helemaal, want zo nu en dan was de radio toch sterker. Vooral wanneer de omroeper het over Rotterdam had, en over de hevige gevechten om de Maasbruggen.
We hadden zo veel herinneringen aan de Maas en de havens. De exotische geuren van de pakhuizen en de keistenen van de Lekhaven, waar de schepen van de Zuid-Amerikalijn altijd op vertrek lagen als we mijn vader wegbrachten. En natuurlijk ook het Witte Huis, waar ik van Piet van Rhijn tekenlessen kreeg op de bovenste verdieping, zodat de bruggen en de havens aan mijn voeten lagen. Vreedzame beelden waren dat; het was heel moeilijk om daarbij aan bloed en vernietiging te denken, en aan het feit dat het nooit meer zou worden zoals het was.
En van het een komt het ander, zodat ik dan met een bezwaard hart aan mijn vader dacht, die ziek en verbitterd naar zee gegaan was op een schip dat nu misschien al was gezonken.
Met de afloop van de oorlog hielden we ons in die dagen niet bezig. We leefden bij de dag, of eigenlijk bij het moment; want ieder ogenblik kon er iets gebeuren dat een einde aan het bestaan kon maken.
Het enige dat me van die zaterdag bij staat, was de mededeling dat iedereen om acht uur binnen moest zijn, en dat de geruchten over verraad voorbarig waren.
De volgende dag was het Pinksteren. De winkels waren dicht en ik herinner me dat Phiny zich onledig hield met het vullen van emmers en pannen, omdat de radio erop wees dat er geen water zou zijn wanneer de leidingen of het reservoir getroffen zouden worden - en een bad hadden we niet in dat huis.
Maar de radio deed meer. Ook aan zielszorg werd aandacht besteed op een dag als deze. Een predikant vermaande tegen geloofsverlies, nu de Boze rondwaarde. juist nu moesten we ons bezinnen op het Pinksterfeest en de betekenis van de nederdaling des Heiligen Geestes. Dat was echter niet zo gemakkelijk.
De Belgische radio meldde bijvoorbeeld dat de Waalhaven verwoest was door Nederlandse artillerie; en dat soort nederdaling werd dan weer afgewisseld door de
ANP-Luchtvaartdienst die Heinkels van zuid naar noord open baarde, of van oost naar west, en van zuidwest naar noord. Van Fokkers werd niet gesproken, en het was opvallend dat er ook nooit Engelse vliegtuigen bij waren.
Tegen die tijd kreeg ik er genoeg van, want het werd hinderlijk voor degelijk werk, en daarom zette ik het toestel af.
Phiny leefde op. Ze kwam met Eiso uit de keuken, waar ze onduidelijk werk gedaan had, en verklaarde dat ze een pastel ging maken wanneer ik niet meer naar de Heilige Geest zou luisteren.
Daardoor werd het me duidelijk dat ze al dat nieuws alleen maar om mij geduld had; en ik haastte me dan ook met een excuus. Ik zou me schuldig voelen wanneer ik niet wist hoe de oorlog verliep, legde ik uit.
'Maar dat weet je nu toch ook niet?' zei ze, en de waarheid van die opmerking maakte een einde aan de radiohypnose die mij bevangen had.
Nu ik na zoveel jaren op die oorlogsdagen terugkijk, ben ik verbaasd over de diepe ernst waarmee we het volstrekt zinloze gevecht van een stuntelig amateurlegertje tegen een kolossale horde trachtten te volgen.
Maar ik heb gemakkelijk praten. In Leiden gebeurde niet veel; zo nu en dan een luchtalarm met overvliegende machines, zacht geknal heel in de verte, kleine sensaties wanneer er een NS B'er uit zijn huis werd gehaald, en verder smeulende zorgen om familie en vrienden. Het was gemakkelijk om in het werk te verdwalen wanneer de radio zweeg. Natuurlijk was dat een soort vlucht, want we waren
doordrongen van het feit dat dit het einde van een tijdperk was - en dat we geen enkel beeld of idee van de toekomst hadden. Toekomst bestond niet, bezit telde niet en het enige wat we hadden, was elkaar. Maar daar stonden we toen
niet bij stil.
In die stemming verliepen de Pinksterdagen, en misschien was dat wat de dominee bedoelde.
De dinsdagmorgen verliep anders, want toen belde de benedenbuurman aan omdat hij als man-alleen behoefte aan een menselijke stem had.
'Hebt u de radio niet aan?' vroeg hij toen hij de trap beklommen had. Zijn gezicht was bleek en hij hijgde, zodat er iets beschuldigends in zijn stem lag.
'Neem me niet kwalijk,' vervolgde hij. 'Mijn naam is Sanders. We kennen elkaar niet, maar ik dacht...'
Phiny vroeg hem te gaan zitten, maar hij bleef staan en keek ons om beurten met holle ogen aan.
'De koningin is gevlucht,' zei hij. 'De regering ook! Weg! Maar u weet natuurlijk van niks als u de radio niet aan hebt. De Grebbelinie en alle linies zijn doorbroken, en ze hebben de Moerdijkbrug en Italië heeft een verbond met Hitler! Dat was gisteren al. Iedereen is gevlucht!'
'Maar er wordt nog gevochten,' zei ik zwakjes. 'Ik heb horen schieten in de buurt van Valkenburg.'
Hij knikte vreugdeloos en liet zich eindelijk op een stoel zakken. Met matte stem gaf hij toe, dat de Belgische en de Nederlandse fronten standhielden. Maar de Duitse tanks waren al in Brabant, en de regering was gevlucht.
'Wat zit daar achter?' vroeg hij. 'Of denkt u soms dat de Engelsen nu eindelijk een inval doen?'
We hebben een poosje over die mogelijkheid gepraat, omdat men in zo'n toestand elke strohalm vastgrijpt. Phiny
deelde koffie uit en Sanders had sigaretten, zodat hij na een uurtje afscheid nam met een spoor van een glimlach.
Maar dat was beleefdheid; we waren er alle drie van overtuigd dat er niets te lachen viel - en ik zette de radio dan ook weer aan.
Het was nu wel een beetje zoeken, want er waren zenders bij gekomen met onbekende stemmen die meenden dat we voor een verloren zaak vochten, zodat ik voort draaide. De ANP-Luchtvaartdienst was te herkennen aan de spanning waarmee de omroeper de toenemende drukte in de lucht beschreef.
Maar in de Witte Rozenstraat waar we woonden, was dat niet zo te merken, zodat Phiny besloot Eiso mee te nemen toen ze boodschappen ging doen.
Ze was nog maar een paar minuten weg, of het luchtalarm begon te loeien. Het duurde langer en was daardoor alarmerender dan anders, zodat ik mijn werk in de steek liet en naar de zolder ging om naar de lucht te kijken.
Zodoende zag ik ze aankomen. Niet langer een of twee, zoals we gewend waren, maar een heel eskader dat met een aanzwellend gedreun naar het zuiden vloog. Ze verdwenen in de verte, maar het signaal dat alles veilig was werd niet gegeven. Ik bleef daar nog een poosje staan, maar toen er niets meer te zien was ging ik ongerust naar beneden.
Het was vreemd stil in huis en in de straat, zodat ik de volgende vlucht goed kon horen, toen die in de verte overvloog. Er volgden er meer, nu eens dichter bij en dan weer verder af, en ik begreep plotseling dat het ernst begon te worden. Dat was geen prettige gedachte, met Phiny en Eiso ergens op straat zonder dat ik wist waar ze waren en hoe ik ze zou kunnen helpen.
Maar na een poosje schoten haar woorden over mijn moeder me weer te binnen: je moet haar niet onderschatten; ze is een sterke vrouw. En ook herinnerde ik me de tijd dat Phiny als leerling-verpleegster voor stervende oude vrouwtjes had gezorgd, zodat ik erin slaagde om die ongerustheid te verdringen en weer aan het werk te gaan. Of werk?
Ik was bezig aan het omslag van Meulenhoff boek, dat Zonland heette en over de lotgevallen van een meisje in Australië ging. Het was het hoofd van zo'n kind, dat ik getekend had - en de kunst was nu om de kleur er zó op te zetten dat het uitbundige zonlicht ervan af zou stralen. Het werken met kleuren is altijd een prettige uitdaging en het aanbrengen van licht en schaduw op dit gezichtje was iets heel speciaals op een dag als deze.
Zonland; Australië waar rust en vrede was, zodat de zon er altijd scheen. Ik ging erg in die kleuren op, en er verliepen een paar uren voordat ik plotseling opschrok. Ineens werd ik me bewust van het feit dat er nog steeds luchtalarm was - en dat vrouw en kind niet thuis waren.
Het is moeilijk op zo'n moment geen hekel aan jezelf te krijgen. Ik schoof Australië geschokt van me af en stond op om de radio weer aan te zetten.
De bekende stem die toen vervormd en krakend door de stille kamer schalde, heb ik nooit kunnen vergeten. Het was het roepen van een overspannen man, die vol ontzetting het branden van
Rotterdam beschreef. Het bombardement, dat een einde aan de stad van mijn jeugd maakte, en dat zijn verschrikking op mij overdroeg.
Wezenloos stond ik naar het toestel te staren, totdat de sirene het einde van het luchtalarm aankondigde. De strijd werd gestaakt, meldde de omroeper uitgeput. De wapens werden neergelegd.
Niet lang daarna kwam Phiny thuis. Ze was al die tijd bij de kruidenier op de hoek geweest. Toen het luchtalarm begon, waren er toevallig tamelijk veel mensen, en de kruideniersvrouw was heel aardig: ze had iedereen thee gegeven. Overigens was het vreselijk wat er gebeurd was, en al die klanten waren erg paniekerig; er waren vrouwen bij die huilden.
Dit hele verhaal deed ze terwijl ze Eiso de kleren uittrok en hem waste. Het kereltje had zo veel koekjes en
chocolaatjes van de kruidenier gehad dat hij erg had overgegeven. Aan zoiets moet men meteen wat doen, want anders ruik je het door het hele huis, en dat blijft hangen.
Het duurde dus even voordat ze kon zeggen dat het allemaal eigenlijk te veel was om te verwerken. Ze had moeite om het tot zich door te laten dringen, en ze zag aan mijn gezicht dat ik daar ook last van had.
'Was je črg ongerust?' vroeg ze. 'Wat heb jij in die verschrikkelijke uren gedaan?'
Na een korte aarzeling vermande ik me en wees met tegenzin naar Zonland. Ze nam de tekening op en keek me toen met grote, verbaasde ogen aan. Een ogenblik was ik bang dat ze zou zeggen: 'Wat ben je soms toch vreemd.' Maar zo was ze niet.
'Wat ben j e to ch knap,' zei ze.
Ik ben toen naar buiten gegaan; en omdat ik geen mensen wijde zien, liep ik de straat uit, naar het weggetje dat buiten de stad door het land leidde. Het was er heel vredig, met jong groen en zingende vogels, want het was een mooi voorjaar. Stil was het er ook; er werd niet meer geschoten, en ik vroeg me af hoe het nu op Valkenburg zou zijn.
Als een antwoord op die gedachte werd ik bij een kromming in de weg een afdeling soldaten gewaar die bij een
boomgroep halt gehouden had. Het was een Nederlandse sectie geweest, maar wat ervan over was, bestond uit een groep uitgeputte en verslagen mannen 'n bemodderde en gescheurde uniformen. Sommigen waren blootshoofds, en een paar hadden bebloede lappen om hun gezichten. Ze stonden daar in een soort gelid, waarbij de een de ander steunde, en ze luisterden naar een sergeant die zijn arm in een slinger droeg. Zijn stem was toonloos en wat hij zei, kon ik niet verstaan. Maar wat de meeste indruk op me maakte was, dat een paar van
die jongens stonden te huilen.
Instinctief keerde ik me om en liep terug naar huis, met een hangend hoofd en houdingloos als die soldaten. Er waren vele dingen die toen in me opkwamen: de verbittering om het zinloze vechten in de afgelopen dagen en nachten vol bloed en dood, de onmacht en de volkomen
onzekerheid van een leger dat zich over moest geven aan krankzinnige barbaren - en een weerloos land met een duistere toekomst. En natuurlijk ook het feit, dat ik die sergeant had kunnen zijn - de aanvoerder van een verslagen groep met gesneuvelde officieren en uitgeputte manschappen.
Dat had gekund wanneer ik niet tot reserve-sergeant was benoemd, zodat ik me af had laten keuren.
In de oorlogsdagen heb ik daar wel eens spijt van gehad, ,maar het zien van die sectie maakte daar voorgoed een einde aan. Het idee om verantwoordelijk te moeten zijn voor een bij voorbaat nutteloze moordpartij was, en is nog steeds, weerzinwekkend.
We hebben niet veel gepraat, die avond. Ik weet er weinig meer van, en het enige beeld dat ik kan oproepen is, dat we samen op de zolder naar de vlammen hebben staan kijken. Want het brandende Rotterdam was tot in Leiden te zien.
*
Erik Hazelhoff
Roelfzema.
Soldaat van Oranje.
10 mei in zijn ouderlijk huis in het Park de Kieviet aan de Duinweg
in Wassenaar.
-
- Een hels kabaal schokte mij rechtop in bed en ik
vroeg mij af wie er op de verwarmingsbuizen stond te meppen. Het
lawaai was niet binnenshuis. Ik stond op en keek naar buiten. In het
weiland achter de kleuterschool zag ik koeien rondrennen met hun
staart in de lucht. Ergens tussen hen in vuurde een kanon, het snelle
blaffen van luchtdoelgeschut. Ik zette de radio aan en vernam dat
Duitse troepen zonder oorlogsverklaring de Nederlandse grens waren
overgetrokken en dat Den Haag gebombardeerd was - vijf bommen op de
Waalsdorpkazerne, vlak achter ons huis. Een junker transportvliegtuig
vloog laag over de rand van de stad, en terwijl ik ernaar stond te
kijken dropten parachutisten als larven uit zijn staart. we streken
doelloos in de keuken neer en dronken koffie. de radio beperkte zich
tot verwarde berichten over gevechten op de Peel en parachutisten
boven Wassenaar. Ik sprong opgelucht van mijn stoel toen ik Chris'
motorfiets hoorde puffen Ik bood hem ontbijt aan en tot mijn verbazing
sloeg hij het af; hij scheen inderdaad haast te hebben.
"Kom mee! Voordat we omsingeld zijn"
Omsingeld? In Park de Kieviet? Ik moest aan Winnetoe en Old Shaterhand
denken en kon mijn lachen niet inhouden. 'Waar gaan we heen?, Waar
gaan we naar toe?' vroeg ik weer, terwijl ik op e motorfiets klom.
" Alexanderkazerne! Opgeven als vrijwilliger!" Allicht.
Vanzelfsprekend.
Bij het Wassenaarse viaduct worden wij aangehouden door een militaire
post. Vier geweren mikten op ons in dodelijke ernst. Ik durf
nauwelijks adem te halen.
"Laat maar zitten jongens. Goed volk," zei de luitenant die
kwam aanlopen. Ik kende hem, we hadden vroeger samen gevoetbald.
We zaten al drie uur in de Alexanderkazerne en verloren ons geduld. We
drongen de stafkamer binnen en zetten een klassieke Leidse bek
op.
"U hoort binnenkort van ons."
"Binnenkort?"
"Een dag of tien." Dat leek redelijk.
We stormden Den Haag weer uit, richting Leiden. Bij een zijstraat naar
Wassenaar zette Chris mij af. Ik ging te voet verder en een melkboer
sloot zich bij mij aan, blij gezelschap te hebben. Plotseling
versperde een luitenant ons de weg. "U kunt niet verder, het Park
de Kieviet is in Duitse handen", zei hij.
En mijn ouders?
"Ach mijnheer," protesteerde de melkboer. "Ik ben toch
maar een melkboer. Ik heb d'r allemaal niks mee te maken." De
luitenant haalde z'n schouders op.
Het zou zo'n vaart wel niet lopen; hij moest melk bezorgen en ik moest
thuis zien te komen. Aan de ingang van onze oprit stapten zes
parachutisten uit mijn moeders rododendrons. Met een schok zag ik dat
het jongens waren, jonger dan de meeste eerstejaars. Ze kochten vier
flessen melk en betaalden in Hollands geld, gepast. "Auf
weidersehen," mompelden ze, terwijl zij weer in het dichte groen
verdwenen. "Auf weidersehen," mompelde ik terug.
Oorlog was heel anders dan ik me had voorgesteld. -
Bron: Soldaat van Oranje.
*
J.H. Kasten.
Werkt als ambtenaar op
de Sterrenwacht te Leiden en begint op 10 mei zijn dagboek.
's Morgens neemt hij eerst dertig vliegtuigen waar en later een
luchtgevecht tussen een Hollandse (Sgt Roos met zijn DXXI F.O.) en drie Duitse jagers.
Op 11 mei schrijft hij;
-
"Het is thans 4 uur en er is twee maal alarm
geweest. Om zes uur naar huis, maar wegens het overkomen van Duitse
vliegtuigen niet naar bed. Straten worden door militairen afgezet. Er
wordt geschoten. Met een schildwacht de sleutels van Hortushek en deur
Paterstraat gebracht naar de wacht in de Doelenkazerne. 15 Duitsche
krijgsgevangenen zitten op de brits. Parachutspringers, nog jonge
jongens. een beroerd gezicht, enkele ervan gewond.
-
12 mei. Bezetting van alle straten in Leiden. De hele
mooie Pinksterdag aldoor vliegtuigen in de lucht en knetteren van
mitrailleurs en het geluid van artillerievuur uit de richting Haagsche
Schouw.
-
13 mei. 's Middags 3 Heinkels waaruit 22 parachutisten
springen. Weer algehele afzetting.
BRON : LEIDEN IN WO II.
*
P.W. van Rossum,
Vrijdag 10 mei.
(...)
Op straat, vlak voor ons huis staan nu
ook veel bewoners in groepen bijeen en ik vang verwarde uitroepen op,
hoor zeggen...: "Schiphol gebombardeerd... Waalhaven...
parachutisten...!" klinkt het hier en daar. Grote goden, het
schijnt waar te zijn! Geen seconde langer houd ik het boven uit; het
is nu halfzes, nog idioot vroeg, maar ik moet weten wat er aan de hand
is en haastig schiet ik in de kleren. Als ik naar beneden ga, blijkt
het hele huis in rep en roer te zijn, bij de Mellinks
staat de deur wijd open en daarbinnen hoor ik de stem van mijn moeder
vermengd met een onderdrukt snikken en jammeren van onze buurvrouw.
Bleek en ontzet kom ik binnen in onze woning. Ook bij ons staat de
radio luid aan en ik zie in de huiskamer mijn vader, nog gekleed in
piama, voor het toestel zitten luisteren. Een vreemde, nerveuze stem
spreekt in korte, afgebroken zinnen uit de loudspeaker: "Hier
luchtwachtdienst!!.... steeds meer parachutisten worden op Waalhaven
en in de onmiddellijke omgeving van Den Haag neergelaten... zij worden
zo snel mogelijk door onze troepen omsingeld en vernietigd... sommige
parachutisten schijnen gekleed te zijn in Nederlandse
uniformen..."
"Wat is er aan de hand... vader...
is er... oorlog??" vraag ik met een stem die schor klinkt van
ontzetting. "Mijn god, jongen... weet je het dan nog niet....? De
Duitsers zijn binnengevallen, vannacht om twee uur is het begonnen...,
ons land is in oorlog met Duitsland...!! Wij zijn al een paar uur op,
moeder is naar boven toe bij mevrouw Mellink... die is helemaal
overspannen...!" De Duitsers binnengevallen... vannacht...! Dus
toch...! Langzaam begint de ontzettende werkelijkheid tot me door te
dringen en in de eerste seconden kan ik het verpletterende nieuws
nauwelijks verwerken, 't is of m'n keel dichtgeknepen wordt. Ik voel
het bloed uit mijn hoofd wegtrekken en het koude zweet breekt me uit.
Weken en maandenlang hebben we in die angstpsychose geleefd met het
schrikbeeld voor ogen dat ons kleine land er bij betrokken zou
worden... en nu is het zover, het oorlogsmonster is binnen onze
grenzen. In die eerste ogenblikken flitst de gedachte in je omhoog:
dit zullen we niet overleven... het zal onze ondergang worden... Alle
schrikbeelden die je gedurende de hele mobilisatie hebben achtervolgd
vallen nu als een onontkoombare ramp op je neer: opgeroepen worden en
naar het front! Het is lang niet uitgesloten dat deze oproep ieder
moment door de radio gedaan kan worden... en dan zal ik er
onherroepelijk bij zijn... ik ben nog altijd buitengewoon
dienstplichtig en nog lang niet te oud om mee te mogen doen aan de
gruwelijke moordpartij! Er gaat een golf van ontzetting over ons heen
op dat noodlottige uur. De eerste minuten vergaan in vertwijfelde
radeloosheid, allemaal voelen we ons staan van aangezicht tot
aangezicht met de gruwelijke dood van de oorlog. Er schijnt geen
verleden meer te zijn noch toekomst, er is nog alléén: het
verpletterende onbegrijpelijke van het heden, dat van seconde
tot seconde in zenuwmoordende spanning wordt doorleefd.
(...)
BRON: BUNGALOWAVONTUREN
en HET GROTE ONWEER.
*
Herman
Schuttevâer.
In den vroegen ochtend van 10 Mei: langdurig en hevig schieten en veel vliegtuigen. Tracht er door heen te slapen, met de gedachte: zware manoeuvres. Slapen lukt niet. Stap in nachtgoed op balcon (Van Hogenhoucklaan 124) met prachtig uitzicht op de ziekenhuistuin van Bronovo en, links, op 300 m de Alkemadekazerne.
Tel ongeveer 30 á 40 vliegtuigen in de lucht, de meesten ver en hoog. Zie de
vuurstralen van afweergeschut richting Malieveld; ontploffing van de projectielen in de
lucht, net kleine witte wolkjes. Mijn achterbuur Li van Stuivenberg roept mij
naar haar achter balcon. Ook in die richting tientallen vliegtuigen: oorlog! Met wie? Wij menen: Duitschland.
Kijk weer vóór. Zie plotseling eenige vliegtuigen over die de kazerne scheren. Brullend geraas der motoren. Drie bommen als zwarte stippen vallen. Een ongekend en schrikwekkend lawaai der inslaande bommen, voorafgegaan door het fluiten van de bommen. Bij de explosie sla ik - tot mijn verbluffing - tegen den grond. Door de luchtdruk, naar ik aanneem. Veel ruiten aan gruzelementen. Een zware rookwolk boven de kazerne, maar dan ben ik meteen al naar beneden gerend, waar de familie Hiel de kelder opzoekt.
Ik meen dat dit omstreeks half vijf 's morgens was. De radio staat aan. Voortdurend waarschuwen voor parachutisten, o.a. in de Boschjes van Poot; in allerlei vermommingen, postboden, boeren enz., zoo wordt gezegd.
Hierna even rust. De menschen gaan allerwegen hun glasscherven aanvegen. Mevr. Hiel zet een kopje koffie, en we
kleeden ons (verder) aan.
Het is ongekend mooi weer. Ik vertrek om 6 of 7 uur met een koffer naar Moeder, door de Boschjes. Onderweg al luchtalarm, en zenuwachtige contróleposten in de boschjes. Moeder bewonderenswaardig kalm. Vandaar ga ik omstreeks 9 uur maar naar kantoor.
Hoe volmaakt onbelangrijk lijkt het werk. Wij gaan zandzakken scheppen op de binnenplaats bij Rijksgebouwen. Zeker 40 menschen scheppen daar, binden dicht en dragen weg. Dan wéér eens luchtalarm. De kelder is uiterst kil. Zware ontploffingen dringen nog door. Blijkt een bom op de Bethlehemkliniek, achter de Generale Staf, in de
Casuaristraat.
Luchtalarm komt telkens erg laat. Wij staan af en toe te kijken naar het stukje geschut, op een soort driepoot, dat hoek Parkstraat-Voorhout staat, en als een razende in alle richtingen gedraaid wordt om de vliegtuigen te volgen, en waaruit een kogelregen naar boven wordt gericht. Ook de vliegtuigen schieten knetterend. Later blijkt dat men in dergelijke omstandigheden niet bij de ramen
moet zijn!
Dien dag mijn nachtdomicilie verplaatst naar Nachtegaalplein 18, waar Mies en ik 15 Mei in zouden
trekken. De eigenares slaapt er ook nog, beneden. Den heelen nacht: luchtalarm voor en na. En steeds schieten in de Boschjes van Poot waar men naar parachutisten jaagt.
's Morgens toont iemand mij een pamflet van de Duitschers, uit een vliegtuig, met een oranje rand. In dit, in treurig Nederlandsch gestelde pamflet staat dat
Duitschland heeft moeten ingrijpen om een dreigende invasie van Engeland te voorkomen. Verder, dat de Duitschers onze vrienden en beschermers zijn. De radio verbiedt, de pamfletten op te rapen! Maar: het is waardeloze anti-propaganda!
Zaterdagmorgen 11 Mei. Nog mooier weer. Weer zand scheppen, ditmaal in den tuin achter het Dep. van Algemeene Zaken (Paleis van Prinses Juliana).
Weer veel schuilkelder. Wat daar al niet gepraat wordt! Aan zwijgen schijnt bijna niemand behoefte te hebben. Een luitenant is per part. auto met chauffeur ventre á terre uit Den Bosch gekomen met een zak geld van de belastingontvangers (volgens de voorschriften). Hij zal niet terug kunnen, en wil wat geld uit den zak om den part. chauffeur een onderdak te betalen.
Als wij om half 1 naar huis willen: Handen omhoogl Een officier met manschappen dringt het dep. binnen om een Duitscher te zoeken. Vermoedelijk is men door een helm van onze brandploeg op een dwaalspoor.
Als ik dan naar Moeder, Nicolaďstraat, wil, moet dit heelemaal via Papestraat, Westeinde, Loosd.weg,
Regentesselaan (geschuild); Houtrustbrug: vergeefs; brug Morsestraat: idem, enz., enz. Zoodat ik pas tegen drieën doodmoe thuis ben.
Van Zater- op Zondag minder luchtalarm, ik kleed mij nu ook weer deels uit. Ik kan er echter Zondagmorgen niet in slagen Moeder te bereiken, hoewel de afstand geen 10 min. fietsen is. De bruggen zijn aldoor afgezet. Dan maar iets eten, per gratie,
bij de buurdame van mej. Stigter, en als tegenprestatie de ruiten beplakt (dit moet op millimeters nauwkeurig, hoe verzint men het zoo dwaas). Kom 's middags bij Moeder en tref einde v.d. middag mijn
broer Jan, en Wim Meyer, die overal de stad bezocht hebben. Het is er zeer onrustig, elk oogenblik moet men
zich legitimeeren. De jacht op Duitschers en bepaalde Nederlanders is in vollen gang. Ook ik heb dit den
vorigen middag in de Papestraat reeds gemerkt (handen uit de zak, roepen de soldaten je van de daken toe), en ook Zondagmorgen in
Fahrenheitstraat en Ieplaan en Thomsonlaan ziet men ze spiedend, het geweer in den aanslag, langs de huizen gaan. Een pantserwagen rukt daar ook op en leder moet telkens van de straat af in een portiek of weer in een huis vluchten.
Dien Zondagmiddag breng ik met Moeder een bezoek aan de Burgersdijken in
Duinoord. Onregelmatig telkens de schoten in de buurt. Op den terugweg
wordt er weer door de Schuytstraat geschoten, en wij vluchten in een
huis, welks bewoner ons eerst 'Scheveningsche schokker' laat zeggen.
Maandag (Tweede Pinksterdag) lijkt alles rustiger. Ik kan weer gewoon naar Moeder gaan. 's Middags een wandeling met
Jan, Wim Meyer, Annie Castendijk en Mien van den Bosch naar Scheveningen. We kunnen zitten in een
cafeetje aan de kant van de haven, met uitzicht op de boulevard die is afgezet. Er spoelt een lijk van een vlieger aan.
De stemming is wat beter dan gisteren. Totdat de radio in het café meldt dat de Duitschers bij Waalwijk zijn. Nog een flauwe hoop dat het Waalre bij Eindhoven kan zijn. Doch men vertelt elkaar reeds dat de Prinses al weg is.
Dien middag eten Jan, Wim en ik bij De Bock. De straten zijn rustig geworden. Overal echter sporen van de schietpartijen. De controleerende soldaten (leder moet zijn stamkaart of Pas hebben) kunnen iets méér hun gemak nemen.
Dinsdagmorgen. Alles maakt een volkomen onheilspellende indruk. De straten worden op tal van plaatsen opgebroken en barricades met geschut gemaakt. Vele burgers fietsen met hun gasmasker bij zich. Overal weer aanhouding op straat. Steeds maar weer 'acht en tachtig' zeggen, of je naam uitspreken.
Hoor op kantoor dat H.M. de Koningin en de Regeering weg zijn. Het begin van het einde. Nňg weet ik naar de Hogenhoucklaan 124 te komen waar mij een brief van Mies wacht. Geschreven dien eersten Vrijdag. Geschut rolt door de straten. leder schijnt haast te hebben.
Ons zal 1 maand traktement worden uitbetaald en ieder krijgt een legitimatiekaart. Daarna zal men naar huis kunnen gaan. Een en ander moet in de schuilkelder gebeuren. Wij zitten daar dien dag uren.
Vliegtuigen razen boven de stad, naar beneden schietend, dit zie ik nog als ik even de gang in ben gegaan.
Ik heb nog een cheque van f 3 5,- te innen, een halve maand huur van ons huis in Drumpt (staat het er nog? Is de officier Kruisheer die het huurde nog in leven?)
Er wordt queue gemaakt aan het hoofdpostkantoor. Prachtig warm weer.
In de schuilkelder spreek ik een landmeter uit Zwolle die, nadat de Duitschers daar
Vrijdagmorgen binnentrokken, met een roeibootje oen IJssel overtrok en
naar Den Haag heeft weten te fietsen. De Duitschers riepen: Wir sind Freunde,
- zoo vertelt hij.
's Middags hangt een enorme zwarte wolk boven Rotterdam ...
Om zeven uur wandel ik even met Moeder in Zorgvliet en zie dr. Hanneman (luit.-kol., reserve). In Hilversum is alles best, vertelt hij. Nu kan mij niets meer gebeuren, zoo lijkt het
mij!
Kort daarop wordt het bericht van de capitulatie door de radio gehoord en wij hooren het op straat. In een fietsenzaak beluister ik het even later weer. De moede stem van generaal Winkelman zal ons bijblijven. Dan hooren we nog hoe boven Den Helder en in Zeeland nog gevochten wordt.
Het licht mag die avond weer op. 's Nachts doet men nog Nederlandsche munitie op het Malleveld ontploffen.
Woensdagmorgen naar kantoor gaande zie ik de eerste bestoven Duitschers, tankbestuurders in gespikkelde kleeding en zwarte mutsen op, in de
javastraat.
Bron: Momentopnamen.
*
Leo van der Bijl
Voorschoten.
Op verzoek van pastoor De Roos ging ik op de eerste oorlogsdag op mijn
motorfiets naar het seminarie in Warmond om hosties te halen (avondmaalsbrood).
Het kerkbezoek was nog nooit zo groot geweest en voor de beide
Pinksterdagen (12 en 13 mei) werd op een zo mogelijk nóg groter
kerkbezoek gerekend, met grote aantallen communicanten. De voorraad
hosties moest dus worden aangevuld. Ik kreeg van de rector in Warmond een
stalen trommeltje mee, gevuld met hosties. Maar op de terugweg werd ik
aangehouden door Nederlandse militairen die opdracht hadden elk vervoer te
controleren. Toen de soldaten het trommeltje openmaakten, kregen zij door
al die geruchten over vergiftigde kaakjes argwaan en arresteerden mij. Met
hun geweren in mijn rug werd ik naar een schoolgebouw op de Morsweg in
Leiden gebracht en in een kamertje opgesloten. Op mijn herhaald verzoek er
een katholieke officier bij te halen die het "gewijde karakter"
van mijn kaakjes zou kunnen vaststellen, kwam er na enige tijd een
sergeant poolshoogte nemen. Die man was katholiek en hij identificeerde de
inhoud van mijn trommeltje als ongevaarlijk. Met een vrijgeleidebewijsje
kon ik mijn tocht naar Voorschoten vervolgen. Ik werd nog enkele malen
aangehouden, maar na vertoon van het briefje doorgelaten.
Dergelijke problemen had ik ook bij een tocht op mijn motor een dag na
de capitulatie van het Nederlandse leger, op woensdag 15 mei 1940. Een
collega van de secretarie vroeg mij met hem naar Woerden te rijden waar
zijn ouders woonden. Hij wilde weten hoe het met hen was gegaan tijdens de
oorlogsdagen. Aangekomen in Woerden op een boerderij van zijn broer, werd
ik daar door moegevochten Nederlandse militairen aangehouden omdat ik
verdacht veel leek op een gedeserteerde sergeant van hun onderdeel. Het
duurde even voor ik er in kon slagen mijn identiteit aan de hand van mijn
rijbewijs aan te tonen. Overigens bleek de familie van mijn collega van de
"verkeerde kant" te zijn, want ik moest de keuken in toen
wederzijdse ervaringen werden uitgewisseld.
Bron: Dorp in oorlog