TERUG

Res. Kapitein

F.J.L. Berkenvelder.

C.-MC-I-9R.I.

 

 

Verklaring afgelegd door Res. Kapt. Berkenvelder. F.J.L. enz. enz.   2 Maart 1950.

Op de eerste (De tweede, 11 mei.) oorlogsdag 1940 kreeg ik de opdracht met twee secties van mijn compagnie op te rukken langs de hoofdweg van Katwijk a/d Rijn naar Valkenburg. Dit was te ongeveer 17.00 uur. Op de gemeten afstand van 620 meter van Valkenburg heb ik het bevel tot vuuropening gegeven. Onmiddellijk hierna ontvingen wij vijandelijk vuur. De taak van de beide secties was de 1e compagnie tirailleurs, welke ten aanval trok, vuursteun te verlenen.

De andere helft van mijn compagnie stond onder commando van de Luitenant Renalda. Ik heb hiermede geen contact meer gehad. Of de Luitenant Renalda vuur op eigen troepen heeft afgegeven, kan ik dan ook niet verklaren. De sergeant Nijholt en de korporaal de Haan hebben op deze dag geen feiten verricht welke vermeldenswaardig zijn.

Op de tweede ( De derde, 12 mei) oorlogsdag heb  ik een uitgangsstelling ingenomen met mijn beide secties aan den zanddijk vlakbij het dorp. Hier hebben de secties zich ingegraven.
Tussen 2 en 3 uur in de morgen werd de aanval door de 1e compagnie voortgezet en rukten wij verder op naar Valkenburg. Ik was rechts niet aangeleund. Ik heb daarom ook op de rechterflank laten patrouilleren, doch helaas niet in front: later bleek dat een boerderij in front 's nachts door de Duitsers bezet was. Dit heb ik bericht aan de B.C. en gevraagd om de boerderij onder artillerievuur te doen  nemen. Dit bericht is echter door omstandigheden rechtstreeks in handen van de betreffende Artilleriecommandant gekomen en het vuur op deze boerderij is later, na mijn verwonding, ook afgegeven.

Het lag in de bedoeling dat de B.C., de Majoor van der Schee, mede zou oprukken ter hoogte van mijn secties. Ik heb deze nacht echter geen contact met de B.C. kunnen krijgen. Ook de telefoonsectie van Staf-4R.I., welke aanvankelijk in het terrein aanwezig was, en ingedeeld zou worden bij Staf-I-9R.I., heb ik niet teruggevonden. Ik trof alleen de gasofficier aan op de plaats waar de Staf behoorde te zijn. 's Nachts ontving ik ook nog het bericht van de ordonnans van de B.C., dat zowel de Majoor als de Luitenant Nout gesneuveld waren. Voor het krieken van de dag echter is de Majoor van der Schee toch bij mij geweest en werd de aanval van de 1e compagnie ingezet, waarbij ik de tirailleurs met mitrailleurvuur zou steunen.

Door de kijker heb ik een en ander kunnen waarnemen. Wij hebben rechtstreeks vuur afgegeven.
De mitrailleurs met al het personeel zijn opgerukt tot in de voorste lijn, hoever kan ik niet nauwkeurig verklaren, maar ik wet nog dat wij de Kleine Watering nog hebben overschreden. Aldaar heb ik de luitenant Coeverden van 1-I-9R.I. gezien en gesproken, die ik met zijn personeel zag terugtrekken. Ik vroeg hem of hij daartoe daar bevel, waarop hij mij antwoordde dat hij het niet houden kon en terug moest. Ik gaf hem opdracht te blijven op de plaats waar hij was. De situatie was nu echter zo, dat ik met mijn beide secties, verbindingsafdeling en de commandogroep een soort golfbreker vormde in het voorterrein omdat er geen infanterie meer aanwezig was. Wij ontvingen op die plaats van drie zijden vijandelijk vuur, mogelijk was hier ook eigen vuur bij. 

De secties lage geecheloneerd achter elkaar en de toestand was door het vuur zeer hachelijk. Tot de luitenant Banga, die commandant van één der secties was, zei ik toen: "Banga, hoewel ik geen bevel heb tot terugtrekken, ga ik toch terug naar de zanddijk, want onze taak is hier afgelopen, er valt geen vuursteun meer te verlenen". 
Tijdens het terugtrekken ontmoette ik de sergeant Couperus van de 1e Compagnie. Terwijl we daar samen voor het hevig en goed gericht vuur uit Valkenburg en uit de boerderij in front dekking zochten bemerkte ik dat deze sergeant even later doodgeschoten was.
Het was dus voor mij ook hoog tijd van deze plaats weg te komen. Echter deed ik dit niet zo vlug of ik werd in mijn bovenarm ernstig gewond. Dit was omstreeks 15.00 uur. Ik bloedde hevig en was geheel buiten gevecht gesteld. Ik kroop langzaam achteruit en zag in een kleine terreinuitholling de korporaal de Haan liggen, eveneens dekking zoekend. Ik was goed bij kennis en riep deze korporaal toe: "Bind mijn arm af, want ik bloed dood, ik mijn broodzak heb ik mantelriemen". De korporaal de Haan kwam behoedzaam nader, hetgeen hij natuurlijk moest voor het hevige vuur en heeft mij met toewijding en zorg verbonden.
Dit duurde naar ik schat 10 minuten, voortdurend onder vuur. Men heeft mij later eerst over een smalle en daarna over een brede sloot gesleept. Ik herinner mij nog, dat enige soldaten mij op een plank hebben gelegd om mij over die sloot te schuiven. Van de plank ben ik toen afgegleden, zodat mijn onderlichaam in het water terecht kwam.
Daarna ben ik naar een stenen hokje gesleept, waar wij weer onder eigen vuur lagen. In deze situatie is verandering gebracht doordat iemand met een pionierschop een uitholling in de grond gemaakt had waar ik ingelegd ben. Ik herinner mij nog dat een soldaat vrijwillig een veldfles naast mij neerzette en omdat ik meende dat ik zou sterven, zeide ik tegen korporaal de Haan: "Ga maar weg, ik ga toch dood". Ik ben toen alleen achtergebleven, hoelang weet ik niet, maar zeker enige uren.

Na verloop van tijd, ik kwam af en toe bij kennis, zag ik een donkere vlek boven mij en dit bleek sergeant Nijholt te zijn. Deze vroeg: "Kapitein, kunt u lopen?" Hij heeft mij opgetrokken en steunende op hem zijn wij toen voetje voor voetje teruggegaan in de richting van de zanddijk. Ook toen weer werden wij onder vuur genomen. Hoe lang deze tocht duurde weet ik niet meer.

Voor zover ik mij kan herinneren was alleen sergeant Nijholt bij mij. Aldaar aangekomen heeft de Bataljonsarts mij eerste geneeskundige hulp verleend en ik ben toen op een brancard door het terrein naar een berijdbare weg gevoerd. Aldaar werd ik op een bakfiets gelegd, welke door een hospitaalsoldaat voortgefietst werd. De naam van deze militair weet ik niet meer. Later vertelde men mij, dat hij mij in de bakfiets nog onder vuur geweest is.

Het optreden van de sergeant Nijholt is m.i. belangrijker dan van korporaal de Haan. Nijholt heeft rechtop met mij gelopen en is voor mijn gevoel langduriger onder vuur geweest dan de Haan.
Hij beschouwd zijn optreden echter als geen bijzonderheid, doch als plicht, hetgeen hieruit blijkt, dat bij een bezoek aan zijn ouders door mij deze van zijn prestaties en uitstekend gedrag in deze niets afwisten.

Vermeldenswaard is tevens de dpl. sergeant Boomgaart, de sectiecommandant van sergeant Nijholt. Deze heeft zich uitstekend gedragen en hoewel geen bepaalde bravoure-stukjes geleverd heeft hij door zijn optreden tegen de vluchtende infanteristen, waarbij hij kans zag hen terug te wijzen naar hun plaatsen en indien er paniek was orde en rust te herstellen, er veel toe bij te dragen dat het niet een volkomen chaos ie geworden.

's Gravenhage, 2 Maart 1950.
F.J.L. Berkenvelder      

NOOT : Feiten die aantoonbaar een vergissing waren, zijn cursief verbeterd. 
           Met:  "Luitenant Renalda", bedoelde de Kapitein de "Luitenant Ringnalda" (S.C.1+ 4.-M.C.-I-9 R.I.).