De nachtoefening van ons bataljon, die al drie keer was uitgesteld, gaat eindelijk door. In de vroege nacht van 9 op 10 mei 1940 richten, de drie infanteriecompagnieën en mijn compagnie zware mitrailleurs een gereedstelling in bij Kraantje Lek in het duinterrein. Als commandant van de mitrailleurcompagnie moet ik de vuurbasis formeren. Twee secties mortieren onder bevel van een- reserve-eersteluitenant zijn aan mijn onderdeel toegevoegd,
Tevoren heb ik de opstelling al verkend. Mijn sergeant-toegevoegd kan in de vrij heldere voorjaarsnacht wel aan
de -luitenant van de mortieren diens vak aanwijzen. Ik besluit de marsweg naar de
gereedstelling 's nachts niet door het mulle duin doch door de paden van het Koningsbos te
te nemen.
Voordat we het donkere bospad betreden, tellen we de zoeklichten in het
oosten. Wat zijn ze actief! Zesendertig bundels kunnen we duidelijk onderscheiden. Er zwaaien er wel meer, maar
die zijn te zwak en te kort zichtbaar om ze met het oog vast te houden.
Ik ben blij dat ik overdag enkele voor bereidingen heb getroffen. De opstelling komt zonder oponthoud op de aangewezen duinhellingen tot stand. Er wordt niet luid gesproken, de aanwijzingen en bevelen worden model gefluisterd. De zaak klopt.
Op de tachtig jonge recruten die ik met Pasen, heb gekregen en voor wie ik met hartzeer evenveel
oude getrouwen moest afstaan aan het IIe en IIIe bataljon, moet deze manoeuvre
wel een goede indruk van het veldleger geven. Bij de depots hadden
de jonge Friezen in zo'n groot verband nog niet geopereerd. De
bataljonscommandant is niet tevreden over de infanteriecompagnieën. Van
onze vuurbasis af kan ik hem horen. Hij maant tot stilte. Mijn
specialisten kan ik dit verwijt gelukkig niet maken. Kader en manschappen
zijn goed gedisciplineerd en de zware wapens zijn vrijwel in doodse stilte
opgesteld.
Mijn taak voor deze nacht is hiermee geëindigd. Ik zal 's morgens mijn compagnie verzamelen en afzonderlijk thuis brengen, want de infanteristen zullen als gewoonlijk wel niet willen wachten tot de mortieren en zware mitrailleurs op de karren zijn geladen.
"Onze neutraliteit wordt vannacht wel erg geschonden, kapitein". De jongste luitenant zegt het op een bezorgde
toon. De zoeklichten zwaaien onafgebroken. Talrijke vliegers cirkelen
nu boven ons. In de ochtendschemering onderscheiden we geen nationaliteitstekens. Langs de kust donderen
afweerbatterijen. De jonge soldaten zien voor het eerst lichtspoor
munitiebanen van de 2tl's.
"Verzamelen!"
Terwijl ons bataljon onderdeelsgewijs verzamelt en de duinhellingen
afdaalt, blijf ik met mijn commandogroep geboeid het luchtruim bekijken.
Voor welke partij was dat een succes? Zelfs door mijn veldkijker kan ik de
vliegtuigmerken nog niet onderscheiden, maar met een lichte huivering zie
ik een vlieger brandend in zee storten. 't Lijkt net oorlog...
HAARLEM, 10 MEI 1940
De compagnie heb ik na die wonderlijke nachtoefening van ons bataljon van 9 op 10 mei niet thuis gebracht. Ik ben
vooruit gefietst van Kraantjelek naar mijn kwartier aan de Dreef. De bataljonscommandant was al eerder van het oefenterrein vertrokken; hij heeft het gepresteerd om dezelfde afstand in één onafgebroken galop af te leggen. Omstreeks vier uur 's morgens bij het verzamelen van het
bataljon heeft één van mijn ordonnansen mij ingelicht over Duitse parachutisten, die op verschillende plaatsen in ons land waren geland.
Als ik het schoolgebouw binnenga, zie ik dat de alarmtoestand is ingetreden. Het is wel rumoerig zoals bij alle vorige alarmeringen, maar het thuis gebleven personeel rent niet gejaagd heen en weer. Onder leiding van mijn dienstplichtige fourier (behalve de sergeant-capitulant bestaat mijn mitrailleurcompagnie trouwens uitsluitend uit reservisten en dienstplichtigen) is in afwachting van mijn komst de munitie voorzover die niet al
in de caissons aanwezig was op de wagens geladen. De flegmatieke Friese kruidenier heeft tegelijkertijd het keukenpersoneel bevolen onze nieuwe keukenwagen (op cushionbanden!) model te bepakken. Het treinpersoneel is nog niet met de paarden terug van de stallen, maar het kan ieder ogenblik binnenkomen.
Ons legeringsgebouw - een grote muloschool - toont dezelfde aanblik als bij het vorige alarm.
De rustkamer is ontdaan van het eerstnodige en ze sjouwen nu met particuliere bagage en een aantal fietsen, die in het cantinelokaal zullen worden opgeslagen.
Oorlog
Mijn bureau is totaal ontredderd. Nog nimmer gedurende de mobilisatie heb ik de dienstplichtige sergeant-majoor vóór zes uur 's morgens bezig gezien, maar nu heeft hij al het een en ander gedaan. Hij handelt overeenkomstig de voorschriften in geval van oorlog, want in de vroege nacht heeft Duitsland ons bliksemsnel de oorlog verklaard.
Oorlog. Ik ben dus in de hoogste mate verantwoordelijk voor ruim tweehonderd stoere Friezen. Tachtig van hen zijn nog erg jong, ze zijn nog geen twintig jaar. Pas enkele weken geleden heb ik ze van het depot bij het veldleger gekregen. Al deze mannen en jongens verwachten van mij zoveel vakkennis en tactisch inzicht, dat ik hen met zo min mogelijk verlies aan mensenlevens door de oorlog zal leiden.
Ik heb mij de laatste tijd wel meer voorgesteld, hoe het zou gaan met mijn bevelvoering als de werkelijkheid eens kwam. Ik dacht dan aan de reservestelling die ik ten noorden van Utrecht zou moeten innemen. Meerdere malen verkende ik met de
regiments- en mijn bataljonscommandant, de aarden mitrailleursnesten, die in beton
na gebouwd, nu bijna gereed gekomen zijn.
Mijn compagnie zal ze dus vanmiddag, uiterlijk morgen, betrekken. Met de legering zal ik veel moeite hebben, er zijn slechts enkele wankele zomerhuisjes in de volkstuinen voor mij beschikbaar en behalve twee of drie landarbeiderswoninkjes nog twee schuren voor de paarden, maar de vloeren waren bij mijn laatste inspectie al vochtig door het opgezette water. Op het ogenblik zullen ze tegelijk met de waterlinie wel geïnundeerd zijn.Hoe zullen de tachtig jonge manschappen zich straks houden? Zullen ze naar het voorbeeld van hun ruige oudere kameraden de zenuwen kunnen bedwingen?
Ik neem in mijn ontredderd compagniesbureau de pistoolmunitie in ontvangst. De sergeant-capitulant heeft onmiddellijk na thuiskomst het gehele kader van de nodige patronen voorzien. Alvorens mijn instructies te halen bij het bataljonsbureau vraag, ik nog even zijn mening over het verdelen van twintig oude schutters over de vier secties jongeren. Dit overleg is binnen twee minuten geregeld. De oudere soldaten laat ik bij de vierde sectie onder commando van de sergeant-capitulant. In de loop van de oorlog kan ik immers verder zien.
Toespraak
Nu moet ik de manschappen toespreken. Ik doe dat niet voor de verzamelde troep. Ik werk nog vóór het rapport bij mijn bataljonscommandant de tien schoollokalen af. Veel heb ik ze trouwens niet te zeggen, de Friezen. Zoals ik wel veronderstelde, tref ik in geen der lokalen een zenuwtoestand aan. De goederenzakken blijven een ogenblik onaangeroerd als ik in de lokalen kom Een ogenblik maar, want we hebben als steeds aan weinig woorden voldoende.
"Het spreekt vanzelf dat we van nu af ons kalm houden. Wij, noordelingen, zijn niet zo gauw van streek en iedereen van onze mitrailleurcompagnie kent zijn zaakjes. Ik vertrouw op jullie. Vertrouw op mij."
Ze luisteren met ernstige gezichten. Sommigen zien wat grauw maar dat komt van de doorwaakte nacht en de geoliede stukken en affuiten waarmee we op oefening zijn geweest. Tien varianten op deze wel heel korte toespraak zijn gauw uitgesproken. Ik ben gerust. Beheersing alom. Mijn onderofficieren zijn de best geoefende ploeg van het regiment. We zullen het wel klaren.
Op het rapport bij de bataljonscommandant ontmoet ik alleen de commandant van de derde compagnie. Hij ziet er zorgelijk
uit, hij zucht en lijkt zo nu en dan wat afwezig. Mijn collega is de oudste van ons vieren, compagniescommandanten. Hij is hoofd ener bijzondere school en heeft nog juist de vorige mobilisatie als vaandrig uitgediend. Wij hebben hem altijd een wat eenzelvige, bijzondere figuur gevonden. Bijzondere figuren in de slechte betekenis waren we trouwens alle vier, althans volgens de majoor.
Maar de commandant van de derde compagnie overtrof ons toch wel met z'n
eigenaardigheden.
In afwachting van de komst van de majoor poog ik luchtig met mijn collega over onze oorlogsopdracht te spreken. We bezetten straks immers een derde linie bij Utrecht.
Toch merkwaardig, dat ik ondanks de ernstige omstandigheden van het ogenblik moet denken aan het belachelijke figuur, dat hij meer dan eens tegenover de troep heeft geslagen. Hoe ik hem eens tegenkwam, weliswaar op de twaalf voorgeschreven passen voor zijn compagnie, maar dan breeduit gezeten op een geleend zadel dat amper de
brede ruige rug bedekte van een goedige gekruiste Belg, een keukenwagenpaard van bedenkelijke ouderdom en
met lange kinharen en nog langere sokken aan de benen. En tweehonderd infanteristen zouden moeten
zeggen: dat is onze commandant!
De majoor wacht niet op de nog ontbrekende beide compagniescommandanten.
Hij weet, dat we voorlopig niet naar Utrecht gaan In afwachting van een nader marsbevel zal ons bataljon vier hoofdtoegangswegen naar
Haarlem afzetten. De zware mitrailleurs worden aan de Infanterie toegevoegd. Afmars, over anderhalf uur. Nadere bevelen volgen.
Met dit voorlopig bevel vertrekken we. Model. Eerst de kwartiermuts op, hakken tegen elkaar, we salueren tegelijk. Niets meer van uw orders? Rechtsomkeert, weer tegelijk. Mijn oudere collega gaat voor, ik sluit de deur.
Nu we buiten de Amsterdamse poort gekomen zijn gloeit het asfalt van de straatweg of het reeds zomer is. Toch is het nog betrekkelijk vroeg in de morgen. Onze overjassen die we vannacht droegen hebben we nog niet op de ml, ook de wollen trui die ik nog onder
de tuniek heb houdt de warmte stevig binnen.
De wegen hebben we niet afgezet. Op de Amsterdamse straatweg aangekomen, laat de cc 2e compagnie wel telkens twaalf man op een trekker van het pantserafweergeschut vooruit rijden en volg ik met de beide secties die hij straks van mij zal overnemen, maar inmiddels krijg ik via een ordonnans de opdracht: terug naar het kwartier. Ik laat mijn kleine trein zwenken, hoofd der colonne links, tweemaal, en ik kom,
natbezweet met de halve compagnie weer op de Dreef terug.
"Oplichter"
De vrolijke noot heeft 's morgens voor de afmars niet ontbroken. Toen ik namelijk mijn compagnie had ingedeeld over de eerste en tweede compagnie en met mijn
colonne (zonder bespanningen trouwens, want die konden voorlopig binnen blijven) de straat voor het gebouw van de eerste compagnie had geblokkeerd omdat de
infanterieonderdelen in tegengesteld front waren opgesteld, zorgde een zenuwachtig dametje voor de nodige hilariteit. Met haar fiets wrong ze zich
langs mijn trein van mitrailleurkarretjes en liep vast tussen de verzamelde infanteristen. En ze gilde maar, dat die
bataljonsarts, die ze op kamers had, een oplichter was. Hij was, zonder de veertig gulden kamerhuur betaald te hebben, ten strijde
getrokken. En dat ze de majoor moest spreken. En dat ze nog veel meer over die jonge dokter te vertellen had.
De luitenant, tussen wiens benen het voorwiel van haar fiets was vastgelopen, betoogt dat het nu oorlog is en tussen enige hoeraajtes van de Friezen door, belooft hij haar, dat hij die pil na de oorlog wel weer naar haar pension zal sturen met de krijgsbuit, want dan zal de dokter heus dik in de slappe was zitten.
De compagnie is in haar geheel terug op de Dreef. Na een korte rust laat ik gereedmaken voor vervoer met auto's. We gaan niet naar Utrecht, maar in zuidelijke richting om de zich vormende kernen van valschermjagers aan te
tasten.
Voor de bewoners van de Dreef wordt het beeld interessant Aan de overzijde parkeren steeds meer gevorderde vrachtauto's en autobussen. Ze zijn gevorderd met de chauffeurs. Deze mannen mopperen danig omdat ze zomaar van de weg zijn opgepikt, de vrachtwagen hebben moeten lossen en niet weten wat hen staat te gebeuren. Langs de huizenrij staan mijn mitrailleurkarretjes, vier en twintig. Tientallen fietsen van mijn ordonnansen, afstandmeters, verbindingsmanschappen en andere specialisten staan aan rotten. Uitrustingstukken op de grond in twee lange rijen. De grote voertuigen staan niet meer buiten, ze zijn weer op de achterspeelplaats van de school teruggebracht.
Ongeveer vijftig auto's zullen er nu Onder het zware geboomte staan. Hoog in de lucht zijn drie vliegers in een hevig gevecht gewikkeld.
Drie van mijn onderofficieren, wier vrouwen in ons kantonnement zijn komen wonen. lopen met hun echtgenotes gearmd op en neer. Vrouwelijke intuïtie zeker, hoe kun je immers weten, dat we vandaag nog weer naar de Dreef zouden terugkomen? De promenade maakt mij wrevelig.
Ik kan gaan laden. De bataljonscommandant geeft persoonlijk de opdracht. U begint met deze rij auto's, de eerste tien. Er wordt intussen getankt met
benzineblikken. Aan tien wagens heb ik niet voldoende. Ik krijg er zestien. Van elke sectie wordt één stuk gereedgemaakt tegen luchtdoelen. De mantels van deze, mitrailleurs op een manshoge affuit steken boven de platte vrachtauto's uit. Het laden op wagens van ongelijke inhoud vergt wat overleg.
Ik neem alleen de combattanten en de verbindingsafdeling mee. Het trein- en keukenpersoneel zal ik, zodra,
mijn compagnie in stelling zal zijn gekomen, wel per ordonnans laten weten, waar ze me kunnen vinden.
Als ik rapporteer, dat de compagnie op de wagens geladen is, zie ik, dat één der sergeantsvrouwen nog gebleven is. Ze houdt van de begane grond de hand van haar man die op de laadbak zit, vast. Het heeft lang genoeg geduurd. Onbeholpen breek ik het samenzijn af.
Nu maar wachten. De infanteristen zijn op de Dreef aangekomen om te laden. Met enige afgunst zie ik,
dat de autobussen aan hen worden toegewezen. Ik heb bijna uitsluitend open laadbakken.
Na een korte inspectie over mijn trein wacht ik op het vertreksein, staande bij de cabine van de chauffeur, één der zestien pas aangeworven burgerkrachten.
Tot zover de tiende mei 1940 te Haarlem.
Dat we bij Sassenheim een vliegeraanval op onze colonne, die ruim veertig man verlies bracht, met onze stukken tegen lucht poogden af te weren, is met andere belevenissen op
de tiende mei 1940 een verhaal op zichzelf. Het gebeurde bovendien buiten ons garnizoen Haarlem.