Dagboek van Jan Herbert, geboren te Katwijk aan zee op 19-01-1918. Soldaat bij het 4e Regiment Infanterie van het lste Bataljon
gelegerd te Katwijk aan de Rijn.
(De benaming Iste Bataljon stamt uit de tijd van
vóór de mobilisatie. Na de mobilisatie was dit III-4R.I.)
Dit is een beschrijving naar waarheid verteld van 5 dagen oorlog:
Vrijdag 10 mei 1940
"Wij worden des morgens 4 uur wakker door een hevige dreun. We komen van onze strozakken af en hollen naar buiten. Daar
cirkelen velen vliegmachines. We denken dat het Engelsch, Duitsch luchtgevecht is doch dan horen we nog een paar dreunen en zien dat het alleen Duitsche machines zijn die bommen laten vallen op en naast de hangars van het naastbijgelegen vliegveld en we begrijpen het is oorlog.
Haastig pakken we ons boeltje bij elkaar en halen onze mitrailleurs naar buiten. Plots komen er zes dreigende machines laag over ons heen scheren. We dekken onder de bomen. Dan komen onze officieren en marcheren wij af.
In het dorp staat onze majoor en die verzameld daar zijn afdelingen. Dan trekken we op naar het vliegveld waar
parachutisten gedaald zijn. We gaan dwars door sloten en weiden. Daar krijgen we de eerste schoten. Het is een angstwekkend geluid. We dekken even achter een dijkje dan gaan we weer voorwaarts op naar het vliegveld.
We krijgen meer vuur. Ze fluiten laag over ons heen. We moeten langs en door sloten kruipen. Dan komen we voor een groot vlak terrein. We gaan met kleine sprongen vooruit en verzamelen ons weer bij een aardappelput. Er komt een volledig stuk bij ons, dan gaan wij met ons stuk een 20 meter verder en daar dekken we in een greppel. Wij liggen net of er valt een granaat precies op de plek die wij zoojuist verlaten hebben. Arme jongens die voor ons in de plaats gekomen waren. Vier worden gedood en één is zwaar aan zijn arm gewond. Hij loopt gillend weg, niet
tegenstaande de kogels overal inslaan. Wij zijn angstig, wat staat ons nog te wachten. Er wordt weer hevig op ons geschoten, kogels slaan voor, achter en naast ons in. Toch brengen we onze mitrailleur in stelling en vuren terug net zolang het vuren van de vijand verstomd.
Er komen weer vliegtuigen aan daar wordt door ons hevig op geschoten. Plots krijgen we een hevig vuur. Het wordt onhoudbaar, wij moeten in de aarde wroeten. Ik lig met mijn hoofd tegen de voeten van onze vaandrig. Er slaan een paar kogels naast mijn hoofd in. Eén gaat er door de voet van de vaandrig. Dan moeten wij terugtrekken, maar hoe? Een honderd meter verder ligt een vlet. Een paar jongens gaan hem halen. Zij kruipen er naar toe en brengen hem bij ons. We werpen er onze wapens in en dan gaan we er zelf ook in. De laatste wordt nog getroffen. Het blijkt dodelijk te zijn. We moeten hem laten liggen. We slepen ons langs de slootkant voort, trekkende aan de biezen door enige sloten terug. Dan kunnen we niet meer verder. We kruipen eruit en nemen zoveel wapens mee als maar enigszins kan. Ik sleep met nog een ander de mitrailleur mee. Lopende en kruipende gaan we door de modder totdat we met drie soldaten en een onderofficier een schuur bereiken. Daar rusten we even uit. Vlak bij ons staat nog een verlaten stuk opgesteld. De aarde is rondom omgewoeld door granaten; het is hier ook zwaar geweest. Twee doden liggen ernaast. Plots slaan er een paar kogels door de schuur heen. We werpen ons plat op de grond. Dan wordt de schuur als het ware doorzeefd. Het is een angstig ogenblik.
Als het weer eens stil is loeren we door een kier naar buiten en zien een eind verder op de weg enige van onze soldaten lopen. We sluipen er naar toe en vallen daar doodop neer. Geleidelijk komen ook de andere overgeblevenen. Dan verzamelen we ons aan de duinkant onder de bomen en rusten daar even uit. Plots krijgen we een hagelbui van kogels. Als hazen kruipen we in gaten en achter bomen. Dan krijgen we bevel 'in stelling komen' en we komen in stelling.
Als de stukken opgesteld staan gaan we kuilen graven en daar kruipen we in. Dan horen we de granaten suizen van onze
artillerie; zij vuren naar het vliegveld. Er vallen voltreffers op de hangars. We zien de vijand er uitstormen. Een paar vliegtuigen worden in brand geschoten. Dan wordt het rustiger; de avond valt. We hebben honger, eten is er niet. We eten een paar kaken van ons noodrantsoen op maar voelen ons niet verzadigd. Dan wordt de wacht verdeeld. Ik kan met nog één de eerste uren op wacht. We overpeinzen wat er vandaag alzo gebeurd is, de eerste oorlogs-dag. Hier en daar wordt nog geschoten doch verder is het rustig. Dan is onze wacht om en we gaan wat rusten doch slapen kunnen we niet.
Dan breekt de morgen aan.
Zaterdag de tweede oorlogsdag
We hebben honger maar eten is er niet. Het vuren begint weer, artillerie en mortiergranaten. Ook op Valkenburg wordt
geschoten. Wij hebben het nu knap rustig, af en toe slaat er een verdwaalde
kogel bij ons in. Dan krijgen we een vuurbevel op een weg. We moeten onze stukken in een weiland in stelling brengen. We doen het zo gedekt mogelijk. Ons stuk komt in een slootkant te staan. We zijn juist gereed of dan worden we er zo uitgeschoten. We trekken terug tot het ophoud. Terug naar de duinkant en stellen ons daar op. Dan vuren we zwaar terug tot het ophoud. Plots zien we enige vijanden lopen. Met vlugge sprongen gaan ze naar het bruggetje toe. Wij richten op de brug en als zij er nog een paar meter voor zijn, dan breekt er van ons een hels vuur los. Wij zien er enkele vallen, de rest zocht dekking achter een
boerderij. Dan begint de artillerie te vuren. Granaten slaan in en om de boerderij. Puin en stof dwarrelen hoog op. Een paard word een eindweg geslingerd. Dan zien we daar geen vijand meer, het is daar gebeurd.
En zo gaat de dag voorbij, afwisselend krijgen en geven we vuur.
En dan breekt de avond aan. Plots komt er een bevel 'het terrein zuiveren'. Een paar honderd
tirailleurs trekken naar voren en zij zuiveren het terrein doch menigeen keert niet terug. Het wordt donker. Plots wordt er geroepen: 'Er is eten', en jawel de keukenwagen is er. Op ons beurt gaan we er naar toe. Daar krijgen we capucijners, behoorlijk hard. Ze rammelen in onze magen, maar het is warm, thans een weelde. Ik bewaar een beetje in mijn keteltje want morgen kan er misschien niets
gebracht worden.
Na een poosje komt er een bevel, het vliegveld bezetten. We gaan en komen bij de hangars. Puin ligt er overal. Binnen horen we het kermen der gewonden. Auto's rijden af en aan naar het hospitaal. We staan daar een poosje dan komt er een nieuw bevel 'terug in onze oude stelling'. En dan gaan we weer moeizaam terug. In onze kuilen vallen we neer, doodop van vermoeidheid. Ik ril van de kou, mijn kleding is nog vochtig, toch slaap ik een paar uur. Dan wordt het dag.
Zondag de derde oorlogsdag
Het is zondag eerste pinksterdag. Er worden cigaretten en versnaperingen rondgedeeld, men heeft de cantine gered. Ik
bemachtig een paar stukken chocolade en een doos cigaretten, een weelde. Ik geniet er heerlijk van. Nu komt er ook kuch en koffie, we eten als wolven.
De dag draait weer. Nu en dan een benauwd ogenblik doch veel geven we er niet meer om.
Het wordt avond. dan krijgen we eindelijk een goed maal, heerlijke gestampte zuurkool. We smullen er van. Er worden ook dekens en jassen gebracht. We verdelen ze zoo goed mogelijk. Ik heb een
lange jas en een deken, een uitkomst in deze koude nacht. De nacht gaat weer voorbij en het wordt ochtend de vierde
oorlogsdag, maandag tweede pinksterdag.
Maandag de vierde oorlogsdag
Er verschijnen weer vliegtuigen. Ze laten parachutes met munitie uit. We sperren het veld af of iemand het soms komt halen. Dan breekt het vuur weer los. Er wordt uit de kerk van Valkenburg op ons geschoten. Dan wordt de kerk onder vuur genomen door de artillerie. Er blijft een puinhoop van over. Valkenburg is nu geheel omsingeld. Het einde nadert hier dat voelen we allemaal. Verder gaat de dag rustig voorbij en de nacht breekt aan. Een angstige nacht; stikdonker, nu en dan
verlicht door een lichtkogel. Kogels fluiten weer, het is benauwend. Doch de morgen breekt weer aan.
Dinsdag de vijfde oorlogsdag
We moeten opbreken. In het Panbosch schijnen vijanden te zitten, dat moeten we doorzoeken. Als we daar aankomen worden we verspreid en dan dringen we voorruit, het geweer in de aanslag. Een
gevaarlijk baantje. Achter elke boom loert de dood. Hier en daar wordt geschoten en vinden we enige uitrustingen in de 'haast
achtergelaten. Als het bos doorzocht is keren we terug, onze afdeling bij elkaar. Dan breekt er uit de omtrek plots een razend vuur los. Kogels slaan als hagelstenen om ons heen. Het is een razend angstig moment. We graven ons
in, dicht bij ons is een boschje. Daaruit is op ons geschoten. Woest vuren we terug, het is gelijk een hel. Een paar jongens van ons liggen op een gevaarlijke plek. Ze moeten terug, Tussen een kleine vuurpauze in stormen ze naar ons toe. Hun gelaat is asgrauw van angst. Als ze bij ons
neervallen begint juist het vuren weer. Een paar kogels slaan vlak voor mij in. Het zand slaat mij in het gezicht. Ik vuur woest terug totdat mijn geweer bijna gloeiend is. Op dat ogenblik zijn wij geen mensch meer. Dan stormen we vooruit, vuren waar we wat zien. Er blijft niet veel meer van de vijand over. Eén soldaat van ons is gedood, maar de wraak is goed geweest. Dan gaan we weer verder terug naar onze stellingen; daar stellen wij weer op. Het is nu middag geworden, mooi weer en heerlijk rusten we uit na het felle van de strijd. Een enkele kogel fluit over ons heen. We liggen er naar te luisteren. Verder is het kalm. Het eten wordt weer
gebracht, we bikken er allen lekker van totdat er niets meer over blijft. Dan strekken we ons nog eens heerlijk uit en wachten de avond af.
Dan zien we de majoor komen. We zijn nieuwsgierig of er nog iets bijzonders is. Het is helaas een zware tijding. Werpt de wapens maar neer, zo zegt hij, we zijn verraden en de regering is gevlucht. En dan houdt hij een korte toespraak en gedenkt daarbij onze
gevallen kameraden. Gezamelijk zingen we voor het laatst het Wilhelmus. Dan slaan we de wapens in puin totdat ze allen onbruikbaar zijn. De strijd is afgelopen, menig soldaat heeft zijn leven
gegeven. Het is een felle nutteloze strijd geweest die niet heeft mogen baten.
Dan verzamelt de majoor allen overgeblevenen want er ontbreken er veel en marcheren wij af naar Katwijk. Stil en doods. Er wordt geen woord gesproken. Langs de straat staan overal menschen te praten. We passeren barricades van omvergeworpen wagens en
allerlei andere rommel. Behoorlijke barricades. Als eventueel de vijand hier binnen had moeten trekken, dan hadden zij op een krachtige tegen stand gestoten. Hier en daar worden wij
hartelijk toegeroepen, doch wij zwijgen. Stil gaan wij verder tot wij op de plaats van bestemming aan gekomen zijn. Degene die hier
kennissen heeft kan er naar toe gaan als hij de andere dag om negen uur maar terug is. Ik ga zelf ook naar huis toe en daar slaap ik mijn eerste rustige nacht. Af en toe schrik ik nog wel wakker doch verder rust ik heerlijk uit.
De andere morgen ga ik weer naar de anderen toe. Er is daar volop bezoek. Talrijke menschen zoeken hun familieleden. Velen komen voor de droeve tijding: dood, vermist of krijgsgevangen, en zoo gaat de dag voorbij. De andere dag wacht ons nog een droeve taak. We moeten het gehele oorlogsterrein doorzoeken naar achtergebleven doden. Velen worden er nog gevonden. Ook enkele bekenden van ons die al vijf dagen in het veld gelegen hebben. En dan worden zij naar een plek gereden waar zij begraven zullen worden. Vele kuilen zijn al gereed gemaakt. De laatste eer wordt aan hun bewezen. Dat is het einde van een heldhaftig soldaat, gevallen voor het welzijn van het Vaderland.