L.kol. Hilten en L.kol. Sieperda.
's-Gravenhage, 17 Maart 1942.
KRIJGSGESCHIEDKUNDIG INSTITUUT.
AFDEELING I D.
Nr. 76.
Bijlage: een
photo-copie
ONDERWERP,
Krijgsgeschiedenis.
Aan
den Hoogedelgestrengen Heer
H.SIEPERDA
- Adres
-
In verband met de juiste bewerking van de
gevechtsberichten ten behoeve van het samen te stellen Stafwerk waarvan de
beschrijving van de " Gevechten in het Hart des Lands " is
opgedragen aan mijn bureau, verzoek ik U mij wel een antwoord te willen
doen toekomen op eenig hieronder vermelde vragen.
1e.
Is door U op 8 of 9 Mei 1940 een bezoek gebracht
aan 22e depot Compagnie Bewakingstroepen (oorspronkelijk 4-22 Dep.Bat) op
Ockenburg en is bij dat bezoek met de commandant besproken de opstelling
van zijn compagnie in den rand van het vliegveld dan wel in een daarbuiten
gelegen aarden wal, terwijl ik ook gaarne zou willen weten of zich daarbij
vraagpunten hebben voorgedaan terzake het ontwerpen van gevechtsdekkingen.
2e
Voor wat betreft de gevechten bij de Haagsche Schouw zou
ik, ter aanvulling van het door U op 5 Juni 1940 ingediende
gevechtsbericht, mede in verband met die ingediend door de commandanten
der depot bataljons, gaarne van U vernemen, welke van de
bataljonscommandanten op de onderscheidende dagen belast was met het bevel
over de acties respectievelijk op den rechter en den linker Rijnoever en
in de directe omgeving van de brug.
3e
Kunt U nog bij benadering mededeelen waar U zich gedurende
die dagen hebt opgehouden, waar Uw cp. was gevestigd en die Uwer
onderhebbende bataljonscommandanten
.
4e
Op wiens last heeft C.-22 Dep.Bat. het commando overgenomen
van II-1R.I.?
5e
Hoe was de bevelsverhouding aan het eind van elken dag, en
met welk doel werden b.v. op 13 Mei verschillende commandanten van in
gevecht zijnde onderdeelen afgelost door kapiteins uit Leiden o.a. Cn. 5
en 6-22 Dep.Bat. door kapiteins van 10 en 15 Dep.Bat.?
6e
Hoe laat is U met het gedeelte dat zich op 10 Mei op de begraafplaats
Rijnhof bevond over de weilanden voorwaarts gegaan naar de steenbakkerij
en uit welke onderdeelen bestond dat gedeelte?
7e
In de gevechtsberichten wordt vermeld, dat op 11 Mei
een sectie mortieren van 1R.I. ter versterking arriveerde, welke sectie is
dat geweest en onder wiens commando stond deze?
8e
Wie gaf opdracht aan Lt. Stoel zich met zijn sectie
naar Zoeterwoude te begeven en waar is die sectie gedurende den verderen
loop van den oorlog gebleven.
9e
In Uw gevechtsberichtvermeld U, dat op den morgen van
den 10en Mei bij de brug burgers stonden, die verschillende inlichtingen
verstrekten; bleven die daar gedurende het geheele gevecht om de brug?
10e
Kunt U, vooral ook daar U de eerste gevechtsmomenten bij
de brug slechts kort behandeld, hierover ten behoeve der duidelijkheid
iets meer uitweiden, waarbij ik gaarne zou vernemen, welke onderdeelen
daadwerkelijk aan de verovering van de brug hebben deelgenomen; als mede,
wie de eer toekomt het eerst de brug te hebben betreden.
Naar mijne meening is dit de bataljonscommandant zelf geweest, die
vermeldt, dat te +/- 8.00 de brug in eigen handen was, terwijl C.-6-22
Dep.Bat de dpl. sergeant Hessing in diens gevechtsbericht op een voorgrond
schuift, die iets voor 9.00 bij de brug zou zijn aangekomen.
Indien U eventueel nog in het bezit mocht zijn van
notities of gegevens, oogenschijnlijk hoe weinig belangrijk ook, dan zou
ik deze gaarne c.q. in afschrift van U ontvangen aangezien het reeds
herhaaldelijk is voorgevallen, dat aan dergelijke aantekeningen, opgemaakt
in een tijd, dat verwacht mag worden dat ze juist zijn, vele andere feiten
konden worden getoetst.
De luitenant-kolonel van den Generale Staf,
w.g. van Hilten.
Res. Luit.-Kolonel
H.Sieperda
C.-van IIe Depot Infanterie.
------------------------
Bijlage; een photocopie.
Aan den Heer Luitenant-Kolonel v.d. Ge.Staf
D.A. van Hilten.
- adres -
Onderwerp:
Krijgsgeschiedenis.
's-Gravenhage, den 30 Maart 1942.
In antwoord op de vragen, gesteld in Uw schrijven van 18 Maart j.l.
Nr.76.b, moge W.H.S.G. het volgende dienen:
Ad.1.
Inderdaad heb ik in den laten namiddag van 9 Mei 1940 den C.-22e Depot
Bewakingstroepen (4-22 Dep.Bat.) bezocht. Ik wilde mij persoonlijk
vergewissen, of de door het IIe Depot Infanterie uitgezonden
bewakingstroepen naar Utrecht, Ockenburg en Wassenaar ( telefoon
centrale) op de plaats van hunne bestemming waren en van hun legering en
verpleging. Bij het bezoek aan Ockenburg heeft, als ik mij goed
herinner, de commandant, wijlen Mr. Boot, wel even over zijn opdracht
gesproken, doch mijnerzijds zijn met betrekking tot de taken der
compagnie en hare uitvoering aanwijzingen nòch wenken gegeven omdat dat
het terrein was van den Commandant Groep 's-Gravenhage Vg.Holland (Res.Luit.Kol.
Beets), onder wiens bevelen de 22e Depot Compagnie Bewakingstroepen
stond.
Ad.2.
Ten aanzien van de acties, bij den Haagsche Schouw gevoerd, zijn
feitelijk drie phasen te onderscheiden,
a. de actie om het bezit van de brug en de allernaaste omgeving daarvan
in den morgen van 10 Mei;
b. het breken van den weerstand verderop aan en bij den
Valkenburgscheweg (linkeroever), het bezetten van de Steenfabriek
(rechteroever) en het oprukken langs den Valkenburgscheweg tot de Korte
Watering (linkeroever) in den loop van denzelfden dag;
c. het oprukken (op den linkeroever) van de Korte Watering naar de
Wassenaarsche Wetering op 11 mei.
Van toen af heeft het Depot zich tot de verdediging bepaald (zie mijn
gevechtsbericht).
Actie sub.a. vond plaats onder leiding van C.-22 Dep.Bat: die b en c
onder mijn leiding; bij de actie sub b, voor zoover het breken van den
weerstand op en nabij den Valkenburgscheweg betreft, heeft C.-10
Dep.Bat., die , na de toegangswegen Noord, oost en Zuid van Leiden met
wachten hebben afgesloten, bij den Haagsche Schouw kwam, een actief andeel gehad, evenals de aldaar aanwezige Res.Majoor Mulder, C.-22 Dep
Bat. Bij de beschouwing van een en ander bedenke men, dat de onvoldoende
geoefendheid, de gebrekkige bewapening en de niet op den strijd
ingestelde organisatie van de depot het in de gegeven omstandigheden
noodzakelijk maakten, dat het kan ook de B.C., zich vooraan bevond, om
door persoonlijk vooraan en onder rechtstreeksch bevel nemen van kleine
onderdeelen, welke in veel opzichten meer het karakter van het
onschadelijk maken van guerrillabenden had, dwong tot een optreden, in
vorm en uitvoering geheel afwijkend van den normale aanval.
Voor den nacht van 10 op 11 Mei was de C.-15 Dep.Bat door mij met het
bevel belast.
ad.3.
Van commandoposten kon men bij de depottroepen bezwaarlijk spreken, niet
alleen omdat er uiteraard geen commandogroepen waren, door ook wijl ( en
dit geldt in het bijzonder voor het depot in zijn geheel) het niet aan
den strijd deelnemend gedeelte in Leiden in zeker opzicht ook leiding
vroeg. Men kan dan ook beter spreken van de plaats, waar de depot- resp.
de Bataljonscommandant zich ophield. Wat mij persoonlijk betreft, den
eersten dag ben ik na het bezetten van de Steenfabriek, het oprukken tot
de Korte Watering (linkergroep) en het geven van bevelen (mondeling) aan
C.-15 Dep.Bat. (zie slotalinea ad 2 ) en de uitvoering daarvan naar het centrale
punt van het Depot II gegaan (Depotbureel V.M. Hospitaal), waar de
Kapitein-adjudant de vijf dagen van strijd heeft gezeteld (dag en
nacht). Den volgende dag vroeg was ik weer bij de troepen om en bij de
Haagsche Schouw (zie ook gevechtsbericht) en des nachts en ook de
overige nachten weer in het V.M.Hospitaal. op Zondag 12 Mei heb ik ne
eene verkenning het verband gelegd tusschen de leger- depotonderdeelen
op den rechteroever van den Rijn (zie mijn gevechtsbericht). Voor het
overige was ik bij de troepen om en bij den Haagsche Schouw. Dit laatste
ook op Maandag en dinsdag d.a.v. Het centrale punt bij den Haagsche
Schouw was het Klooster (plm. 200 m. ten Z. van de brug).
C.-22 Dep.Bat. was op 10 Mei vooraan bij de herovering van deze brug en
naaste omgeving, des avonds en den volgenden dag tijdelijk C.-II-1R.I.
(actie Maaldrift en omgeveing), des namiddags en 's nachts te Leiden
(zie gevechtsrapport van Res.Maj.Mulder) en voor de rest van de
oorlogsdagen C. van een sector (Rijnsburg e.o.) voor de afsluiting van
het dorp Valkenburg rechts van den Rijn.
C.-10e Dep.Bat op 10 Mei, na de zaken te Leiden te hebben geregeld, bij
den Haagsche Schouw: op 11 Mei en volgende dagen bij de troepen op den
rechteroever (Steenfabriek).
C.-15e Dep.Bat. Voor den nacht 10/11 Mei als C. van het geheel om den
brug van den Haagsche Schouw in het Klooster (zie hiervoren), op 11, 12
en 13 tot den avond bij den troepen op den linkeroever (huis "Liquenda"
nabij Wassenaarsche Wetering), daarna in het Klooster.
ad.4.
Op mijn last, wijl dat bataljon stuurloos en wanordelijk de brug in de
richting Wassenaar passeerde (in den namiddag van 10 Mei), C.-1 R.H.M.
te Wassenaar (Zuid nevenafdeeling) ongeveer terzelfde tijd verzocht, het
terrein om en bij de Maaldrift te zuiveren en C.-22 Dep.Bat, die toen
bij den Haagsche Schouw kon worden gemist en die des morgens goede
blijken van durf, voortvarendheid en bekwaamheid had gegeven, het te
zuiveren gebied goed kende , wijl de Maaldrift een der
oefeningsterreinen van het depot was.
ad.5.
Wat de "bevelsverhouding" betreft, zij verwezen naar het
medegedeelde onder 2 en 3.
De hierbedoelde aflossing is op mijn persoonlijke aanwijzing geschied,
omdat de Commandanten van 5 en 6-22 Dep.Bat. (de Res.Kapiteins J.P.G.
Quack en F.H.Baron van Boecop) na vier dagen voortdurend in touw te zijn
geweest wegens oververmoeidheid en overspannen te zijn noodzakelijk
moesten worden vervangen. een der vervangers kwam uit Leiden, Res
Kapitein J.H.M. Kotting (10e dep.Bat.), de ander P.H. Kok (15e Dep.Bat.)
was nabij den Haagsche Schouw.
Ad.6
Hoe laat dat zal zijn geweest, weet ik niet met voldoende
nauwkeurigheid. dit geldt n.m.m. voor de meeste tijdstippen, in de
gevechtsberichten vermeld. Men bedenke, dat de commandante bij de depots
niet over een gevechtsgroep beschikten en zelfs meermalen taak van
aanvoerder van kleine onderdeelen op zich moesten nemen zoodat er van
het noteeren en registreeren van bevelen enz. niets kwam. Toen de
voorlopige bezetting van de Steenfabriek door mij was geregeld, zag ik
op de klok in de verlaten woning van den directeur, vanwaar ik
telefonisch aan het Depotbureel en den Haagsche Schouw kon mededeelen,
dat de Steenfabriek door onzen was bezet dat het toen 15.00 uur was,
zoodat teruggerekend kan worden aangenomen, dat circa 13.30 uur via het
kerkhof over de weilanden naar de fabriek opgerukt. Onder mijn
rechtstreeks commando had ik toen het meerendeel van de 2 en 3 sectie
van 5-22 Dep.Bat., naar schatting in totaal plm 40 man, waarbij de
sectiecommandanten; de vaandrigs Zwanenberg en Sterk
Ad.7.
Welke sectie dat geweest van de mortier-compagnie van 1R.I. is mij niet
bekend, wel de naam van den sectiecommandant: Sergeant J. Bruining.
Ad.8.
De hierbedoelde handeling viel geheel buiten de actie bij den Haagsche
Schouw. Naar ik meen is deze patrouille vanuit de Morschpoortkazerne
onder commando van den Res. 2e Luit. Stoel (de verbindingsafdeeling van
3-22) op verzoek van den burgemeester van Zoeterwoude uigezonden.
Twee parachutisten, waarvan een gewond, hadden zich meester gemaakt van
de auto van een Off.v.Gezondheid en dezen, alsmede een wachtmeester,
daarbij gevangen genomen. Met het pistool op hem gericht, werd de
militaire medicus gedwongen de beide parachutisten naar een dokter te
Zoeterwoude te rijden. Deze dokter werd bevolen den gewonde Duitscher te
verbinden. Tijdens dit gebeurde, verscheen per rijwiel de Ned.
patrouille onder den Luit. Stoel; de beide parachutisten werden gevangen
genomen.
Ad.9.
In mijn gevechtsbericht komt deze mededeeling niet voor; wel, naar ik
meen, in dat van den C.-22 Dep.Bat. Toen ik over de brug ging komende
van den Hooge Morschweg waren om en bij de brug geen burgers meer.
Nadien ook niet.
Ad.10.
Wat betreft de eerste gevechtsmomenten bij de brug, persoonlijk
heb ik deze niet medegemaakt, zijnde nog te Leiden bevelen gevende voor
de afzetting van de uitgangen der stad en verdere maatregelen treffende.
Naar mijn mening hebben de voorste onderdeelen op twee der drie van
Leiden rechtstreeks naar de brug voerende wegen (Lage Moschweg en Hooge
Rijndijk) tot de verovering van de brug bijgedragen; deelen van 5 en
6-22 Dep.Bat. langs den Lage Morschweg en den grooten verkeersweg door
hun vuur en dien geslaagde stormaanval. Aan dezen Commandant komt
volgens mijne overtuiging eer toe, het eerst de brug te hebben betreden.
Tot mijn leedwezen kan ik geen notities of gegevens uit de
oorlogsdagen zelve verstrekken, omdat de bevelen, aanwijzingen enz.
uitsluitend mondeling zijngegeven.
De hierbij teruggaande schets, aangevende den toestand in den avond van
10 Mei, lijkt mij juist.
De Res. Luit.Kolonel,
w.g. H.Sieperda.