In april 1995 moest het monument wijken voor een rotonde.
Het is 25 meter
verplaatst in de richting van de Dr. Lelylaan.
*
GEVALLEN NABIJ DE HAAGSCHE SCHOUW EN DE
VLIEGVELDEN VALKENBURG EN OCKENBURG.
15e depot-bataljon Sergt - J. v.d. Ham
Sergt - H.J.A. Jansen
Korp - H. Bamberg
Dpl - C v.d. Beek
10e depot-bataljon Sergt - W.A. v. Ommen
Korp - J.A.H. Olijhoek
Dpl - K. Daan
~ W.J.A. de Graaf.
~ J. Koper
~ J. Olijmans
~ D. v.d. Schaft
~ P. v.d. Velden
~ M. Vergunst
~ J. Weber
22e depot bataljon Kapt - P.J.A. Boot
*
Sergt - J.H. Kennedij *
~ ~ W. v. Silfhout
~ ~ M. Voogt
~ ~ J.A. Warner *
Korp - A.D. Joosten *
Dpl - L. v. Asperen *
~ J.J. Beerman *
~ J. v.d. Berge *
~ P. v.d. Engel *
~ W.A. Floris *
~ J.P. Coutziers *
~ C.J. v. Halem
~ J.M. v. Hunen *
~ J.C. de Jager
~ Th.G. Jansen
~ R. Janssen
~ C. v.d. Keulen *
~ J. van der Kolk
*
~ P.H. Nouwen
~ J.M.P. Rademaker
~ A.B. v. Riet *
~ A. Spruit *
~ L. de Valk *
~ J. v. Vark *
~ F.A. Velderhof *
~ A.W. Velders
~ A. Verbaas *
~ P.J. Verweijen *
~ J.G. Volgelaar
~ A.J. v.d. Vorst *
~ J. Vrijdag *
~ J.A. de Wit *
~ J. Zevenbergen *
4-II Dep. Ber. Art. Adj-o-o - M. de Vries.
Dpl - P.C. Streur
3-5-IV Dep. Afd. Ber. Art. Wachtm - C.H. Pater.
ZIJ STREDEN - VIELEN JONG EN NOG RECRUUT
MOEDIG VOOR HUN LAND
* Gesneuveld op of nabij Ockenburg.
Bron : Leidsch Dagblad 28-04-1941
Onder buitengewoon groote belangstelling vond op Zaterdag 26 April j.l. de plechtige
onthulling plaats van het monument, opgericht ter nagedachtenis aan hen, die in den vroegen
morgen van den 10 den Mei van het vorige jaar in den strijd voor het vaderland nabij de
Haagsche Schouw het leven lieten.
Dit monument heeft een plaats gevonden bij de begraafplaats ,,Rhijnhof", dicht bij het
punt, waar op den eersten dag van den oorlog tusschen Duitsche valschermtroepen en
onderdeden van de Nederlandsche Weermacht gevechten geleverd werden. Het waren hoofdzakelijk
ongeoefenden van het Ilde Depot der Infanterie, die hier met grooten moed het hoogste offer
brachten voor de Nederlandsche zaak. Hun ter eere verzamelden zich Zaterdag voor het
eenvoudige monument, waarin hun namen voor de toekomst bewaard zullen blijven, eenige
duizenden belangstellenden, waaronder vele nabestaanden en kameraden van de
gesneuvelden.
Onder de aanwezigen merkten wij op:
Generaal-majoor W. F. A. HACKSTROH, inspecteur der Infanterie,
Luitenant-kolonel van den Generalen Staf D. A. VAN HILTEN als vertegenwoordiger van
generaal-majoor N. T. CARSTENS, hoofd van het Hoofdregelingsbureau en oud-commandant I
L.K.,
Reserve luitenant-kolonel H. SIEPERDA, commandant van het Ile Depot Infie, eere-voorzitter
van het Comité,
Kapitein van den Generalen Staf B. R. P. F. HASSELMAN, hoofd v.h. Afwikkelingsbureau D. v.
D. met de hem toegevoegde officieren van zee- en landmacht, de luitenant-ter zee 1ste klasse
B. VELDERMAN en de 1ste luitenant J. P. VAN DE GRAAF,
de gep. vice-admiraal A. F. GOOSZEN,
de gep. schout-bij-nacht J. S. C. OLIVIER en
de gep. kapitein-luitenant-ter-zee J. LAGAAY namens de in Oegstgeest woonachtige
marine-officieren,
de heer L. C. RIETVELD, administrateur Hoofd II afd. Afwikkelingsbureau D. v. D.,
kolonel F. B. A. J. JANSEN, commandant VII Divisie, oud-commandant 22 R.I,
kolonel F. W. LAUPMAN, commandant II Depot Bereden Artillerie,
Reserve kolonel J. H. W. WESTERVELD,
de waarn. burgemeester van Oegstgeest T. VAN EGMOND,
de burgemeester van Valkenburg A. K. DE WILDE,
de burgemeester van Voorschoten M. F. BERKHOUT,
de oud-burgemeester van Leiden mr. A. v. D. SANDE BAKHUYZEN,
prof. dr. K. W. BYVANCK, rector magnificus van de Rijksuniversiteit alhier,
prof. dr. J. W. MULLER, de hoofdingenieur-directeur v. d. Rijkswaterstaat in
Zuid-Holland
ir. D. A. VAN HEYST, de hoofdinspscteur van de Rijkswaterstaat
ir. J. D. A. M. TEN BRINK, dr. H. MAAS-, directeur van het Academisch Ziekenhuis
alhier,
prof. TH. H. G. VAN GILSE, prof. dr. W. F. SUERMONDT,
prof. mr. H. A. IDEMA, prof. H. J. LAM, prof. dr. H. KRAEMER,
prof. dr. W. A. KUENEN,
prof. mr. J. M. VAN BEMMELEN,
luitenant-kolonel J. F. DE RIDDER, oud-commandant 22 R.I,
reserve luitenant-kolonel A. C. STADLANDER, oud-commandant II Depot Infie,
reserve luitenant-kolonel mr. F. J. J. TRAPMAN, commandant IV Depot Bereden
Artillerie,
luitenant-kolonel S. VELDMEYER,
majoor W. C. MAAS, commandant IV Depot afd. Bereden Artillerie,
majoor ir. W. W. E. VON HEMERT, commandant Depot afd. Rijdende Artillerie,
majoor J. H. J. RAAT,
reserve majoor H. SCHUHMACHER,
de heer E. W. WICHERS ROLLANDET,
de bataljons commandanten v. h. Ile Depot Infie
de majoors F. A. J. ALOFS,
A. VAN WEENEN en
H. MULDER,
de kapitein mr. J. C. VAN HEUVEN, commandant Ie Depot afd. Bereden Artillerie en
kapitein mr. dr. J. C. MARIS.
Dpl. FL. Witvliet van 22 dep.bat
Nadat het muziekkorps „Werkmans Wilskracht", „Ases Tod" uit de Peer Gynt
Suite van E. GRIEG en het zangkoor „Ex Animo" „Wilt heden nu treden" ten
gehoore hadden gebracht werd het eerst het woord gevoerd door den voorzitter van het voor
deze gelegenheid gevormde comité, majoor F. A. J. ALOFS.
Rede van Majoor F. A. J. Alofs.
Het is mij een voorrecht, aldus spreker, als voorzitter van het comité tot oprichting van
dit monument den hier aanwezigen dank te zeggen voor hun komst bij de onthulling van dit
gedenkteeken. In het bijzonder denk ik hierbij aan de nabestaanden van onze gevallen
kameraden, aan de aanwezige militaire en civiele autoriteiten, aan den waarn. burgemeester
van Oegstgeest, de commissie uit den Academ. Senaat en de bestuursleden van vereenigingen
uit de Leidsche burgerij, wier sympathie en daadwerkelijke vriendschap tijdens de
mobilisatie wij niet vergeten zullen. Verder den mannen van ons Depot, officieren,
onderofficieren, korporaals en soldaten in zoo grooten getale opgekomen.
Toen kort na den oorlog bij het Depot de gedachte opkwam voor onze gevallen kameraden een
gedenkteeken op te richten, vond dat onmiddellijk weerklank bij den troep. Uit eigen
middelen werd een fonds gevormd en het voor de oprichting gevormde comité kreeg spontaan
van verschillende zijden buiten het Depot grooten steun en krachtige medewerking. Dank zij
deze samenwerking is een onzen dapperen waardig monument tot stand gekomen.
Het is het comité een behoefte zijn groote waardeering en erkentelijkheid uit te spreken
jegens den ontwerper van het gedenkteeken den heer A. GLANSDORP, een van de mannen van het
Depot; hulde te brengen aan den heer G. HOPPEN voor het beeldhouwwerk; dank te uiten aan den
heer C. G. SWERIS, directeur van de in de oorlogsdagen het Depot zoo bekende fabriek de
Ridder, waarvan de directie, toen zij van het plan hoorde, op zoo sympathieke wijze, de voor
het monument benoodigde bouwsteenen aanbood; den bouwmeester, het Ingenieursbureau voor
Bouwnijverheid te Leiden, dank te zeggen voor de welverzorgde wijze, waarop deze de
belangeloos op zich genomen taak heeft uitgevoerd.
Den Rijkswaterstaat zijn wij erkentelijk voor de beschikbaarstelling van het terrein en de
gemeente Oegstgeest zeer dankbaar, niet alleen voor den aanleg van het mooie plantsoen, maar
vooral voor haar bereidwilligheid, om na de onthulling de trouwe hoedster van ons monument
te willen zijn.
Wij meenden het monument te moeten plaatsen in de nabijheid van de Haagsche Schouw, het
terrein waar zoo velerlei herinneringen voor ons aan verbonden zijn. Hier toch, op deze
plaats, stonden wij onder leiding van onzen Depot commandant, ook in den prillen Meimorgen,
toen het He Depot Infanterie met jonge recruten en weinig wapenen , met enkele ter plaatse
aanwezige artilleristen, voor het eerst voor de harde werkelijkheid werd gesteld. En hoe zij
hun soldatenplicht hebben vervuld, getuigen de vele namen op dit monument, want dapper
hebben zij hier en ook elders gestreden, onze kameraden, die thans rusten in de aarde.
En ik herhaal wat ik bij gindsche steenfabriek den avond na het bekend worden van de
capitulatie mijn verzamelde mannen heb gezegd:
„Onze gevallen kameraden hadden het leven even lief als wij en zij brachten „Den
Vaderlandt Getrouwe" het groote offer, dat ook van ons gevraagd had kunnen
worden".
Uit eerbiedige en dankbare herinnering aan hen is dit gedenkteeken opgericht, waarin hun
namen staan gegrift, opdat het nageslacht ze zal kennen en opdat hun lichtend voorbeeld voor
de komende generaties bewaard blijve! Moge deze, onze groote dank en eerbiedige hulde aan de
gevallen kameraden hun nabestaanden iets van hun groot leed verzachten!
Mag ik U, generaal HACKSTROH, thans uitnoodigen, ons monument te onthullen.
Spreker verzocht daarop generaal-majoor W. F. A. HACKSTROH het monument te willen onthullen.
Deze richtte zich met de volgende toespraak tot de aanwezigen.
Onthullingsrede van Generaal Majoor b. d. W. F. A. Hackstroh.
Eenige maanden geleden had ik het voorrecht te Delft een gedenkteeken te mogen onthullen
opgericht ter nagedachtenis aan de dapperen, die aldaar en in den omtrek hun leven voor het
vaderland hebben gelaten. Voor het grootste deel betrof het mannen van het Vle Depot
Infanterie. En thans valt mij wederom de eer te beurt een gedenkteeken te mogen onthullen
opgericht ter nagedachtenis
aan degenen, die in dezen omtrek zijn gevallen, welke, behalve enkelen afkomstig van de
Artillerie, behoorden tot het He Depot Infanterie. Het verzoek hiertoe tot mij gericht als
oud-inspecteur der Infanterie, Commandant der Depots Infanterie, heb ik op hoogen prijs
gesteld; in de eerste plaats omdat ik hierdoor in de gelegenheid ben thans van deze plaats
hulde te brengen aan de dapperen, die niettegenstaande het grootste deel van hen onvoldoende
geoefend en onvoldoende uitgerust was, onder de bezielende leiding van hun
commandanten
— in de eerste plaats den Depotcommandant — den strijd aanbonden met een overmachtigen
vijand.
Met een bezwaard hart heb ik in de oorlogsdagen de actie van de depottroepen gevolgd. Immers
deze waren nog niet gereed voor den strijd en niet hiervoor bestemd, doch bestemd om na
verdere opleiding z.g. verliezen bij de veldtroepen aan te vullen.
Dat niettegenstaande voornoemde ongunstige factoren de jonge depottroepen zich zoo kranig
hebben geweerd is te danken aan den flinken, vaderlandslievenden en offervaardigen geest,
die bij de depots heerschte en aan de — bij een goede krijgstucht bestaande — hartelijke
en kameraadschappelijke verhouding tusschen meerderen en minderen.
Het zijn ook deze eigenschappen, die geleid hebben tot de oprichting van dit gedenkteeken,
immers blijkt hieruit de behoefte, die degenen, die zoo gelukkig zijn geweest den strijd te
overleven, hebben, om de nagedachtenis van hun gevallen kameraden te eeren.
Het spreekt van zelf, dat deze dag smartelijke gevoelens bij ons opwekt ten aanzien van al
die jongelieden, wier levensdraad zoo ontijdig werd afgesneden en dat onze gedachten uitgaan
naar de achtergelaten familiebetrekkingen, die haar echtgenoot, zoon, broeder of verloofde
zoo smartelijk missen. Echter ook gevoelens van trots over het feit, dat zoo velen niet
hebben geaarzeld in den ongelijken strijd hun leven in te zetten voor de verdediging van hun
vaderland,waardoor zij een lichtend voorbeeld voor het nageslacht zullen blijven.
Moge dit ook hun familiebetrekkingen — voor zoover mogelijk — tot troost strekken. Dit
voorbeeld mag echter niet worden vergeten. Het is daarom van zoo'n buitengewoon belang, dat
— zooals hier is geschied — de herinnering daaraan in een blijvend gedenkteeken is
vastgelegd.
Moge dit gedenkteeken in lengte van dagen voor het nageslacht — in het bijzonder voor de
jongeren —• een herinnering zijn aan de verrichte dappere daden en een opwekking tot het
aankweeken van moed, trouw en plichtsbetrachting als betoond werd door hen, die
vielen.
Generaal-majoor HACKSTROH ging daarna tot de onthulling over.
Tijdens het wegnemen van de vaderlandsche driekleur, die voor de plaat met namen der
gesneuvelden was aangebracht, werd door muziek en koor het eerste en het zesde couplet van
het Wilhelmus ten gehoore gebracht, door de aanwezigen in eerbiedige stilte
aangehoord.
Nadat de heer ALOFS, voorzitter van het comité, de gemeente Oegstgeest had verzocht, het
gedenkteeken te willen aanvaarden, sprak wethouder T. VAN EGMOND, die den afwezigen
burgemeester van Oegstgeest, den heer A. J. VAN GERREVINK, verving, namens dezen de volgende
rede uit.
Rede namens den burgemeester van Oegstgeest.
Ik behoef het nauwelijks te zeggen, nimmer heb ik met zooveel overtuiging, met zoo sterk
medegevoelen, ik mag wel zeggen met zooveel liefde een uitnoodiging aangenomen als die tot
deze plechtigheid, deze aanvaarding, namens het bestuur en de burgerij van Oegstgeest van
dit eenvoudige, zeer schoone gedenkteeken. En met groote erkentelijkheid gewaag ik hier van
den arbeid van hen, die tot
deze oprichting den eersten stoot hebben gegeven en van allen, die door hun arbeid en hun
bijdragen, die oprichting mogelijk hebben gemaakt. Ik ben er zeker van, namens het geheele
bestuur en namens de geheele burgerij van Oegstgeest te spreken, als ik hun daarvoor mijn
diepgevoelden dank betuig.
Op hen, die hier — en ook elders — streden en daarbij vielen en wier namen in het
monument zijn gebeiteld, is geheel toepasselijk de zooeven gehoorde, telkens weer
ontroerende strophe van ons Volkslied:
„Het Vaderlandt ghetrouwe Blijf ick tot in den doet."
Laten wij hen niet beklagen. Zij zijn gevallen op het veld van eer, in de vervulling van hun
plicht. En als wij met een gebed in ons hart bij hun graf staan, wordt het in ons hart warm
en in onzen geest licht. Want dan beseffen wij, dat hun bloed niet tevergeefs kan hebben
gevloeid, dat de Heer het offer van hun leven, van hun bloed in genade zal aannemen, dat Hij
dit offer tot gelding zal brengen naar zijn Bestel.
Laat dit bewustzijn strekken tot troost van de gezinnen van onze gevallen volkszonen, van
hun ouders, broeders, zusters en hun in leven gebleven kameraden. Wij nemen, mijne heeren,
dit gedenkteeken van u aan en wij kunnen u verzekeren dat het bestuur en de burgerij van
Oegstgeest het zullen onderhouden en verzorgen in overeenstemming met den eerbied voor en
verschuldigd aan de nagedachtenis van de hier gevallen dapperen.
En ik noodig u allen hier aanwezig en onze landgenooten die hier zullen voorbijgaan tot in
de voor ons duistere verten der komende eeuwen uit, sta een oogenblik stil bij dit teeken en
ga dan heen met een liefdevollen en eerbiedigen groet, met een gedachte gewijd aan het hier
op den zonnigen lOen Mei gebrachte offer.
Alle redevoeringen werden door middel van een luidsprekerinstallatie van het Technisch
Bureau Elra te Oegstgeest duidelijk hoorbaar ten gehoore van de duizendkoppige
menschenmenigte gebracht.
De ontroerende plechtigheid werd besloten met kranslegging en een defilé voor het rijk met
bloemen getooide monument, terwijl het koor „Boven de sterren, daar zal het eens
lichten" en het muziekkorps de Treurmarsch uit de „Eroica" van L. VAN BEETHOVEN
ten gehoore brachten.
De groote belangstelling en de opmerkelijke stilte tijdens de plechtigheid gaven blijk van
de algemeene waardeering voor het streven, de namen van hen, die voor Nederland het leven
veil hadden, vast te leggen in een eenvoudig, waardig gedenkteeken.