Voor de oorlog
Het wapen der Infanterie
Mobilisatie 1914-1918
Voorspel.
De Algemene Mobilisatie.
Rats kuch en bonen.
Fotopagina
1 (Mobilisatie)
|
Voorspel
Zien we er nu op terug, dan moeten we vaststellen, dat het onheil
dat toen over ons land kwam, zich al op 30 januari 1933 in Duitsland aftekende toen
Hitler
de dictatuur verwierf.
De aanstichter van de tweede- in de
eerste wereldoorlog.
Voor hem gold niet de heiligheid van een belofte, voor hem was
elke handeling, zedelijk of onzedelijk, geoorloofd, als zij slechts voordeel bracht. Geheel de tendens van zijn boek “Mein Kampf” gaat van dit principe uit.
INTERBELLUM.
Duitsland.
De geallieerden hadden na de eerste wereldoorlog de
Republiek Duitsland in het verdrag van Versailles zeer zware
vredesvoorwaarden opgelegd. Van juridisch belang waren artikel 231
van het verdrag, waarin Duitsland de verantwoordelijkheid – maar
niet de schuld – voor de oorlog kreeg, en artikel 232, waarin
stond dat Duitsland naar vermogen herstelbetalingen moest doen. De
hoogte van de herstelbetalingen werd pas na lange onderhandelingen
in 1921 vastgesteld op 132 miljard goudmark, een bedrag
vergelijkbaar met 47 miljoen kilo goud, te betalen in 66
jaartermijnen, aan met name Frankrijk, Engeland, Italië en België.
[89]
Ook werd geëist de
vernietiging van alle wapens, uitlevering van de slagvloot en het
verbod van een luchtwapen. Wel was hun toegestaan een landleger van
7 infanteriedivisies en 3 cavaleriedivisies, vormende twee
legerkorpsen. Het gebied van de linker Rijnoever werd voor een duur
van maximaal 15 jaar bezet door geallieerde troepen.
Door het verdrag (28 juni 1919) raakte Duitsland een
zevende van zijn grondgebied en een tiende van zijn bevolking kwijt.
Frankrijk annexeerde het in 1871 verloren Elzas-Lotharingen, het
Saarland kwam onder bestuur van de Volkenbond te staan en grote
delen van West-Pruisen en Posen gingen naar de kersverse republiek
Polen. Ook verloor Duitsland al zijn koloniën. Naast een verlies
aan grondgebied en mensen betekende deze bepalingen ook een zware
aderlating voor de Duitse industrie: een flink deel van de
steenkolen- en staalproduktie ging verloren. Verder werd het Duitse
leger beperkt tot honderdduizend man. In het beruchte artikel 231
uit het Verdrag tenslotte werden Duitsland en haar bondgenoten aansprakelijk gesteld voor alle
schade en verliezen die zij tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden
veroorzaakt. Het was vooral Frankrijk geweest dat tijdens de
onderhandelingen over het Verdrag had gehamerd op een harde aanpak
van Duitsland.
De verontwaardiging in Duitsland over het Verdrag van Versailles -
en vooral over artikel 232 - was enorm. Men had gehoopt, dat het
feit dat Duitsland een democratie was geworden, de geallieerden
vergevingsgezind had gestemd. Ook was men van een matigende invloed
van de Verenigde Staten uitgegaan. Het verdrag bracht daarom een
grote schok teweeg onder de Duitse bevolking. De Rijksdag kon echter
door de dreiging van een geallieerde bezetting niet veel anders doen
dan het verdrag ratificeren.
*
Nederland
Het Nederlandse volk en regering voelden zich hierbij bijzonder
veilig. Duitsland was ontwapend en stond onder zware geallieerde
controle. Het gevoel van veiligheid werd nog vergroot door de
oprichting van de volkenbond waar Nederland zich in maart 1920
aansloot. ( In 1934 werden Nederlandse mariniers naar
Saarbrücken gestuurd in het kader van de Volkerenbond.) De Amerikaanse president Woodrow Wilson was de drijvende kracht
achter de oprichting van de volkenbond, maar Amerika deed
uiteindelijk zelf niet mee omdat het de vrije hand wilde hebben en
niet gebonden wilde worden. Zo was de volkenbond eigenlijk al bij de
oprichting mislukt en kon zich niet ontwikkelen tot een
internationale organisatie die conflicten vreedzaam kon oplossen.
Dat werd onmiddellijk duidelijk toen Hitler aan de macht kwam. [6]
De groeiende afkeer tegen militair geweld, waarvan
de gruwelijke verschrikkingen van de
loopgravenoorlog
in hun volle omvang bekend werden gaven het aanzien van
verschillende pacifistische bewegingen. Deze bewegingen kwamen alle
tot de conclusie, dat de militaire uitgaven moesten worden beperkt.
Ook buiten de volksvertegenwoordiging kwamen deze stromingen tot
uiting in de vorm van talloze gedragen "gebroken
geweertjes". [7]
Voor alle duidelijkheid : de SDAP (de voorloper van
de PVDA) was tot augustus 1939 een oppositiepartij die geenszins
invloed had op de bezuinigingen op 's lands defensie en heeft dus niet,
zoals wel eens makkelijk en abusievelijk wordt aangenomen,
bijgedragen aan de verslechtering van 's lands defensie.
De Nederlandse staatsschuld was in vijf jaar tijd
tot bijna twee miljard gestegen. Een astronomisch bedrag voor toen.
De scheepvaart lag bijna stil en de industrie was weggekwijnd. De
'nooit meer oorlog' stemming deed zich ook op partijpolitiek en
religieus terrein gelden. Het blad 'kerk en vrede' pleitte onverholen voor dienstweigering.
Anarchisten en revolutionair-socialisten en de communisten stonden
eensgezind achter de leus, ' geen man geen cent voor het
militarisme'. [7]
Op straat kregen de officieren in uniform meer dan
eens de term 'landopvreter' naar hun hoofd geslingerd. Minister H.P.
Marchant van de Vrijzinnig-Democratische Bond ging zelfs in de Tweede Kamer zover te zeggen 'dat het
beroepskader moest worden uitgebrand'. Bij dit alles kwam nog dat
het Nederlandse volk ook al vóór 1914 bepaald geen hoge dunk van
het beroepsleger had. Eerbied voor de militair zoals in de ons
omringende landen was er bij ons nooit geweest. Een en ander
versterkte natuurlijk nauwelijks het toch al niet zo hoge moreel in
de strijdkrachten.[7]
Met de bezuinigingen werd haast gemaakt. De
oorlogsbegroting van 1920 werd door de Kamer zelfs zo gekortwiekt,
dat de betrokken minister er de brui aan gaf en heenging. Anderhalf
jaar later - de algemene dienstplicht was intussen afgeschaft en de
loting opnieuw ingevoerd - verdween ook zijn opvolger, minister
-generaal - Pop, van het toneel nadat zijn voorstellen inzake de
lichting 1921 waren afgewezen.
Met liefst 71 tegen 9 stemmen besloot
de Kamer om 10.000 van de 23.000 man van de lichting 1921 niet op te
roepen. Aan de forten werd al geruime tijd niet meer gewerkt. Dit
had, tussen haakjes, tot gevolg dat de verdedigingswerken van de
Vesting Holland er in 1939 nog zo bij lagen als in 1890.[7]
Financiële problemen bleven aan de orde van de dag.
De sterk gestegen uitgaven wogen niet op tegen de dalende inkomsten.
Zowel belastingverhoging als bezuinigingen stuiten op grote
weerstanden.
De posten van Nederlandse militaire attachés bij de gezantschappen in het
buitenland werden wegbezuinigd. Pas in 1936, toen de dreiging duidelijk
werd, werden zulke functionarissen weer
aangesteld.[7]
Op 14 december 1921 wist de nieuwe minister van
Oorlog, J.J.C. van Dijk, de Dienstplichtwet 1922 door de Tweede
Kamer te loodsen die zestien jaar niet werd veranderd. Gezien de
economische problemen waar de regering voor stond was het een
redelijk compromis maar de daarin toegezegde verbeteringen werden
nimmer gerealiseerd wat gevolgen kreeg die tot in 1940 hebben
doorgewerkt. De wet mocht dan een aanvaardbaar compromis zijn maar
voor het leger kwam zij uiteindelijk neer op een grote
achteruitgang.
-
De eerste oefening werd van acht op vijf maanden
teruggebracht.
-
In zg. "vooroefeninstituten" konden de
dienstplichtigen hun opleiding buiten de kazerne krijgen
waardoor de dienstplichtige slechts 1,5 maand daadwerkelijk in
de kazerne doorbracht.
-
De lichtingsterkte werd van 23.000 man
teruggebracht naar 19.500.
-
De infanteriesectie van van vier groepen werd
teruggebracht tot drie.
Ook het vestingstelsel werd gereorganiseerd. Gevormd
werd de Vesting Holland met het oostfront Muiden-Utrecht-Gorkum, het
zuidfront Biesbosch - Hellevoetsluis, het westfront aan de
Noordzeekust en het noordfront Wijk aan Zee - Edam. De bestaande
vestingwerken die buiten de Vesting Holland en de Stelling van Den
Helder vielen werden in 1926 grotendeels opgeheven en nieuwe werken
werden daar niet meer gebouwd.
Om het oorlogsleger te bemannen waren niet meer dan
vijftien lichtingen nodig. Dat betekende dus dat oudere
dienstplichtigen : huisvaders van omstreeks 35 jaar terstond bij een
mobilisatie te velde kwamen. Doordat de dienstplichtigen, ondanks
hun uiterst summiere eerste opleiding van vijf en een halve maand,
de laatste negen jaar van groot verlof niets meer van de dienst
zagen, bleef er van het geleerde na vijftien jaar natuurlijk bitter
weinig over. Ook de eerste oefening en de herhalingsoefeningen voor
reserve officieren waren tekort. Door de nieuwe organisatie
halveerde het aantal beroepsofficieren en de onderofficieren tot
minder dan de helft.
Het kwam er kort en goed op neer dat Nederland in
vredestijd in feite geen leger bezat, doch slechts een verzameling
van schooleenheden, twee bataljons per regiment infanterie. De
totale numerieke sterkte van de Landmacht, militairen in opleiding
plus de beroepsmilitairen, bedroegen nauwelijks meer dan 20.000 man.
[7] Het aantal beroepsofficieren van de landmacht liep
gestadig terug: van 1050 in 1918 tot 625 in 1936.[9]
*
Bezuinigingen
In de daarop volgende jaren kwamen er in Nederland
nog tal van bezuinigingen bij, waar links en rechts in de politiek
eendrachtig aan meewerkten. In 1923 werd de roemruchte
"Vlootwet", welke in een versterking van de Indische vloot
voorzag, door de kamer verworpen. Te duur. De regering bood haar
ontslag aan. Wel werd er nog eens een bezuiniging van tien miljoen
gulden voor het beroepspersoneel doorgevoerd.
Een affiche van Willem Papenhuyzen, Onze vloot,
1923
In 1930 wordt alsnog, na hevige protesten, de
vlootwet aangenomen, die voorzag in de bouw van één lichte
kruiser, De Ruyter, zes onderzeeboten en zes torpedobootjagers.
*
In 1927 bedroeg de oorlogsbegroting slechts 59
miljoen gulden, waarvan later nog het een en ander zou worden
afgeknabbeld. De wereldcrisis die in 1929 inzette, leidde tot
verdere bezuinigingen. Twee jaar later werd een deel van het
beroepspersoneel op non-actief gesteld. Het nieuw gevormde Ministerie van Defensie besloot in 1931 en 1932
geen legeroefeningen te houden en de herhalingsoefeningen uit te
stellen. Eind 1930 waren er in Nederland rond de 250.000 werkelozen. In 1936
bereikte het aantal werklozen een wel droevig hoogtepunt met om en
nabij 630.000 geregistreerde werklozen (23,5 %). Niet in cijfers te vangen is de daarmee samenhangende ellende.
Omstreeks 1931 noopten de economische omstandigheden
tot ingrijpende bezuiniging op de rijksuitgaven. Aan de
"commissie Welter" werd opgedragen de regering daaromtrent
te adviseren. In haar rapport was deze commissie evenwel van mening;
[10]
Zij achtte verdere beperking van kredieten voor
aanschaffing van materieel enz. niet verantwoord en een verhoging
bij de landmacht zelfs noodzakelijk.
In het najaar van 1933 was de nieuw geïnstalleerde
bezuinigingscommissie "Idenburg" evenwel gekomen tot een
bezuiniging van 102 miljoen op een begroting van 587 miljoen gulden.
Waarbij hun tevoren was medegedeeld dat de bedoelde commissie de
voorstellen moest doen en de beoordeling van de toelaatbaarheid aan
de regering over moest laten Voorgesteld werd o.a. een salarisverlaging van 13 % voor ongehuwde
en 8 % voor gehuwde ambtenaren en een verlaging van de
werklozensteun met 15 %.
Uit een stripverhaal (1935) over
het leven van Colijn van Leendert Jordaan (1885-1980)
*
De omwenteling
In München leidde op 29 januari 1923 de
partijleider Hitler, een voormalige gefreiter uit Bohemen, de eerste
Reichsparteitag van de NSDAP in. Hij hield een onstuimige rede,
waarin hij de opzegging van het verdrag van Versailles eiste. Overal
had de partij voor vlaggen gezorgd en de deelnemers ( 6000 man SA)
aan het congres liepen met armbanden waarop het partijteken, het
hakenkruis, stond. De wereld zou nog van hem horen. Maar eerst moest het Duitse volk
van haar democratie afgeholpen worden om zijn verwerpelijke ideeën
in praktijk te kunnen brengen.
Een poging van de partijleider om op 9 november van
dat jaar in Beieren de macht te grijpen mislukte. Er vielen 16
doden. Op 1 april 1924 werden de plegers in een "Volksgericht" in
24 procesdagen tot een milde straf van 5 jaar veroordeeld. De NSDAP
werd verboden, welke in 1925 weer werd heropgericht.
Gevangen, dankzij de familie Wagner in alle comfort overigens, in
cel 7 van de vesting Landsberg aan de Lech schreef hij met behulp van Rudolf
Hess zijn boek Mein Kampf, een geschrift vol haat en opruiing.
Op bladzijde 1 van zijn demonische werk schreef hij:[11]
-
Ik beschouw het als een gelukkige bestemming dat
het lot juist Braunau a/d Inn tot mijn geboorteplaats bestemde.
Want dit stadje ligt aan de grens van die twee staten, waarvan
de hereniging voor ons jongeren een levenstaak is die met alle
middelen doorgevoerd moet worden. Duits-Oostenrijk moet weer terug naar het grote Duitse
moederland, en dat niet uit economische overwegingen. Neen,
neen, zelfs wanneer deze hereniging van economisch standpunt
onverschillig of zelfs schadelijk was, moest zij toch tot stand
komen. Gelijksoortig bloed behoort in een gemeenschappelijk
rijk. Zolang het Duitse Rijk niet zijn eigen zonen een
gemeenschappelijk staat geschonken heeft, bezit het geen moreel
recht op koloniale politiek. Eerst wanneer de rijksgrens de
allerlaatste Duitser omsluit, zonder hem de zekerheid van
voeding te kunnen garanderen, ontstaat uit de nood van het eigen
volk het morele recht vreemde grond en bodem te verwerven. De
ploeg is dan het zwaard, en uit de tranen van de oorlog
ontspruit voor de komende geslachten het dagelijks brood.
Daar stond het,
zwart op wit! Maar weinigen namen het serieus.
In 1925 stond de partijleider met zijn boek echter
al weer op straat. Intussen hadden de Fransen in 1924 het
Ruhrgebied verlaten. Er was een overeenkomst gekomen over de Duitse
herbetalingen.
In 1932 verkreeg Hitler het staatsburgerschap van
Duitsland. Uit onderzoek bij die aanvraag was gebleken dat zijn
achternaam feitelijk Schicklgruber was, maar hij had de verbasterde
naam aangenomen van de man (Hiedler) die eerder met zijn moeder
getrouwd geweest was. Zijn
familie bestond niet meer, hij ging als Führer het Derde Rijk in
als "mann ohne familie".
Verkiezingen nov. 1932.
Ondanks het feit dat Hitler door Von Hindenburg in
de verkiezingen was verslagen, werd hij door de bemiddeling van
industriëlen en bankiers en de steun van Von Papen op 30 januari
1933 door Von Hindenburg benoemd als Rijkskanselier
(minister-president). Men dacht de macht van de NSDAP door opname in
de regering in te kapselen. Hij NAM dus niet zelf de macht : hij
KREEG die macht van Von Hindenburg!
Uit angst voor het ‘rode gevaar’ steunde een deel van de elites
een fascistische machtsovername.
Rijksdagbrand. [12]
Op 27 februari 1933 stond plotseling, hoogst
waarschijnlijk met medeweten van naziekopstukken, het eerste Duitse
gebouw in brand, het rijksdaggebouw.
Na een chaotisch "bruin" proces werd
uiteindelijk een jaar later de van communistische sympathieën
verdachte Nederlander Marinus van der Lubbe als schuldige aangewezen
en ter dood veroordeeld.
Hitler maakte er handig gebruik van. De dag na de
Rijksdagbrand kondigde hij een aantal noodverordeningen af die in de
Rijksdag werden aangenomen. Het waren zuiver verordeningen,
uitgevaardigd met het oog op een noodtoestand: deze wet diende
"ter leniging van de nood van volk en rijk". Deze
wet, of machtiging, maakte het de Rijkskanselier mogelijk om de
komende vier jaar zonder inspraak van de Rijksdag te regeren. Alleen
van de sociaal-democratische SPD stemden de 94 SPDérs tegen. De
overige 26 SPD-parlementariërs waren niet aanwezig omdat deze
inmiddels waren gearresteerd door de bruine bende van de
Rijkskanselier of waren naar het buitenland gevlucht.
Volgens de bewoordingen en volgens de bedoeling
waren het echte communistenverordeningen. Maar gauw, verduiveld
gauw, zouden ze op onbeperkte wijze op alle mogelijke terreinen
toepassing vinden. Iedere rechterlijke controle op schendingen van
de wet door staatsorganen hield hiermee op. - De bruinhemden en de
SS konden hun gang gaan. - Joden, Christenen, leden van de "Stahlhelm",
vrijmetselaars, leden van het Centrum en de Duits-nationale partij,
zangverenigingen en verbruikerscoöperaties, allen maakten
mettertijd kennis met dit nieuwe politierecht, dat uit de
verbijsterende vlammenzee aan de Königsplatz een schijn van recht
putte om een heel volk van zestig miljoen aan het schrikbewind uit
te leveren.
Spoedig waren burgers een zeldzame uitzondering in
het gebruinde straatbeeld van de steden. Zij werden of als
buitenlanders aangestaard of golden als verdacht. Het zou een heel
jaar duren voordat deze bruine pracht - dan echter plotseling en
bijna geheel - weer verdween. Pas de schoten van de 30ste juni
verscheurden het drogbeeld als zou alleen laaiend enthousiasme
zulk een inflatie van de uniform hadden veroorzaakt. [12]
Nu kon hij zijn demonische theorieën, neergelegd in
'Mein Kampf", ten uitvoer brengen. In maart 1933 al zette de nieuwbakken Rijkskanselier de eerste stap
naar de dictatuur, het parlement werd buiten spel gezet. Elke
Duitser kreeg een baan toegewezen in de - iets wat toen nog
niet zo werd benoemd - oorlogsindustrie. Vakbonden werden
verboden. Elke Duitser moest lid zijn van het
"Arbeidersfront" welke gestuurd werd door de NSDAP. De SA,
de bruinhemden, zorgden voor de controle en corrigeerde, gewoonlijk
met geweld, waar nodig.
Om de nazi-propaganda wijd te verspreiden werden
massaal radio's geproduceerd, de zogenaamde "Volksempfänger",
welke voor slechts 76 RM te koop werden aangeboden. Langzaam nam de
"Partij" alle regie over van het maatschappelijk leven en
slechts weinige Duitsers wilden ervan beticht worden geen deel uit
te maken van het nieuwe derde rijk. Sluipenderwijs werd het
Duitse volk rijp gemaakt voor de oorlog. In volgende stappen werd het Duitse volk tegen de Joodse inwoners
opgehitst en in mei vonden boekverbrandingen van
"on-Duitse" boeken plaats.
Het was Erich Eyck, de geschiedschrijver van de Weimarepubliek,
die in verband met Hitler een passage - een universele passage is
gebleken! - aanhaalde uit Goethe’s autobiografie waarin deze,
vermoedelijk vooral beïnvloed door het gadeslaan van Napoleons
opkomst en ondergang, geschreven had over menselijke
persoonlijkheden waarin een geheimzinnige, demonische kracht
domineerde: [9]
-
Het zijn niet altijd de voortreffelijkste mensen, noch aan
geest noch aan talenten, en zelden bekoren zij door de goedheid
des harten; maar een geweldige kracht gaat van hen uit en zij
oefenen een ongelooflijke attractie uit op alle menselijke
wezens…. Alle verenigde zedelijke krachten zijn jegens hen
machteloos; het is vergeefs, dat het deel van de mensheid dat
meer inzicht heeft, hen verdacht wil maken als bedrogenen of als
bedriegers - de grote massa wordt door hen aangetrokken. Zij
zijn door niets anders te overwinnen dan door het heelal zelf
waarmee zij de strijd aanbonden -
Na Hitlers machtsovername bevond Duitsland zich in de greep van
de nazi-terreur en de "Gleichschaltung", het onder NSDAP
gezag brengen van het maatschappelijk leven. De paramilitaire
organisatie SA was hier al verworden tot een afschuwelijke
moordcentrale die zich boven elke wet verheven voelde en naar
believen tegenstanders om zeep bracht. Diverse concentratiekampen voor "politieke" tegenstanders
waren in het kader van de "Gelijkschakeling" al ingericht. De andersdenkenden belandden in die concentratiekampen, of werden
eenvoudigweg omgelegd.
Ook zijn de eerste acties begonnen tegen de Joodse bevolking. Er
werd een algemene oproep gedaan om Joodse zaken te boycotten. In
ijltempo werden op sleutelposities in de regering en in de
deelstaten nazi's benoemd, tegenstanders werden middels
schijnprocessen achter de tralies gezet of, als dat niet lukte,
simpelweg vermoord. De macht van de deelstaten werd volledig
ondergeschikt gemaakt aan het centrale gezag in Berlijn.
De nacht van de lange messen.
De "democratisch gekozen" Reichskanzler
was constant bevreesd voor een coup. De dictator was bevreesd dat
Ernst Röhm, stafchef en feitelijk leider van de SA, het
bruingeüniformeerde nazi-partijkorps dat onder zijn leiding zoveel
had bijgedragen tot zijn Machtübernahme met zijn machtige drie
miljoen man tellende organisatie de kleinere Reichswehr omver
zou werpen. Zijn paladijnen waren voor de macht van Röhm en zijn SA bevreesd.
En ook de industriëlen van Krupp, Glöckner en IG Farben konden
niet leven met de socialistische ideeën van Röhm. Bovendien stond
de SA met Röhm Hitlers plannen in de weg, hij wilde de Reichswehr
gebruiken voor zijn doel. Op 30 juni 1934 en opeenvolgende 24 uur werden in Duitsland een
200-tal bruinhemden in de eerste grote massale moordpartij geliquideerd
(Röhm-putsch) waaronder Ernst Röhm. In
één klap had hij alle critici, en niet alleen uit de bruine kring,
aan de kant gezet en koos de kant van de Reichswehr die hij in de
toekomst nodig had om zijn zogewenste Lebensraum te creëren.
Die nacht ging de geschiedenis in als "de nacht
van de lange messen". De gevolgen van Röhm-putsch werden in de dagen daarna
snel duidelijk. De SA was als militaire macht uitgeschakeld met
behulp van de SS. De SS kreeg het nu voor het zeggen in het
wetteloze Reich. Het reguliere leger, althans de legerleiding, de
generaals van de oude Reichswehr, hadden goedkeurend laten gebeuren
dat het bruine gespuis aan de kant werd gezet. Zij zouden daar spijt
van krijgen maar het was te laat. De SA was dan wel een
uitgeschakelde ordeloze, buiten de "wet" geplaatste bende,
maar er trad een onwezenlijk gewetenloos instituut voor in de
plaats.
Nadat in augustus 1934, na de Röm-putsch, de
opperbevelhebber van de Reichswehr, gen. Blomberg, na een intrige
werd weggewerkt en nadat Hitler met behulp van Goering ook zijn
minister van Oorlog, generaal Fritsch von Blomberg, had weten weg te
werken promoveerde hij zich tot minister van Oorlog en
opperbevelhebber van de Reichswehr, die dan officieel Wehrmacht ging
heten.
De Gestapo (Geheime Staatspolitie) werd opgericht.
Wat later werd de reguliere politie ondergeschikt gemaakt aan deze
gewetenloze organisatie waardoor de gewone politieagent een
handlanger werd van de nazi-politiek. Deze organisatie zou de
staatsterreur gaan uitvoeren in zowel Duitsland als de later
onderworpen staten.
De top van de Reichswehr, die gewend was bevelen te
ontvangen en niet te geven, zag wat er gebeurde, was verlamt, wilde
wel, maar was niet bij machte om op te treden tegen een combinatie
van zoveel laaghartigheid, zoveel barbaarsheid, zoveel
teugelloosheid van de Gestapo van Goering.
De legerleiding liet de laatste kans voorbijgaan om
van zichzelf uit de dingen te beïnvloeden. Omdat de generaals geen
besluit durfden te nemen, waren de demonische tegenspelers hun voor.
De Reichswehr gleed af naar het nazisme en moest de consequenties
dragen. Zij vermoedden dat zij de oorlogsfakel mochten onsteken - en
oorlog stond gelijk met wereldoorlog. Zij kregen daarin gelijk, de
nieuwe machthebber verklaarde dat alle officieren de eed van trouw
aan de Führer persoonlijk moesten afleggen, aan de Führer als
opperbevelhebber van de strijdkrachten. Die eed woog even zwaar als
de eed op de Keizer. [12]
Humorloos, verbitterd en rancuneus. Hem ontbraken
menselijke kwaliteiten, was onbetrouwbaar en had geen
duidelijke morele principes. |
|
Na het overlijden van Rijkspresident Hindenburg op 2
augustus 1934 eigende hij zich middels een
"volksstemming" - 90% stemden voor - de functie
van Hindenburg toe als Rijkspresident en was voortaan
Führer und Reichskanzler. In vage vorm deed hij zijn
plannen voor "Lebensraum" uit de doeken. Zijn populariteit zou nog verder groeien door zijn
omvangrijke werkgelegenheidsprogramma's, de daaraan
gekoppelde herbewapening en de "terugkeer" van
het Saarland en het Rijnland. |
In weerwil tegen het verdrag van Versailles voerde
in maart 1935 de Duitse dictator de Algemene Dienstplicht (der allg.
Wehrpflicht) in waardoor de legersterkte in het oosten van de
officieel toegestane 100.000 op 550.000 man kwam [36 Divisies] en
startte de herbewapening. Hij gokte goed, het zag er niet naar uit
dat Engeland en Frankrijk militair zouden reageren. Beide landen
hadden hun legers na de miljoenen verslinde eerste wereldoorlog
verwaarloost.
Hij luisterde deze maatregel op met een militaire
parade. Voor binnenlandse consumptie was het om te laten zien dat
Duitsland weer op de kaart stond en naar buiten was het een
waarschuwing. In september trad er de anti-joodse wetgeving in
werking.
Terwijl hij er aan dacht hoe zijn oorlogsplannen uit
te voeren bralde hij zijn uitbundig juichende
"gelijkgeschakelde" volk toe dat hij hen vrede beloofde.
Of zijn volk hem geloofde? Velen waarschijnlijk wel, ook zij waren
oorlogsmoe, zijn tegenstanders wist hij duidelijk niet te
overtuigen.
*
Duitse industrie. [93]
De Vrede van Versailles was een gedicteerde vrede,
opgelegd door de overwinnaars, die voor de verliezer slecht en
– zo men wil – onrechtvaardig uitpakte. Versailles dicteerde dat
Duitsland werd gedemilitariseerd. De Reichswehr, het kleine
beroepsleger, voelde zich door de afgedwongen minuscule omvang in
het diepst van zijn eer gekrenkt en de Duitse industrie was
vanzelfsprekend woedend over het verbod om goederen van (semi)
militaire aard te produceren. De chef van de Reichswehr, generaal
majoor Hans von Seeckt, nam het initiatief om het `gif van Versailles’
– zoals hij de ontwapeningsclausules noemde – te
`neutraliseren’, en hij heeft dat met veel succes gedaan.
Duitsland sloot overeenkomsten op militair gebied
met de Sovjet-Unie, de andere paria van Europa. De technisch
onderontwikkelde Sovjet-Unie wilde profiteren van de geavanceerde
Duitse technologie, in ruil waarvoor ze productievoorzieningen
beschikbaar stelde. De Duitse bewapeningsindustrie ging het in
deze periode niet zozeer om winst dan wel om de instandhouding en
uitbreiding van zijn technische kennis. De verdragen tussen Moskou
en Berlijn voorzagen in de oprichting op Sovjet-territorium van
opleidingscentra voor piloten en tankbemanningen. Daarnaast stelde
Moskou faciliteiten ter beschikking om nieuwe gifgassen,
explosieven, tanks, vliegtuigen en geschut te ontwikkelen en te
testen. Vanuit het besef dat kennis en know-how niet verloren
mochten gaan, heeft de Duitse wapenindustrie de kans
aangegrepen om in de Sovjet-Unie van Lenin oude technieken te
perfectioneren en nieuwe te ontwikkelen.
De financiering van deze projecten vond plaats met medewerking van
zowel de Duitse als de Sovjet regering. Bedrijven die zich met
meer of minder succes in het Sovjet-avontuur hebben gestort waren JUNKERS
(vliegtuigen), KRUPP en RHEINMETALL (munitie en bewapening), IG
FARBEN (chemie, munitie en gifgassen) ZEISS (militaire optiek),
de kolen-en staalfabrikanten STINNES en GUTEHOFFNUNGSHÜTTE, BLOHM
& VOSS (scheepsbouw) en vliegtuigbouwer ALBATROSWERKE. De
productie van gifgassen werd in handen gelegd van een
Sovjet-Duitse joint venture BERSOL AG .
Ook elders in Europa ontplooiden Duitse bedrijven grote activiteiten
en produceerden daar de goederen die ze in Duitsland niet
mochten maken. In Nederland, waar KRUPP zich bij een ingenieursbureau
had ingekocht, ontwikkelde het bedrijf onderzeeërs die in Rotterdam
(bij de werf FEIJENOORD), Finland of Spanje werden gebouwd.
Duitse marinebemanningen werden in Finland en Spanje maar ook
in Turkije, opgeleid. KRUPP ging voorts nauwe betrekkingen aan met
de Zweedse wapenfabriek BOFORS en heeft in Zweden met succes
nieuwe soorten geschut en munitie ontwikkeld en geproduceerd.
Vliegtuigbouwer JUNKERS vestigde zich behalve in de Sovjet-Unie ook
in het Zweedse koninkrijk en ontwikkelde daar de `K 47’,
waaruit de gevreesde duikbommenwerper JU-87 (de `Stuka’) zou
voortkomen, en collega DORNIER bouwde zijn vliegtuigen in Konstanz,
pal over de grens met Zwitserland. Dat land was overigens (net
als Nederland) een geliefde vestigingsplaats van Duitse
wapenfabrikanten.
In Nederland streken ook een aantal Duitse banken neer om al die
buitenlandse activiteiten te kunnen financieren. In Londen, de
financiële wereldmarkt van toen, konden de banken (vaak nauw gelieerd
aan de grote industriële concerns) na Versailles niet meer terecht.
Behalve KRUPP hebben ook bedrijven als ZEISS, SIEMENS
(militaire elektronica en vuurleidingsystemen), LEICA (militaire
optiek) en DORNIER zich in Nederland gevestigd. Aan de
bedrijfsnaam viel de Duitse invloed meestal niet af te lezen.
Zo had SIEMENS een overeenkomst gesloten met HAZEMIJER-APPARATEN in
Hengelo en opereerde sindsdien onder de naam HAZEMIJER-SIGNAAL.
We beperken ons wat Europa betreft tot deze voorbeelden. In de
Verenigde Staten waren Duitse bedrijven als BOSCH (elektronica),
SCHERING (farmaceutica), KRUPP, RÖHM & HAAS (plastics) en
niet te vergeten IG FARBEN diep in de Amerikaanse economie
gepenetreerd. Alle genoemde concerns bestaan heden ten dage nog, al
werd IG FARBEN na de Tweede Wereldoorlog opgedeeld in een
aantal bedrijven waarvan BASF, HOECHST en BAYER de bekendste
zijn.
In vrijwel alle gevallen werd gebruikt gemaakt van stromannen om de
identiteit van de werkelijke Duitse eigenaars te verhullen.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren veel Duitse dochterondernemingen
in de VS als vijandelijk bezit geconfisqueerd en verkocht. Na
verloop van tijd zagen de moederbedrijven hun kans schoon om
via intermediairs hun dochters weer terug te kopen. Daarbij
werd gebruik gemaakt van ingewikkelde technieken want de identiteit
van de eigenaar moest immers geheim blijven. Dit verschijnsel wordt
aangeduid in het Engels als cloaking en in het Duits met Tarnung.
Cloaking is van groot belang geweest voor de penetratie van
Duitse concerns in buitenlandse economieën. Aanvankelijk in de
jaren twintig – waren handelstechnische, fiscale en monetaire
motieven de belangrijkste drijfveer achter de camouflage van
Duitse bedrijven in het buitenland. Oorlog speelde in dat stadium nog
geen rol, maar dat werd met het naderen van 1939 en de snel
groeiende kans op oorlog anders.
Er zijn legio manieren om bedrijven en ander bezit (aandelen,
patentrechten, trade marks etc.) zodanig te camoufleren dat ze
niet langer als (bijvoorbeeld) Duits eigendom worden herkend. Vaak werd
de hulp ingeroepen van `vertrouwensmannen’ (bijvoorbeeld burgers
van het gastland waarmee contractuele afspraken waren gemaakt),
genaturaliseerde Duitsers die de nationaliteit van het gastland
hadden aangenomen, of burgers van neutrale landen omdat hun bezit in
oorlogstijd niet kan worden geconfisqueerd.
Duitse banken
zagen toen Nederland als een geschikt land om hun buitenlandse
activiteiten te financieren. De Nederlander Fentener van
Vlissingen speelde een belangrijke rol bij deze Duitse activiteiten
in Nederland. Dat gebeurde in tal van landen en dat verklaard
volgens historici waarom Duitsland onder Hitler zich veel sneller
kon bewapenen dan andere landen.
*
Van Reichswehr naar Wehrmacht.
[14]
De Duitsers waren in het verdrag van Versailles
toegestaan een landleger zonder dienstplicht te vormen van 7
infanteriedivisies en 3 cavaleriedivisies, vormende twee
legerkorpsen welke een grootte mochten hebben van 100.000 man,
zonder tanks en zonder vliegtuigen. Hier golden twee tijdzones voor de opbouw van de Reichswehr:
-
Vóór 1935 gebeurde alles in het verborgene vanwege het
verdrag van Versailles.
-
Na 1935, onder Hitler, gebeurde dat openlijk.
In Duitsland was tijdens de gehele eerste wereldoorlog
geen schot gevallen, het Keizerlijke leger functioneerde dus na de
overgave in 1918 nog volledig. Dat leger was ook niet verslagen vond
men toen in militaire kringen maar door de
"Novembermisdadigers" door een dolkstoot in de rug ten val
gebracht. In grote getale werd door de terugkerende oud-strijders in Duitsland
na de capitulatie vrijwilligerskorpsen opgericht: Freikorpsen. Een
schatting geeft aan dat tussen 1918 en 1923 grofweg 250 Freikorpsen
waren opgericht. Deze Freikorps eenheden hadden ten doel de
communistische revolutie in Duitsland te bestrijden. Na de
oprichting van de Weimar Republiek diende deze Freikorpsen, ook
onder het mom van sportverenigingen, welke
toen al een omvang hadden van ongeveer 400.000 man als militaire
basis voor de Voorlopige Reichswehr die in het verdrag van
Versailles was toegestaan. Die voorlopige Reichswehr werd, omdat het leger niet was verslagen
en men het beste personeel kon kiezen, een professionele organisatie
onder leiding van Ludendorff. Luddendorff had lak aan het verdrag
van Versailles en de nieuwe Weimar staat en ging zijn eigen weg.
In 1922 sloot de Duitse regering met de Sowjet-Unie
het verdrag van Rapallo, een bilateraal akkoord waarin de
legerleiding een geheime militaire clausule liet opnemen. Er kwam
een nauwe samenwerking tot stand, Duitse militairen mochten in de
Sovjet-Unie oefeningen houden en gaven instructie aan het Rode
leger. Zo bleef de geoefendheid van beide legers op peil en werden
in de Sovjet-Unie Duitse tankbemanningen en piloten opgeleid. In
Duitsland zelf werden talrijke paramilitaire organisaties opgericht. Zo ontstonden sportverenigingen van diverse disciplines waaronder
de vliegsport. In 1926 sloot men met de Russen een verdrag voor het
gebruik van vliegveld Lipezk waar jachtvliegers werden
opgeleid. Tussen 1925 en 1933 keerden ongeveer 120 officieren, de
beste uit de eerste wereldoorlog, als gekwalificeerd jachtvlieger
terug in Duitsland welke als piloten gingen fungeren in de pas
opgerichte Lufthansa. In 1935 werden op bevel alle vliegsportclubs
ondergebracht in het Nazi Fliegerkorps (NSFK). Niet lang daarna
werden de eerste Jagdgeswaders opgericht.
Van "politie" naar parachutist.
[14]
Minder dan een maand na de machtsovername door de
nazi's werd op 23 feb 1933 door Göring een kleine
parachutisteneenheid uit de 414 man tellende "Polizeiabteilung
Wecke zbV" samengesteld. Deze eenheid kreeg op 17 juli de naam,
"Landespolizeigruppe Wecke zbV" en op 22 december de naam
"Landespolizeigruppe General Göring". Op 1 april 1935, na de invoer van de dienstplicht, kreeg deze groep
de naam, "Regiment General Göring". Majoor Wecke gaf het
commando over aan Oblt. F. Jakoby en de eenheid werd overgebracht
naar de Luftwaffe en trad op als kader voor toekomstige
Fallschirmtruppe. Vrijwilligers werden snel gevonden en er werd begonnen met de
training. In mei 1936 werd majoor Bruno Bräuer als commandant
aangewezen. In feb 1936 werd in Stendal de Fliegerschule opgericht. De meest belangrijke gebeurtenis was dat K. Student werd benoemd als
Inspekteur der Fliegerschule. Onder zijn gezag groeide de
Fallschirmtruppe uit tot een elite-eenheid welke op 1 juli 1938
bekend werd als "7 Flieger Division".
Zo kon het dat toen Hitler in 1935 de algemene
dienstplicht en de herbewapening weer instelde hij over een goed
geoefende en uitgeruste krijgsmacht kon beschikken.
*
De populistische waarheid van de NSB
Een gevaar van het populisme is dat het een volkswil
veronderstelt die eenduidig en onmiddellijk kenbaar zou zijn. Het
’volk’ heeft een heldere opvatting die in de bestaande, door elites
gedomineerde machtsverhoudingen wordt veronachtzaamd en miskend en
die dankzij populistische partijen en haar leiders wel naar voren
wordt gebracht. Dat verdraagt zich niet met een democratieopvatting
waarin minderheden centraal staan en met een democratische praktijk
van pluriformiteit.
Het leiderschap is hiërarchisch gebonden aan één persoon rondom wie
een zekere cultus van persoonsverheerlijking is ontstaan. Deze wijst
naar willekeur op niet-transparante wijze geestverwante anderen aan
voor beschikbare politieke functies. Over selectie en benoeming
wordt geen verantwoording afgelegd, noch over de politieke koers en
het gevoerde beleid. De macht van de leider wordt dus niet
gecontroleerd. En bij gebrek aan een democratische partijstructuur
zijn de volgelingen geen gelijkberechtigde partijleden, maar veeleer
discipelen en aanhangers zonder inspraak.
Ideologisch pretendeert de beweging nationalistisch te zijn: men
heeft voortdurend de mond vol over ‘Nederland’, het verondersteld
Nederlands nationaal belang en over de noodzaak trots op Nederland
te zijn.
Ook dit nationalisme is hoofdzakelijk autoritair, anti-democratisch
en anti-liberaal. Het gaat niet om de civiele variant van
nationalisme, maar om de etnisch populistische variant, niet om de
bevolking van Nederland als geheel, maar om het Nederlandse volk als
een veronderstelde etnische groep. Het etnisch populisme is typisch
een anti-beweging, een tegenpartij, heeft een ‘eigen volk
eerst’-mentaliteit, is anti-intellectueel, grossiert in simplismen
en vijandbeelden, neemt het niet zo nauw met de waarheid en denkt
zwart-wit in etnische termen van wij en zij.
Een interpretatie van wat Menno ter Braak schreef in
1937 in zijn "Nationaal Socialisme als rancuneleer."
-
En in dat tijdsgewricht zien we in Europa een politieke beweging ontstaan die niets anders
doet dan ressentiment exploiteren. Bezig met het stimuleren van boosheid, niet werkelijk
geïnteresseerd in oplossingen en die geen ideeën heeft. Een beweging die ook geen
oplossingen wil, omdat ze de misstanden nodig heeft om te kunnen blijven schelden en
haten. Want dat is de belangrijkste karakteristiek: schelden om te schelden en haten om te
haten. Het maatschappelijk ressentiment wordt botgevierd op een zondebok die de
schuld krijgt van alles. Tegelijk beschouwt deze beweging zichzelf als het eeuwige slachtoffer van
‘links’ of ‘de elite’, en koestert ze een diepe weerzin jegens intellectuelen, kosmopolieten
en iedereen die en alles wat ‘anders’ is. Deze politiek wordt niet zozeer gevoed door
domheid maar door halfbeschaving, te herkennen aan het voortdurend gebruik van slogans
en frasen. Het is een reactionaire politiek die stelt dat alles vroeger beter was en dat alles
beter wordt als het eigen volk gezuiverd is van volksvreemde elementen die altijd alles
verpesten’.
"Wij zullen", orakelde
Mussert in maart 1936 naar zijn 16.000 partijleden:
De NSB-kijk op de wereld werd verwoordt door Het
Nationale Dagblad en het weekblad Volk en Vaderland. In 1939 kalfde
de aanhang van de partij snel weer af. Bij de Statenverkiezingen van
1939 was het percentage NSB-stemmers ten opzichte van de top in 1935
gehalveerd.
Zij die Duitsland als ideaal zagen, hadden
klaarblijkelijk niet in de gaten dat de meeste Duitsers
onder het nazi-bewind in de oorlogsindustrie
aan het werk waren gezet en de aangelegde autobanen
eveneens een oorlogsfunctie hadden.
Zij reageerden verheugd dat in Duitsland alle vakbonden, de vrije pers en politieke partijen verboden werden. De gelijkschakeling
onder het NSDAP gezag was aan hun ontgaan. Ook was hun ontgaan dat tegenstanders van de nazi's
in een concentratiekamp belandden en letterlijk monddood werden gemaakt.
Deze oorlog in vredestijd eiste in Duitsland in het dagelijkse leven
vroegtijdig zijn tol. De tot duizelingwekkende hoogtes stijgende
bewapeningsuitgaven gingen ten koste van, om maar iets te noemen,
woningbouw en de eerste levensbehoefte van de Duitse burger. Er waren te weinig grondstoffen
en deviezen en al gauw ook te weinig arbeidskrachten. [15]
*
Hernieuwd inzicht.
Si vis pacem, para bellum.
Ongerust was men geworden in Nederlandse
officierskringen, met name die van de Hogere krijgsschool. Een daar
in de winter van '34-'35 uitgevoerde strategische oefening op de
kaart had duidelijk gemaakt dat ons land tegen een onverhoedse
aanval van Duitsland vrijwel weerloos zou zijn. De directeur van de
Hogere Krijgsschool bracht dit in "geheime persoonlijke
brief" ter kennis aan de chef van de generale staf de lt. gen.
l Reijnders. [7]
Reijnders hield een Duitse strategische overval niet
voor waarschijnlijk. Hoewel hij vond dat de Commandant Veldleger en
de Hogere Krijgsschool spoken zagen, nam hij deze brief :
De Nederlandse Regeering dient er bij het treffen van hare maatregelen van uit te gaan, dat binnen afzienbaren tijd zij, onafhankelijk van haar wil, niet slechts in een West-Europeschen oorlog kan worden betrokken, ten gevolge van een doortocht door ons gebied, doch dat daarbij van den aanvang af ernstig rekening moet worden gehouden met een directe bedreiging van ons onafhankelijk volksbestaan.
Het was dus dringend nodig uitgebreide maatregelen ter opvoering van de sterkte van het leger te nemen, als hoedanig de Chef van den Generale Staf voorstelde:
Uitbreiding van het contigent tot 30.000 man,
Vorming van een permanent aanwezige kern van geoefend personeel,
Vorming van een bataljon pantserwagens,
Invoering van infanteriegeschut met munitievoorraad,
Ruimere aanschaf van vliegtuigen,
aanschaffing van modern luchtdoelgeschut met munitie-uitrusting,
Het leggen van infanteriegarnizoenen in Doesburg, Zutphen en Deventer,
Voorbereiden van een vernielings- en versperringsplan en het aanbrengen van permanente ladingen in bruggen over de IJssel en Maas en deze door politietroepen te bewaken en zoonodig met de vernieling te belasten.
"het urgentieprogramma", toch als uitgangspunt voor een reeks
vergaande plannen, die hij in februari 1935 bij de minister Deckers
van defensie indiende. Waarschijnlijk gebruikte hij het als argument
om meer fondsen te verkrijgen. [16]
De voorstellen werden wegens geldgebrek
vrijwel volledig afgewezen. Alleen verklaarde de minister zich
bereid om het Korps Politietroepen met ongeveer 400 man uit te
breiden voor grensbewaking en het vrijwillig laten nadienen van
enkele honderden dienstplichtigen. [18]
*
Bij een groeiend aantal Nederlanders begonnen de
ogen open te gaan. Een van de eerste die alarm sloeg was de
Rotterdamse hoogleraar Jan Goudriaan. Na de overrompelende bezetting
van het Rijnland door de Duitse troepen in maart 1936 publiceerde
hij een al door hem in 1935 geschreven artikel in de Groene
Amsterdammer, "Te Wapen". Waarin hij opriep tot een
bewapening van ons land. [7]
-
Wat staat Nederland dan op dit ogenblik te doen?
Er is maar mijn vaste overtuiging maar één antwoord : wapenen
en nog eens wapenen... Wij moeten van Nederland een onneembaar
bolwerk maken van stelling achter stelling, dat elke
mogelijkheid tot overrompeling uitsluit en dat reeds van de
grenspalen af een zo taaie tijdrovende weerstand op de weg legt
van elke invaller, dat strategische voordelen bij een opmars
door Nederland niet meer te bereiken zijn.
Zijn klemmende oproep vond in de vaderlandse pers
nauwelijks gehoor.
*
Voortschrijdend inzicht bracht in Nederland in
politieke en militaire kringen langzaam maar zeker het gevoel dat er
wat aan defensie gedaan moest worden. Maar dat werd pas in 1937 in
concrete daden omgezet.
Aan dat voortschrijdend inzicht droeg de Duitse dictator ongewild aan bij met de bezetting
van het Rijnland op zondag 7 maart 1936. Wéér gokte hij er op dat
Frankrijk en Engeland niet zouden ingrijpen.
Nadat Duitse troepen de "Wacht am Rhein"
hadden betrokken liet minister-president Colijn reeds op 11 maart in
een radiotoespraak weten dat een deel der dienstplichtigen die met
groot verlof zouden gaan, tot nader order (vijf weken) onder de
wapenen moesten blijven. Aan het slot van zijn toespraak sprak hij
zijn berucht geworden vaderlijk advies aan ons volk om toch vooral
maar rustig te gaan slapen. [7]
-
Uit de uitvoerige berichten en beschouwingen die
in de laatste dagen in onze dagbladen verschenen heeft ook het
Nederlandsche volk kunnen vernemen dat de politieke spanningen
in Europa weer grooter zijn geworden. Het is in verband hiermee dat de Regeering besloten heeft de
dienstplichtigen van de Regimenten Infanterie en van het
Regiment wielrijders die thans voor oefening onder de wapenen
zijn en eerstdaags huiswaarts zouden keren tot nader order in
werkelijken dienst te houden. De regeering vertrouwd dat het geschil op vredelievende wijze
zal worden opgelost. Ik verzoek de luisteraars dan ook om
wanneer ze straks hunne legerstede opzoeken even rustig te gaan
slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog
geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn. En daarmee,
geachte luisteraars, laat ik U over aan de verpozing die de
radio U pleegt te bieden. Goeden avond.
[9]
Doordat Frankrijk en Engeland de bezetting door
Duitse troepen van het Rijnland het weer lieten bij een formeel
protest, keerde de dreiging van oorlog en de winterlichting 1935/II kon op 18 april alsnog naar huis. Colijn werd met zijn aanbeveling 'rustig te gaan slapen' de
vertolker van de heersende mening dat het wel niet zo'n vaart zou
lopen. Achter de schermen toonde de premier zich echter minder
gerust. Hij hield er wel degelijk rekening mee dat de Hitler zich vaker tot buitenlandse avonturen zou laten verleiden.
Ironisch was dat Colijns radiorede van 11 maart juist bedoeld was
als een rechtvaardiging van de veiligheidsmaatregelen, de intrekking
van de verloven, die onder de bevolking op weinig populariteit
konden rekenen. De kalmerende boodschap was meer bedoeld als "U
kunt rustig slapen want vadertje staat waakt over u".
[17]
De bezetting van het Rijnland betekende de nekslag
voor de Volkenbond en het verdrag van Versailles, twee lichamen die
de vrede na 1918 hadden moeten garanderen. [17] De Duitse dictator had weer goed gegokt: de grote mogendheden, de
voorgaande oorlog in het achterhoofd met miljoenen doden,
keken weer toe.
In 1923 woonde de journalist George Nypels een jaar in München om het
jonge fenomeen Adolf Hitler in de bierkelders van de stad te bestuderen. Hij scheef in
het Algemeen Handelsblad;
-
Hitler is als massa-opwinder, als partijmaker, iets heel
buitengewoons, van wie men zeer veel verwachten…of vrezen mag. Drie volle uren
lang heb ik hem dingen horen vertellen waarvan slechts een zéér klein
percentage me sympathiek was. En toch heb ik me geen ogenblik verveeld.
In 1933 werd Nypels correspondent voor het Algemeen Handelsblad in
Wenen. Vol afgrijzen beschreef hij de eerste anti-joodse boycotdag in Duitsland en de
opkomst van de Oostenrijkse nazi’s. Na de Anschluss in 1938 verliet hij Wenen:
vrienden en kennissen werden opgepakt, kritisch schrijven was onmogelijk geworden. Vlak
voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij correspondent in Brussel. Hij
staakt zijn journalistieke werk in 1942.
In juli 1936 werd, op initiatief van de Ned. Indische auteur E. Du
Perron, in Amsterdam door antinationaal-socialistische
intellectuelen (Historicus Jan Romein en literator Menno ter Braak.)
"Het comité van waakzaamheid" opgericht. Zij waren zich
van het gevaar van het nationaal-socialisme bewust en wilden het
bestrijden.
Een andere Nederlandse schrijver doorzag óók de
kwaadaardige bedoelingen van het nazi-bewind. In 1937 al voorspelde
hij al dat Europa door de nazi's zou worden aangevallen. Zijn naam
was A. den Doolaard (pseudoniem van Cornelis Spoelstra). Op de
achterflap van het in 2004 heruitgegeven boek van de schrijver staat
geschreven: [11]
-
In 1937 en 1938 maakt A. den Doolaard een serie
reportages over de dreiging van het nationaal-socialisme.
Daarvoor bezoekt hij een aantal landen rondom Duitsland:
België, Frankrijk, Tsjechië, Zwitserland en Oostenrijk. Als
socialist en antimilitarist ziet Den Doolaard scherp wat de
nazi's van plan zijn en wat Europa te wachten staat. Zo scherp,
dat de "Völkische Beobachter" een haatstuk lanceert
en hem beticht van "smadelijke berichtgeving". In Nederland zijn de reacties heel wat lauwer, ook nadat de
reportages in boekvorm zijn verschenen. Men vindt Den Doolaard
maar een opgewonden standje en meent dat hij schromelijk
overdrijft. Het boek wordt genegeerd en voor Den Doolaards doen
bitter slecht verkocht; slechts duizend gaan er over de
toonbank. Na de Duitse inval in 1940 wordt het restant uit
voorzorg vernietigd. Deze heruitgave, de eerste sinds 1938, is een eerherstel voor
een van de weinige schrijvers in ons land met een vooruitziende
blik.
Ook de correspondent van de N.R.C. hoefde niet diep
te spitten om de gruweldaden van het nieuwe regime te documenteren.
Hendrik Jan Noordewier schreef niet alleen voor de NRC maar ook had
hij een geheime bijbaan. Vanaf 1933 schreef hij regelmatig
vertrouwelijke berichten, bedoeld voor een selecte groep van
beleidsmakers, hoge ambtenaren en ministers in Den Haag. Zeker op
Buitenlandse zaken, waar de latere minister Van Kleffens dan nog een
hoge ambtenaar was en op Defensie, werden deze berichten nauwlettend
gelezen. Op zijn minst was Den Haag vanaf 1933 op de hoogte gebracht
van wat er zich afspeelde in nazi-Duitsland. In één van zijn 47
geheime rapporten schreef Noordewier, al in augustus 1933, over
concentratiekampen en hij maakte zelfs - in een kleine opmerking
vooraf - zijn excuses voor de walgelijkheden waarover hij moest
rapporteren. [6]
GS- III A, de militaire afdeling buitenland, onder
leiding van majoor J.G.M. van de Plassche en ondergeschikte kapt. CM
Olifiers, wist veel informatie te verzamelen over de Duitsers,
nieuwe Duitse regimenten, nieuwe vliegvelden. Informatie kwam binnen
via aan de grens geplaatste Marechaussees die goede contacten over
die grens hadden, Duitse kranten bleken een goede bron, Nederlandse
zakenlieden die regelmatig verslag uit kwamen brengen, particulieren
die, gedreven door hun afkeer van het Derde Rijk, vaste contacten
met de dienst onderhielden. GS- III- A wist over de kracht van de
Duitse militaire apparaat adequate inlichtingen bijeen te brengen.
Wat Herr Reichskanzler met dat apparaat van plan was kon men uit al
die waarnemingen eind 1939 nog niet met zekerheid vaststellen. [9]
De Nederlandse regering en vooral de ministers van
Defensie en Buitenlandse zaken in De Haag wisten in grote lijnen wat
er zich in Duitsland afspeelde en veel ontwikkelingen voorspelden
weinig goeds. Van alle kanten kwamen berichten en verslagen binnen. Heel veel informatie kwam ook via de eigen diplomatieke
kanalen. Vooral de Duitse herbewapening die in enorm tempo werd
geforceerd, werd door de legertop als zeer zorgwekkend ervaren, te
meer daar de legerleiding zelf moest vechten voor elke cent die door
Defensie mocht worden uitgegeven. [6]
Wie in de periode 1930-1933 de Münchener Post er op
na sloeg werd over de misdaden van de SA ruim geïnformeerd. De redacteuren beschouwden de nazi's niet alleen als een politiek
verschijnsel, maar ook als een groep gangsters. Uit de informatie
uit die krant bleek dat de SA nauwe banden onderhield met de
onderwereld met alles wat daarbij hoorde: intimidatie, mishandeling
chantage, valsheid in geschrifte en moord en doodslag. [8]
Het is opmerkelijk om, met de kennis van nu, de
toenmalige inschattingen terug te lezen in de Groene Amsterdammer
van 15
april 1939. Daarin werd aan de
vooravond van de Tweede Wereldoorlog de balans opgemaakt van de
militaire krachten. De niet onverdienstelijke conclusie
luidde:
En over al die verontrustende ontwikkelingen bij de
oosterbuur werd verder met geen woord in de media gerept. Dat de
nazi's een oorlog zouden beginnen was toen in beperkte politieke
en militaire kring wel duidelijk. En de grote vraag was: tegen wie en wanneer
en hoe?
**
De jaren 1936 en volgenden brachten den
Hollanders, "de noodt en de periculen seer claer voor oghen".
De regeringsmaatregelen deden wel het moreel in het
leger stijgen. Houding en stemming van de soldaten die in september
1936 voor legermanoeuvres waren opgeroepen bleken volgens
opperofficieren uitstekend. Ook in dat jaar in werking gekomen
"capitulanten-stelsel", dat verjonging en uitbreiding van
het veel te kleine, vergrijsde korps beroepsofficieren beoogde,
voldeed ondanks de lage beloning vrij goed. Verder was begin 1936 al
de "Vereniging voor Nationale Veiligheid" ontstaan, die in
november van dat jaar het "Luchtverdedigingsfonds"
oprichtte met het doel jonge mannen gratis een opleiding tot vlieger
te geven.
Affiche. Voor de opleiding van vliegers -om de
neutraliteit te versterken- werden particuliere bijdragen gevraagd.
De eigenlijke doorbraak kwam in 1937, toen de
minister Van Dijk - dezelfde van de Dienstplichtwet 1922 - een
defensiebegroting voor 1938 kon indienen, die voor het eerst
belangrijke en kostbare wijzigingen in de wet van 1922 moest
aanbrengen. De Kamer aanvaarde deze. Loting en het
vooroefeninstituut werden uit de wet geschrapt. de lichtingssterkte
werd van 19.500 op 32.000 man gebracht, terwijl de duur van de
eerste oefening van vijf en een half op elf maanden werd gebracht.
Bovendien werd 157 miljoen beschikbaar gesteld voor aankoop van
materieel voor land- en zeemacht.
Ook werd in 1937 overgegaan tot de aanwijzing van
zeventien mobilisabele bataljons infanterie voor een - mogelijke -
en zeer vroegtijdige mobilisatie. De Buitengewone Oproeping
Uitwendige Veiligheid (B.O.U.V.) vond plaats op 27 september. Op 8
oktober konden zij weer naar huis. Zij hadden hun eerste
"wacht" achter de rug en het land haalde opgelucht
adem.
Deze bataljons, samengesteld uit oudere lichtingen -
jonge mannen bleven thuis en kregen wel of niet een werkelozen
uitkering - moesten een "tijdige" bezetting van
belangrijke strategische en tactische objecten mogelijk maken om
tijdens een Algemene Mobilisatie een strategische overval te
keren. Elk van de 24 regimenten vormden een zogenoemd 'grensbataljon' ( het
2e Bataljon) dat deel ging uitmaken van de Strategische Beveiliging.
Samen met de Politietroepen waren er voortaan voor de Strategische
Beveiliging ongeveer 10.000 man permanent onder de wapenen.
Een vijfjaren plan, het Urgentieprogramma, trad in
werking. De verbetering in de duur der eerste oefening betrof, zoals
beschreven, alleen de jongste lichting. Daar ons leger 15 lichtingen
telde zou in 1954 het leger zijn maximum aan geoefendheid krijgen.
Eindelijk konden de zo broodnodige parate troepen
worden gevormd in de vorm van grensbataljons. De inval van de
dictator in Oostenrijk in maart 1938 - de Anschluss - versnelde in
Nederland nog het tempo van de reorganisatie, al moest er
bijvoorbeeld wat de legering der militairen aangaat nogal eens
worden geïmproviseerd.
*
4e Regiment Infanterie.
Lt. Kol. Buurman (C.-4R.I.) ;
[25]
-
De steeds scherper verhoudingen aannemende
politieke toestand in Europa noopte de regeering, nadat de IIe
of z.g. Grensbataljons waren opgericht, tot het nemen van
verschillende maatregelen. Alvorens echter hierop in te gaan, is
het noodig eenige beschouwingen te wijden aan de gevolgen, die
de laatste reorganisaties hadden voor het regiment. Toen dit nog bestond uit den Staf van het regiment en de
Regimentsschool in tijd van vrede, was bepaald, dat bij
mobilisatie deze laatste zou worden opgeheven. Het daardoor vrij
komende beroepspersoneel werd verdeeld over het 4e Regiment
zelf, het daaruit uit oudere lichtingen te vormen 28e Regiment
Infanterie en de uit de dienstplichtigen van de regimentsschool
en voorloopig vrijgestelden te vormen 4e Depotbataljon.
Bij de oprichting van het IIe Bataljon zat de bedoeling voor,
dat in een garnizoen in de nabijheid van de grens te legeren en
het te belasten met de bewaking en verdediging van die grens
tegen een onverhoedse overvalling. 4R.I. zag zich daarvoor toegewezen het stadje WEERT in LIMBURG. Zoodra de dienstplichtige 5½ maand onder de wapenen had
doorgebracht, ging hij voor 6 maanden over naar het IIe
Bataljon, alwaar de oefeningen werden voortgezet. Allereerst
deed zich een gebrek aan officieren en kader gevoelen, het
aanwezige aantal moest nu toch bestemd worden voor twee
bataljons, zoodat de regimentsschool, thans Ie Bataljon geworden
ongeveer de helft van haar instructeurs moest afstaan, terwijl
er reeds een tekort was, dat zeer veel luitenants bevorderd
werden tot kapitein, waardoor een groot gebrek aan luitenants
ontstond. Hetzelfde deed zich voor in de onderofficiersrangen.
De ontbrekende plaatsen op de onderste sporten van den
militairen ladder werden ingenomen door vrijwillige opkomst van
dienstplichtig en reserve personeel, waarvan de oefeningen
noodzakelijkerwijze nadeel moesten ondervinden. Een tweede
gevolg was, dat in geval van mobilisatie het vrijwillig
personeel nog meer verwaterd werd dan reeds het geval was. Het
beroepspersoneel toch van de twee oorspronkelijke compagnieën
moest binnen korte tijd worden verdeeld over acht bataljons,
terwijl reeds de helft was bestemd voor het grensbataljon.
*
De jongste legeruitbreiding herstelde het
bataljonsverband door de oprichting van de z.g. grensbataljons.
-
Van de moderne infanterie wordt heel wat meer
kennis en vaardigheid geëist, dan in de dagen, dat een
infanterist volleerd was, indien hij kon marcheren, schieten met
zijn geweer, en zijn verplichtingen in de velddienst en
garnizoensdienst kende. Een infanterie-regiment bestaat thans uit tirailleurs,
bedieningsmanschappen van de zware mitrailleurs, bediening van
de mortieren, telefonisten, en optische seiners. Bij de tirailleurs kent men geweergroepen en mitrailleurgroepen.
De mitrailleur is het hoofdwapen van de infanterie
geworden. De tirailleurs leren de behandeling van het
geweer en van de z.g. lichte mitrailleur. De lichte mitrailleur
wordt door de man gedragen; het wapen heeft luchtkoelingen heeft
een vuursnelheid van 3 à 400 schoten per minuut en schiet
tot 1000 meter. Bij de mitrailleur behoort een lichte
drievoetaffuit. Een compagnie infanterie heeft 8 lichte
mitrailleurs. Van niet minder belang voor de moderne infanterie
is de opleiding van het verbindingspersoneel. Dat zijn de
telefonisten, optische seiners. telefoonherstellers en
ordonnansen. Zij moeten een grote vaardigheid hebben in
het telefonisch overbrengen van berichten, in gewoon- of
geheimschrift. In het optisch seinen met vlag of met sluiter of
met seinlamp in Morse- en geheimschrift, en in het leggen van
veldkabels, inschakelen van telefoontoestellen. Ook het seinen
naar vliegtuigen met behulp van een z.g. U-seinlamp, het seinen
met een lichtpistool en het verzenden van berichten per postduif
behoorde tot de vaardigheden der verbindingsdienst.
Inspectie 4GB
Er bleven tekortkomingen. Lt.Gen. J.J.G. baron van
Voorst tot Voorst (C.-Veldleger.), bracht in april 1938 een
inspectiebezoek aan de vier weken tevoren gevormde IIde bataljons
(Grensbataljons), speciaal om zich op de hoogte te stellen van hun
legering en oefening. Hij zag "veel goeds", maar had ook
de volgende waarneming te rapporteren: [9]
-
In een garnizoen beantwoordde de cantine niet
aan de meest elementaire eisen. In een ander garnizoen waren -
na een maand - nog geen cantines. Ik zag een
onderofficiersverblijf waar de kaalheid en ongezelligheid een
stellige reden was dat hiervan geen gebruik werd gemaakt... In enkele garnizoenen werd in de open lucht (zonder afdek dus)
gekookt in veevoederfornuizen, in andere at de troep nota bene
nog steeds uit de keukenwagen zodat een goed en afwisselen menu
voor het middageten niet was gewaarborgd... In een garnizoen was
- na een maand - door de troep nog niet gebaad... In een
garnizoen had de troep na een maand nog niet geschoten omdat
geen schietschijvenmateriaal was. Aan geïmproviseerde schijven
was niet gedacht.
Het grote publiek in Nederland bleef evenwel lauw en
gereserveerd tegenover de grotere defensie inspanningen. Slechts een
zeer kleine minderheid van de bevolking had oog voor de dreiging die
vanuit het oosten in de lucht hing. De overgrote meerderheid liet
zich zand in de ogen strooien of hield deze gesloten.
Van goede informatie werd de Nederlander niet
voorzien. De pers legde zichzelf een censuur op, men moest neutraal
blijven. De regering meende (het was een inzicht dat de meeste
hoofdredacteuren deelden), dat het verstandig was, in de
berichtgeving een zekere neutraliteit in acht te nemen en, voorzover
men al van antipathieën blijk gaf (meest waren dat antipathieën
jegens het Derde Rijk), dat te doen in termen die niet te zeer
aanstoot zouden geven. Er werd veel met gedempte toon geschreven - er werd ook veel niet
geschreven. Men meende met die zelfbeperking 's lands belang te
dienen. Nog was Hitler een - bevriend - staatshoofd, iets onaardigs
zeggen over deze persoon was dan ook een belediging en werd als
zodanig vervolgd en bestraft. [9]
Vanaf 1930 mochten uitzendingen van de verschillende radio-omroepen
"niet in strijd zijn met de veiligheid van den staat, de
openbare orde of de goede zeden". Drie commissies waaronder de
Radio Omroep Controle Commissie bekeken vooraf of de uitzendingen
van de omroepen door de beugel konden.
*
Modernisering bewapening.
Daar wij geen wapenindustrie van enige betekenis
bezaten moest het meeste materieel in het buitenland worden besteld,
waar de wapenfabrikanten echter al tot hun oren in de orders zaten.
Nederland bleek te laat in de wapenrace gestapt te zijn. Zo bleek
men tijdens de Sudetencrisis in 1938 over vijfentwintig totaal
verouderde en slechts twintig relatief moderne vliegtuigen te
beschikken. Zowel in het buitenland als bij Fokker, Koolhoven en
Aviolanda werden orders voor nieuwe vliegtuigen geplaatst. De
moeilijkheid daarbij was weer dat veel materiaal voor de
vliegtuigbouw uit het buitenland moest komen.
[7]
Het nieuwe inzicht leidde onder meer tot een verdere
motorisering van het leger. Hiervoor kwam allereerst de Lichte
Brigade in aanmerking. Dit had tot gevolg dat in deze eenheid geen
plaats meer zou zijn voor de bereden batterijen van het Korps
Rijdende Artillerie. Op 2 mei 1938 besliste de minister van Defensie
dat bij het korps de paardentractie geheel diende te verdwijnen. Dit
voornemen tot volledige motorisering stuitte binnen het korps op
veel verzet. Gevreesd werd dat de geestelijke en morele waarden er
ernstig door zouden worden aangetast. De korpscommandant lt.kol. de
Haan pleitte ervoor om het afschaffen van paarden bij het K.R.A. in
ieder geval zo lang mogelijk uit te stellen. Er was meer verweer,
want de essentie van de Gele Rijder was, vonden ingewijden, dat hij
náást artillerist ook een ruiter was. De minister liet zich niet
vermurwen. Hij hield vast aan de in 1938 ontworpen
oorlogsorganisatie, die was vastgesteld op drie gemotoriseerde
afdelingen, twee met de 7-veld en één met de 10,5 cm houwitser. De
Fordsontrekkers die nodig waren voor het motoriseren van I-K.R.A.
arriveerden pas in de eerste week van mei 1940. Volgens de beschikking van de min. v. Def. van 20 maart 1939 moest
bij het op voet van oorlog brengen van het leger uit het korps ook
een depot-afdeling worden samengesteld. Deze opleidings- en
aanvullingseenheid werd in Oegstgeest geplaatst en stond onder
commando van de inspecteur der Artillerie.
Met de aanschaf van moderne vliegtuigen was men
voorzichtig. Colijn wees op het grote gebrek aan geschikte piloten
in Nederland. Een ander probleem was de snelheid waarmee de
luchtvaart zich in die jaren technisch ontwikkelde. Colijn was bang
dat duur ingekochte vliegtuigen na een paar jaar weer als verouderd
bij het schroot gezet konden worden. De aanschaf van vliegtuigen
moest dus geleidelijk gebeuren. Terecht beducht voor het luchtgevaar gaf de regering in 1937 haar
goedkeuring aan een ambitieus vierjarenplan voor de opbouw van een
militaire luchtvaart. Samen met de luchtdoelartillerie werd de
verdediging van het luchtruim georganiseerd in een commando
luchtverdediging onder deskundige leiding van kolonel P.W. Best.
[17]
Dat was nodig want toen, tijdens de Sudetencrisis, zesentwintig batterijen
luchtdoelartillerie werden gemobiliseerd, bleken voor heel Nederland
in totaal zegge en schrijven drie batterijen tot vuren in staat!
Toch presteerde ons land het, door
koortsachtige aankopen
, op 10 mei 1940 liefst 355 luchtafweerkanonnen in
stelling te hebben, terwijl al deze vuurmonden bovendien een
deskundige bediening hadden. [7]
In 1939 en 1940 probeerden vermogende particulieren
uit handel en industrie een
eigen luchtafweer
te organiseren. Daarbij werden hun werknemers
ingeschakeld. Via speciale inzamelingsacties deed men een beroep op
burgers van de grote steden om een financiële bijdrage te leveren.
Ook
's Gravenhage wilde geen bommenwerpers in haar luchtruim en financierde
vier luchtdoelmitrailleurs. Aan de bevolking werd gevraagd geld te
storten op Giro 10428 voor de resterende negen luchtdoelmitrailleurs.
Alles bij elkaar bracht de luchtdoelartillerie op 1
mei 1940 niet minder dan 10.000 man te velde. Ook in de opleiding
van officieren kwam sinds 1938 weer schot, hoewel er nog veel te
korten bleven.
**
Kristalnacht.
Een zuiver toeval - veel betekenis school er
werkelijk niet in deze affecthandeling - wilde, dat een paar dagen
van te voren, in het Duitse gezantschap te Parijs schoten hadden
weerklonken. Een jong diplomaat, tussen twee haakjes allesbehalve
een nazi, werd door een Joodse heethoofd dodelijk getroffen. Het is
merkwaardig, dat de wereld nooit gehoord heeft waarom deze onzinnige
aanslag, welke men motiveerde met de mishandeling van
Opper-Silezische Joden, in werkelijkheid werd ondernomen. Daar
intussen na de bezetting van Frankrijk geen monsterproces plaats
vond, blijft het geoorloofd aan te nemen, dat er uit deze,
"aanslag van het wereldjodendom" zelfs voor een Goebbels
geen propagandistische munt was te slaan.
Maar de dood van deze diplomaat kwam Hitler zeer van pas. Zo kan men
het slechts uitdrukken als men aan de maatregelen denkt die nu
genomen werden. Nadat de dictator van zijn oorlog tegen de Tsjechen
had moeten afzien, speurde hij toch een weergaloos schone
gelegenheid om de met zoveel moeite opgezweepte revolutionaire
hartstochten niet tot bedaren te laten komen. Nog voordat het
resultaat van het gerechtelijk onderzoek bekend was, ja nog voordat
de ongelukkige legatiesecretaris zijn laatste adem had uitgeblazen,
stortte de bruine volkswoede zich uit over het Jodendom in stad en
land.
Pogrom, die uitdrukking is bijna te mild om wat zich overal
afspeelde, te kenschetsen. Geen Joodse woning die niet vernield
werd, geen zaak die niet werd geplunderd, geen synagoge die men niet
in brand stak. In minder dan 24 uur tijds vernietigde de joelende
menigte miljoenen aan volksvermogen. Men hield er niet eens rekening
mee of deze waarden werkelijk Joods eigendom waren of dat ze
behoorden aan grossiers, die nergens mee te maken hadden, om maar
helemaal niet te spreken van de schade, die de "geariseerde"
verzekeringsmaatschappijen en banken dragen moesten.
Wie mede heeft moeten aanzien hoe op deze feestdag van de Beweging
het losgelaten gepeupel door de straten trok, hoe het door een
zinneloze vernielingswoede aangegrepen janhagel alles stuk sloeg wat
niet spijkervast was, kan die verschrikkelijke uren nooit vergeten,
ook niet temidden van onze tegenwoordige puinhopen. Neen, dat was
geen rechtvaardige volkstoorn die uit moest woeden, dat was het
opgehitste grauw dat zijn laaghartige drift op weerlozen koelen
moest. Als opgejaagd wild vluchtten de door angst bezeten mensen
door de straten. In hun haast werden ze alleen maar overtroffen door
de snelheid waarmee rovende souteneurs en stelende sletten hun
gestolen bontwaren, sieraden of andere kostbare "Joodse"
voorwerpen in veiligheid brachten. Wekenlang was de politie er mee
bezig althans een deel van deze goederen terug te krijgen.
Natuurlijk werden ze niet aan de eigenaars overhandigd. De
roofinstituten van de staat wilden hun aandeel in de buit.
Tot de eer van de bevolking zij gezegd, dat ze in overwegende
meerderheid met deze troebelen niets te maken had. Met afschuw, met
boze blikken, met een mistroostigheid, die haar oorsprong vond in
kwade voorgevoelens, volgde ze de weerzinwekkende tonelen. Zoveel
mogelijk ontweek ze de samenscholingen. Met ontzetting bewoog ze
zich tussen de in het rond liggende puin hopen. Tenslotte dreigde de
volkswoede, ditmaal een echte, zich tegen de partij te keren, zodat
de bruine beulen opvallend snel met de opruimingswerkzaamheden
begonnen. Alleen de uitgebrande ruines van de synagogen bleven nog
geruime tijd staan. De stemming was nog niet "rijp" om, ze
direct met de aardbodem gelijk te kunnen maken.
Om bij de schade nu ook nog de schande te voegen, legde men de Joden
wegens het, geven van openbare aanstoot een boete op van miljarden,
waarmee het reeds lang aan de gang zijnde wegroven van het Joodse
vermogen eindelijk zijn van staatswege gesanctioneerde vorm, kreeg.
Vergeleken met wat later gebeurde kan men deze pogrom misschien
onschuldig noemen. Toch behoudt hij in de gang der revolutie zijn
bijzondere plaats. Voor het eerst werden de Jodenexcessen niet
door overmatig ijverige plaatselijke partijleiders met of zonder
politiebevoegdheid aangemoedigd. De bevelen en uitvoeringsbepalingen
waren helemaal van bovenaf gekomen! De vernielwoede werd door de
partij geënsceneerd en van staatswege gecontroleerd. Politie en
brandweer ontvingen nauwkeurig instructie slechts in zoverre in te
grijpen als de Arische omwonenden gevaar konden lopen.
Hoewel ook Himmler en Heydrich dit alles met handtekeningen
bekrachtigden, heeft men ondertussen kunnen aantonen, dat waaraan
toen al geen twijfel kon bestaan de "Führer" de
aanstichter was van deze weergaloze excessen, die zulke vreselijke
gevolgen na zich sleepten. [12]
Tijdens deze Kristalnacht, van 9 op 10 november 1938, werden in
Duitsland bijna tweehonderd joden omgebracht en duizenden joodse
winkels geplunderd en beklad. Ruim 260 synagogen gingen in vlammen
op. Ruim 30.000 Joden werden opgepakt en naar concentratiekampen
afgevoerd.
***
1939
Op 9 januari 1939 vierde het 4e Regiment Infanterie
haar 125 jarig bestaan.
De courant "Het Vaderland" op 10 januari
hierover :
-
Leiden. Met opgewektheid is gisteren het 125-jarig bestaan van het 4e
Reg. Infanterie gevierd, zoowel van militaire zijde als door de
burgerij, wier verhouding tot de mannen van het 4e steeds een
zeer vriendschappelijke is geweest. Onder de reunisten, die voor
den jubileumdag waren overgekomen, behoorden generaal Duynmaer
van Twist, die in 1889 als jong luitenant bij het 4e diende, de
gep. generaal Zeeman, in de mobilisatiejaren kapitein, prof. van
Dorp en als oudste reunist de 91-jarige Arie van Rijn uit
Leiden: in totaal waren 563 reunisten opgekomen. De
"commandant van het vierde", overste M. van Mens, had
zich in hoofdzaak met de voorbereidende maatregelen van de
feestelijke herdenking belast en trad den geheelen dag, naast
den huidigen commandant, overste H.D. Buurman, als gastheer op. Nadat te 7 uur reveille was geblazen en een gemeenschappelijke
koffiemaaltijd was gebruikt, verzamelde men zich op het terrein
van het Militair Hospitaal aan den Morschsingel, waar generaal
Duymaer van Twist, den oudsten reunist, den heer Van Rijn, een
lint met een herinneringsmedaille om den hals hing. Vervolgens
werden twee kolonnes geformeerd, namelijk een stoet van
reunisten, voorafgegaan door het Politiemuziekgezelschap onder
leiding van den heer Bolderdijk, en een stoet van de huidige
manschappen van het 4e, voorafgegaan door de Kon. Militaire
Kapel onder commando van kapitein dr. C.L. Walther Boer, het
geheel onder leiding van majoor P.D. Ravelli. Beide kolonnes trokken de vroolijk bevlagde stad door en langs
de Lakenhal, waar zich verschillende militaire en burgerlijke
autoriteiten hadden opgesteld. Van het college van B. en W.
waren vertegenwoordigd de burgemeester. mr. A. van de Sande
Bakhuyzen, de wethouders Tepe, Van Stralen en Verwey, de
gemeentesecretaris, mr dr C.E. van Strijden, voorts de
luit.-kol. Van Hillen namens den commandant der 1e divisie,
generaal jhr Alting van Geusau, kolonel Bisschof van Heemskerk,
commandant der 1e Inf. Brigade, majoor Tibo, van de staf der
Brigade, de kolonel van den generalen staf, M.W.L. van Alphen,
den gep. gen. Zeeman, de legerpredikant da E.L.Nauta, de
ommandant van het 6e Reg. Veld Art. overste A. L. Drijfhout van
Hooff en de commandant van het jubileerende reg. overste H.D.
Buurman. Na het defilé ontving het gemeentebestuur de militaire
autoriteiten in de Lakenhal, waar de burgemeester de
gelukwenschen van de Leidsche burgerij overbracht. Op het terrein van den Morschsingel bood overste M. van Mens
namens de oud-gedienden een bronzen gedenkplaat aan ter
plaatsing in de Morschpoortkazerne. In de middaguren bood het gementebestuur het regiment en de
reunisten een bioscoopvoorstelling in de Stadsgehoorzaal aan,
terwijl de commandant op het regimentsbureau receptie hield. Na
de feestdiners, welk door manschappen, onderofficieren gehouden
werden, vereenigde men zich in de Stadsgehoorzaal, waar een
avondfeest is gehouden.
*
Buitengewone
Oproeping Uitwendige Veiligheid BOUV
Tijdens de Sudetencrisis werd Telegram O uitgegeven, de
eerste stap naar een mogelijke algemene mobilisatie. Het onweer trok
echter over, maar niet voor lang. Op 15 maart 1939 bezetten de Duitsers Tsjechoslowakije
en op 23 maart het Memelgebied. Toen een andere schurk uit
Italië op 7 april Albanië binnenviel drong de legertop en de koningin aan op een
algemene mobilisatie, Colijn weigerde vierkant, een algemene mobilisatie
vond hij te duur en het gevaar voor Nederland niet acuut. ZIJ stemde toe met
beperkte mobilisatiemaatregelen. Telegram O werd opnieuw uitgegeven, de 2e B.O.U.V. trad in werking. Als compromis werden niet minder dan achtentwintig
bataljons opgeroepen
en in totaal omvatten de genomen veiligheidsmaatregelen zelfs zo'n 100.000
man. De grenzen werden nu naar alle kanten tegen een overval bewaakt door de z.g.
Reserve Grens Compagnieën.
Het hoge tempo waarmee in 1939 de herbewapening werd
opgevoerd - het Defensiefonds werd verhoogd tot honderd miljoen - laat
zien dat de geruststellende woorden van de regering slechts schijn waren. De
retoriek kwam steeds meer in tegenspraak met de genomen defensiemaatregelen.[17]
Des nachts op 11 april, Kreeg 't vaderland een gril.
Dit waren de eerste regels van een lied gemaakt naar
aanleiding van het feit dat een aantal grootverlofgangers van het 4e
Regiment Infanterie in de vroege morgenuren van de 11e april in 1939
een telegram ontvingen waarin hen werd medegedeeld dat zij zich per
eerste gelegenheid bij hun onderdeel in de Morspoortkazerne te
Leiden dienden te melden. (2e BOUV) Hier kregen zij te horen dat zij bij de 4e Reserve Grens Compagnie
waren ingedeeld. Dit betekende dat de opgeroepenen feitelijk dit
onderdeel gingen vormen. Grenscompagnie? Dat betekende een behoorlijk eind van huis. Maar tot
hun verbazing en opluchting bleek de grens aan de Noordzee te
liggen.
Om de neutraliteit te demonstreren, naar wellicht
onze oosterburen, werd niet alleen de oostgrens maar nu ook de
westgrens bewaakt. In Katwijk werd de helft van de compagnie gelegerd alsmede het
bureau van de commandant kapt. Hoogh, de foerier en de
menagemeester. De andere helft werd verdeeld over Noordwijk,
Noordwijk-Radio (NORA), bij Noordwijkerhout en na enige maanden ook
een klein detachement aan de Wassenaarse Slag. Om de kuststrook te beveiligen tegen aanvallen vanuit zee werden in
de duinrand loopgraven en mitrailleursnesten aangebracht. In Katwijk
voor het toenmalige hotel "Du Rhin", aan het einde van de
boulevard bij de uitwatering en aan de andere zijde van die
uitwatering.
- "We waren", schreef sergeant
Alphons Delforterie (4 Res. G.C.)
*
Het kabinet de
Geer.
Ondanks het dreigende oorlogsgevaar ontstond er een
regeringscrisis. Het vierde kabinet Colijn gaf de brui er aan. Op 10
augustus van 1939 kwam het kabinet de Geer tot stand. Het
belangrijkste doel van het kabinet was om Nederland buiten de oorlog
te houden door een zo krachtig mogelijke handhaving van de
neutraliteit. Deze politiek had zich in de negentiende eeuw
ontwikkeld. Aan de basis ervan lag toen welbegrepen eigenbelang.
Door zich buiten de bondgenootschappen van de nationale staten te
houden liep men de kleinste kans in een oorlog verzeild te raken en
ondervond de handel de minste schade en vrijhandelspolitiek ging dan
ook nauw samen met dit neutraliteitstreven. De nieuwe machthebbers in Nazi-Duitsland mochten niet geprovoceerd
worden en dat was de reden dat de eerste politieke vluchtelingen uit
dat land aanvankelijk wel werden toegelaten maar zeker niet van
harte welkom waren. In Nederland werden in 1938 deze vluchtelingen
voor nazi-terreur zelfs tot ongewenste vreemdelingen verklaard en
aan de grens teruggestuurd, soms direct terug naar de
concentratiekampen. Hoe dreigender het gevaar werd, hoe
krampachtiger men reageerde.
De beeldvorming dat de Ned. regering tijdens de mobiliteitsperiode het invasiegevaar onderschatte is niet juist. In de internationale diplomatieke en militaire archieven is veel materiaal te vinden over de Nederlandse perceptie van de Duitse dreiging dat in nog vrijwel geen publicatie is gebruikt. Daaruit blijkt zonneklaar dat de Nederlandse regering en de hoogste militaire leiding de Duitse dreiging serieus namen.
[85]
Helaas was de Geer niet de man (70) om met
bezielende kracht leiding te geven aan een regering die Nederland
moest besturen in tijden van een dreigend oorlogsgevaar. In het
kabinet de Geer werd het departement van Defensie beheerd door de
partijloze minister, beroepsmilitair, A.Q.H. Dijxhoorn welke een
gedegen kennis van Nederlandse defensievraagstukken had. Een pikant
gegeven is dat hij daarvoor, als ondergeschikte van gen. Reijnders,
van de een op de andere dag tot min. van Defensie werd benoemd en
daardoor de superieur van Reijnders werd. Dijxhoorn was hiermee niet
ingenomen, liever had hij een ander als opperbevelhebber gezien.
De functie van opperbevelhebber was niet bij wet
geregeld. Daardoor kreeg hij met zijn aanstelling van de regering
een instructie waarin stond vermeld dat hij met betrekking tot de
uitoefening van zijn taak aan de regering verantwoordelijkheid moest
afleggen. De regering in zijn geheel dus. Dijxhoorn, in
tegenstelling tot gen. Reijnders, was van oordeel dat de
opperbevelhebber alleen aan de minister van Defensie verantwoording
diende af te leggen. Deze constructie zou de nodige moeilijkheden op gaan leveren.
H.J.A. Hofland, op 10 mei
2000 in het NRC:
-
Een jaar of twintig na de oorlog heb ik Eelco
van Kleffens, in 1940 minister van Buitenlandse Zaken, gevraagd
waarom Nederland zo angstvallig geen serieuze toenadering tot
Engeland had gezocht. Hij zei: "Wij vonden het Verenigd
Koninkrijk te zwak." Dat hij daarin geen ongelijk had, is
in juni 1940 gebleken. De regering had geen keuze. Met de
neutraliteitspolitiek bouwde ze op drijfzand, maar toenadering
had het prijsgeven van zelfs die fundering betekend; voor Hitler
de gezochte provocatie. De inval was onafwendbaar. De beproefde
grondslag van onze buitenlandse politiek deugde niet meer, maar
er was geen andere.
**
Ondanks de op gang gekomen inspanningen konden vele
maatregelen niet meer op tijd worden uitgevoerd. De langdurige
verwaarlozing van het defensieapparaat kon niet meer worden
goedgemaakt. Die geringe waarde was ook de Duitsers niet ontgaan en de
gevechtskracht werd niet hoog aangeslagen. De Duitse militair
attaché in Nederland, Friederich-Carl Rabe von Pappenheim, kwam na
in 1938 de Nederlandse manoeuvres in het Olympisch stadion te
Amsterdam te hebben bijgewoond tot een vernietigende oordeel hetwelk
hij aan zijn superieuren meldde; [29]
-
Die Truppe gab sich ziemlich Mühe. Trotzdem gab
es für das Auge des deutschen Soldaten Bilder von grosser Komik.
Über diese Manöver ist weinig zu zagen. Sie waren vom
Standpunkt eines modernen Soldaten gesehen nichts mehr als ein
Witz und nicht einmal ein guten, mit Kavallerie-Attacken und
Infanterie Angriffen, mit eintrollten Fahnen und so weiter.
Ook schreef hij aan het nazi-bewind dat het
Nederlandse leger niet tot enige offensieve actie in staat achtte.
Zijns inziens zou ons leger zich defensief hooguit een week kunnen
handhaven en dan alleen in een voorbereide stelling.
[7]
Zeer weinig vertrouwen in de kracht van de
Nederlandse defensie toonde ook de Engelse militairdeskundige B.H.
Liddell Hart. Deze bracht zijn mening tot ontsteltenis van de
Nederlandse militaire autoriteiten in zijn vele publicaties
uitvoerig naar voren.
Bijgaande prent gaf aan hoe men in Australië over
de Nederlandse defensie dacht. Uit Smith's Weekly, Sidney.
*
De Nederlandse regering hoopte, net als in de Eerste Wereldoorlog,
neutraal te kunnen blijven. Er werd bewapend en gemobiliseerd met
het oog op afschrikking. Door militair vertoon moesten Duitsland
enerzijds, Engeland en Frankrijk anderzijds afzien van een aanval op
Nederlands grondgebied. Het geloof dat Nederland daarmee buiten het
conflict kon blijven, was diep geworteld.
Toen op 23 augustus 1939 het Duits-Russisch akkoord
werd gesloten ging in ons land voor de derde maal het Telegram A
uit. [7]
Van vijandelijkheden tussen de Fransen in de bunkers
van de Maginotlinie en de Duitsers in die van de Westwall
daartegenover was op dit moment nog geen sprake. Hitler voerde -met
een dubbele agenda- nog een diplomatieke strijd. Een Sitzkrieg
noemden de Duitsers al gauw deze situatie, met een spottende
verwijzing naar de Blitzkrieg waar ze op voorbereid waren. Drôle de
guerre, zeiden de Fransen hoofdschuddend, een rare oorlog. Ook de
Engelsen hadden hun eigen term; phoney war. Churchill bedacht een
nog beeldender naam; Twilight war.
Gen.Oberst Leebs ( Obd. HGr. C.) omschreef in
september de situatie als volgt; [33]
-
Die
Propaganda
am Oberrhein Hat doch gute Erfolge. Selbt Offiziere winken
herüber. Plakate auf französischer Seite mit der Aufschrift:
"Bitte nicht schießen, wir schießen nicht",
beantworten die deutschen Truppen mit: "Wenn ihr nicht
schießt, schießen wir auch nicht'.
De Duitse dictator in zijn duivelse geschrift:
[11]
-
... In grootte van de leugen ligt altijd een
zekere factor van geloofwaardigheid omdat de brede volksmassa in
de diepste grond van zijn hart eerder verdorven dan bewust en
opzettelijk slecht is. Daardoor wordt hij vanwege de primitieve
eenvoud van zijn gemoed eerder het offer van een grote leugen
dan van een kleine, omdat hij zelf wel in het klein soms liegt,
maar zich voor al te grote leugens zou schamen. Want zo'n onwaarheid zal niet bij hem opkomen; vandaar dat hij
ook van anderen niet geloven zal hoe zij met geweldige
brutaliteit de meest eerloze verdraaiingen begaan. Zelfs wanneer
het hun verklaard wordt zullen zij nog lang in twijfel blijven,
en toch nog de een of andere oorzaak als waar aannemen. Vandaar
dat van de brutaalste leugen nog altijd wel iets blijft hangen -
een feit dat alle grote kunstenaars der leugen en alle
leugengenootschappen van deze wereld maar al te nauwkeurig
kennen en dus ook laaghartig gebruiken Maar de beste kenners van de waarheid over de mogelijkheid van
het gebruik van onwaarheid en laster waren te alle tijde de
Joden....
De lezer moet hier tot de slotsom komen, dat de
machthebbers van het Derde Rijk bij de door hen zo verafschuwden in
de leer zijn gegaan.....
*
Berlijn 25 augustus
Met het niet aanvalsverdrag met Moskou op zak gaf
Hitler om 14.30 uur heb bevel voor de Poolse veldtocht. Maar hij
raakte in verwarring door de houding van Engeland en Frankrijk die
dag. Beide landen hadden een verdrag van wederzijdse bijstand
met Polen gesloten. De geallieerden hadden na zes jaar genoeg van de
schendingen van afspraken door de Rijkskanselier. De maat was vol!
Zijn collega dictator uit Italië had hem onder
voorwaarde militaire steun toegezegd : de geallieerden moesten
buiten een Poolse oorlog blijven. De kaarten lagen nu zo, dat dit
waarschijnlijk niet het geval zou zijn. Er dreigde voor Hitler een
twee frontenoorlog die hij juist met het pakt met de Russen had
willen vermijden. Hij stelde de aanval om 18.15 uur uit, niet af.
De voorste legerafdelingen konden, na enkele
schermutselingen met de Polen, worden teruggeroepen. Dit
grensincident trok internationaal geen aandacht, het gebeurde meer.
Daartegen zou het verstandig geweest zijn van de Polen om op een
tweede actie acht te slaan en er tegen te protesteren. Nabij Cadca (Slowakije) overschreed een Duitse overvalgroep de Poolse grens en was op
weg naar Mosty in de Jablonkapas, een belangrijke strategische positie, die
volgens het plan van de opmars in een paar uur in Duits bezit moest worden
gebracht voor de tegenstander door de algemene opmars werd gealarmeerd. Hun doel was te verhinderen dat de treintunnel bij Mosty door de Polen werd opgeblazen. Vóórdat tegenorders hun bereikten hadden zij
in de morgen van 26 september het stationsgebouw in Mosty veroverd en de ontstekingskabels kunnen verwijderen.
Toen de eerste reizigers op het station arriveerden werden zij niet toegelaten. Even
later kwam het gesprek binnen van de Duitse commandostaf. Een gesprek dat het einde
betekende van de overval. Met de terugtocht werden enkele overvallers gevangen genomen. [76]
*
Men mag hier van geluk spreken dat de Rijkskanselier de
oorlogvoering niet aan beroepskrachten overliet, maar zelf,
tot in detail ter hand nam, van geen advies wilde weten en
op zijn eigen intuïtie afging die steeds slechter
werd.
Na de relatief snelle overwinning op Frankrijk begon hij
met het accepteren van de oorlog tegen het Britse Rijk
zonder een helder inzicht hoe deze te winnen. Wanneer zijn eerste aanzet om dit probleem te overkomen
mislukte, reageerde hij door zich te keren tegen de Sovjet
Unie, uit ideologische en strategische reden zijn eerdere
primaire doel. Ook daar verwachte hij een eenvoudige
overwinning zonder een tweede plan als succes achterwege
bleef.
Dan, toen ook de mislukking aan het oostelijke front
zichtbaar werd, verklaarde hij de USA de oorlog, welke hij
onvermijdelijke achtte. Op dat punt, met Duitsland in
gevecht tegen de drie grootste machten, kon alleen een
wonder hem redden van een nederlaag. Vanaf 1942 af, kon Duitsland alleen nog proberen zijn
vijanden uit te putten maar de superieure bronnen en de
toenemende geoefendheid van de geallieerde legers maakten de
uitkomst eerst voorspelbaar en later onvermijdelijk.
|