TERUG
    J. van der Zwart
   
Zaterdag 11 mei.
    Zondag 12 mei.
    Maandag 13 mei.

Jac. van der Zwart, inwoner van Valkenburg.

 

 

Weergegeven indrukken van de in de gemeente Valkenburg Z.H.. 
beleefde oorlogsdagen van: vrijdag 10 mei 1940 tot en met 14 mei 1940
Door: Jac. V.d. Zwart, wonende Middenweg 18 te Valkenburg. 
Overleden te Katwijk op 16 april 1974.

Het was vroeg in de morgen van de 10e mei omstreeks half vier dat de inwoners van Valkenburg door vliegtuiggeronk werden opgeschrikt. Al dadelijk vond er een hevig luchtgevecht plaats. Dit deed vele inwoners uit het bed naar buiten vluchten. Ook ik was met mijn gezin bij die velen.

Op straat zagen wij de vliegtuigen over het dorp en de polder vliegen. Te ruim 4 uur kwamen 3 Duitse bommenwerpers uit de richting Rotterdam naar het vliegveld gevlogen. De eerste liet in schuine richting naar de hangars vliegende, 3 bommen vallen welke vlakbij en tegen de hangars ontploften. Dat ging gepaard met hevige knallen en zware rookwolken. Hierna volgde de tweede bommenwerper, welke twee bommen liet vallen die iets verder van de hangars afvielen, dit ging met hetzelfde geweld gepaard en gaf dezelfde rookwolken te zien. Kort daarop volgde nummer drie, die weer drie bommen liet vallen, welke weer iets verder van de hangars terechtkwamen, weer iets in de richting van Katwijk. Dit gebeuren verwekte een angstige stemming onder de mensen in het dorp. Door de luchtdruk waren de ruiten van de woning van Jan Postmus stukgegaan. 

Vervolgens kwamen er een groot aantal vliegtuigen, die valschermspringers uitlieten. De indruk die ik op het eerste gezicht hier van had was, dat ik dacht aan grote pamfletten die naar omlaag geworpen werden. Maar dit duurde niet lang. Want wat ik eerst als pamflet had aangezien, ontvouwde zich weldra als een parachute. Binnen enkele minuten zag men een groot aantal van deze parachutes in de lucht zweven, het meest boven het vliegveld, terwijl men tevens een sterk mitrailleurvuur vernam, komende van de Hollandse militairen die op het vliegveld lagen. Daardoor werden velen parachutespringers naar omlaag geschoten. Vanaf het Haagsche Schouw tot aan de hangars zag men parachutisten dalen. Hierna volgden een groot aantal transportvliegtuigen die tevens door het mitrailleurvuur der Hollanders bestookt werden. Er waren naar mijn schatting wel 40 zware vliegtuigen, die de Duitsers naast elkander op het vliegveld neerzetten. Daaruit kwamen de zwaar bewapende manschappen, die zich over de gehele polder verspreidden en ook het dorp aandrongen. De Hollandse soldaten waren al spoedig overmeesterd daar deze ver in de minderheid waren. 

Inmiddels was het ruim 5 uur, tegen half zes in de morgen geworden, toen ik van een ordonnans van de Luchtbeschermingsdienst een boodschap ontving om mij op het Raadhuis te vervoegen. Daar ontving ik de opdracht de inwoners aan te zeggen om in hun huizen te blijven. Met een kenteken van de Luchtbeschermingsdienst om mijn arm reed ik per fiets het dorp door, om aan mijn opdracht te voldoen. 

Toen ik achter de Ned. Herv. Kerk kwam, zag ik achter de kastanjebomen bij Vis (in het laagje) 3 Hollandse soldaten met geweer achter die bomen geknield, hun geweren gericht naar het vliegveld. Ik vroeg mij af, of de Duitsers reeds zo dicht bij waren. Om dat te kunnen weten, begaf ik mij naar de woning van J. v.d. Nagel, die op de hoek van de Broekweg staat, die naar het vliegveld loopt. Ik vroeg J. v.d. Nagel of ik even op de schuurzolder mocht, om door het raampje te kunnen zien of de Duitsers inderdaad zo dichtbij waren. Ik kreeg een toestemmend antwoord en begaf mij naar boven, hetgeen mij niet best bekomen is. Toen ik door het zolderraampje keek, zag ik de Duitsers al dicht bij W. Slootweg op de straat lopen. 
Ik keek slechts een moment door het raampje en onmiddellijk werd er een schot gelost. De kogel ging nog geen 10 cm van mij door het raam. Ik wist eigenlijk niet wat oorlog was daar ik dit nimmer had meegemaakt, ik was eigenlijk buitengewoon roekeloos geweest het had mijn leven kunnen kosten. Het schot was op mij gericht, dus ik moest handelend optreden. Ik besloot dadelijk naar beneden te gaan, maar ik was nauwelijks op de trap, of er stond reeds een Duitse soldaat met geweer en bajonet mij op te wachten. Iedere trede die ik deed, maakte hij met mij met de bajonet de beweging mede. 

Toen ik beneden kwam stond hij recht voor mij, hij duwde de bajonet zo hart tegen mijn borst, dat ik bijna achterover viel. Met een schreeuwend gebaar keek hij naar de zolder en dan weer keek hij naar mij met felle ogen. Wat ik doormaakte is niet onder woorden te brengen, ik dacht niet anders dan dat mijn laatste uur geslagen was. Ik verstond niet wat hij zeide en hij verstond mij niet. Duizenden gedachten flitsten door mijn hoofd. Ik maakte een gebaar met mijn jas om te laten zien dat ik geen wapens bij mij had, ook stond ik zenuwachtig de schouders op te halen, terwijl ik aldoor zei, dat ik hem niet verstond. Er stonden emmers met bloemen (tulpen) in de schuur van J. v.d. Nagel, die naar de veiling gebracht moesten worden, waar natuurlijk niet aan te denken viel. En daar een leugen om bestwilde mens eigen is, zei ik, dat die bloemen van mij waren, om maar aan te duiden dat ik niets kwaads in de zin had. Maar ook dat verstond hij natuurlijk niet. Opnieuw gaf hij een vreselijke schreeuw, hetgeen mij zeer beangst deed zijn. Zijwaarts ziende zag ik dat er nog 4 Duitsers binnen kwamen, die J. .v.d. Nagels en zijn gezin onder handen namen. Deze stonden dadelijk met de handen omhoog, het teken van overgave. Dit ziende dacht ik, dit kon mij wellicht ook helpen en terstond stak ik mijn handen in de hoogte. Op dit ogenblik werd ik bevrijd van de bajonet op mijn borst, hetgeen een groot gedeelte van mijn angst wegnam. Het was zo'n verwoede strijder dat het schuim op zijn mond stond. Wij moesten allen met de handen omhoog blijven staan, terwijl de Duitsers het huis doorzochten. 

Toen zij de voordeur openden, was het opeens oorlog. Vanuit het huis beschoten zij de Hollandse soldaten die achter de bomen lagen. Hoe dit afliep konden wij niet zien, omdat wij stil moesten blijven staan. Er ontstond een hevig vuren, want ondertussen waren er veel meer Duitse soldaten uit de polder gekomen. Het duurde evenwel niet lang, of ze waren het dorp binnengedrongen. Geen kwartier later werden de burgers groot en klein jong en oud naar het vliegveld gedreven. Allen die de Duitsers in het dorp ontmoeten, moest naar het vliegveld, met de gewapende soldaten er achter. En dat was een gevaarlijke tocht, want deze weg naar het vliegveld lag onder vuur van de Hollandse soldaten vanaf de Katwijkseweg. Geregeld moesten de burgers dan ook in de slootkant gaan liggen, vanwege de kogels die om de oren floten. 

Om nog terug te keren naar de schuur van J. v.d. Nagel kan worden gezegd dat onze toestand gunstiger was geworden, toen de Duitse soldaten het huis hadden verlaten om in het dorp te gaan vechten. De Fam. v.d. Nagel besloot om wat te gaan eten, hetgeen mij ook aangeboden werd. Wij dachten niet anders, of we zouden ook naar het vliegveld worden gedreven. Tot onze grote verwondering gebeurde dit echter niet. Daarna ben ik naar mijn eigen woning gegaan, waar ik gelukkig mijn hele gezin nog bij elkander vond. 

Om ongeveer 11 uur [*1] begon de Hollandse artillerie vanaf de Wassenaarse duinen de vliegtuigen, die op het vliegveld stonden te beschieten. Vanuit mijn zolderraam kon ik dit prachtig gadeslaan. Ze schoten zo fijn, dat elk schot precies onder een vliegtuig terechtkwam. Dit gaf eerst een stofwolk, daarna een grote vlam, hetgeen gevolgd werd door een dikke rookzuil. Zo stonden er in een ogenblik tijd 9 vliegtuigen in de brand. Naar mijn schatting zijn er toen nog 25 vernietigd. Het was ongeveer 1 uur, toen we zouden gaan eten. Op dit ogenblik kwam de gemeenteveldwachter E. Rous zeggen, dat alle mannelijke personen boven de 15 jaar zich naar de garage van S.M. Poot moesten begeven, waarbij hij mij tevens verzocht een gedeelte van het dorp voor deze aanzegging voor mijn rekening te willen nemen. Hieraan heb ik dadelijk gevolg gegeven. Ik begon hierbij bij de Lange Commandeursteeg en zo verder langs de straatweg. Toen ik bij de Laan van Welgelegen genaderd was, mocht ik van 2 Duitsers niet meer verder gaan, ook werden alle manschappen die daar voorbij kwamen opgehouden, totdat zij van de bij de 'Punt' staande wacht toestemming hadden ontvangen de mensen verder te laten gaan. Zo kwamen we eindelijk in de garage van S.M. Poot. Daar kwamen onder Duitse bewaking ongeveer 190 burgers en 200 Hollandse krijgsgevangenen.

In de garage was het verre van veilig. De Duitsers werden daar geweldig bestookt door de artillerie uit Oegstgeest.[*2] De Duitsers trokken toch langs de garage naar de Straatweg. Wij liepen daar erg gevaarlijk en drongen ons zoveel mogelijk in de hoeken. De Nieuwe huizen waar Krijn Postmus woont, werden deerlijk beschadigd. We hoorden en zagen overal de granaten uit elkander spatten. 

Omstreeks 4 uur werden wij onder geleide naar de zaal van de heer D. Ramp gebracht, het z.g. Het Wapen van Valkenburg. Hier was een levendig gevecht tussen Hollandse en Duitse soldaten, dat voortduurde tot half acht in de avond. Om die tijd kwam het bericht dat wij allen, op 15 man na, naar huis mochten. Die 15 personen waren gijzelaars. Indien de volgende morgen niet allen weer in de zaal verschenen, zouden de gijzelaars worden gestraft. Dat behoefde gelukkig niet, want Zaterdagsmorgens om 5 uur waren allen weer present, er waren ongeveer 256 mannen. Daar het vuren van beide zijden nog steeds doorging, was het het wijste om op de grond te gaan liggen. Tussen 8 en 9 uur werd ons allen door Bakker Meurs en zijn personeel een kuchje bezorgt. We hadden dus wat te eten. 

zaterdag 11 mei

Al spoedig begon het weer met vuren. Vanaf Katwijk werd een sterk granaatvuur geopend, toen de eerste kwamen aanfluiten, kwamen de Duitsers hals over kop naar binnen hollen en riepen, dat we ons dekken moesten. Alles lag stijf tegen en op elkander. De granaten barsten. Een der eersten sloeg een groot gat in het huis van de Wed. van Duikeren, juist aan de overzijde van de straat waar wij lagen. In het Wapen van Valkenburg sloegen de ruiten stuk, hetgeen veel tocht veroorzaakte. De granaten kwamen geregeld aanfluiten en sloegen om het gebouw, waar we zaten, in. Dat bracht veel spanning en angst teweeg. Ook de Duitsers waren erg bang. Naast mij was een Duitser op de grond gaan liggen en ik zag dat hij over zijn hele lichaam rilde. Zo duurde deze beschieting voort, totdat om ongeveer 11.30 uur in de morgen van de 11e mei een treffer op het Wapen van Valkenburg kwam en wel juist op de zaal waar wij bijeen waren. Het mag een wonder heten, dat er slechts 1 gewonde was n.l., M. Ravensbergen oud 17 jaar. Deze bleek zo zwaar gewond, dat hij ter plekke is overleden. Dit gaf een geweldige paniek. Allen trachten te vluchten en de zaal uit te komen. De Duitsers schreeuwden dat allen een onderkomen in een kelder moesten zoeken. Eerst liep de kelder van D. Ramp, dus die van het Wapen van Valkenburg vol, die toch vele personen kan bergen. 

Ik dacht bij me zelf: als ik wat talm, is de kelder wellicht zo spoedig vol, dat ik er niet meer bij kan, dan ga ik naar huis en neem mijn vrouw en kinderen, als ze nog leven, mede naar de kelder van onze buren N. en H. van der Nagel. Zodra de kelder dan ook vol was, ging ik naar buiten Ook dit was zeer gevaarlijk, want vanaf de overkant van de Rijn was een geweldig mitrailleur- en geweervuur van de Hollandse militairen. Ik kwam gelukkig goed de straat over en kon toen vanaf het huis van de weduwe van Duikeren beter dekking vinden. De granaten die in het dorp uiteensloegen maakten een geweld als van donderslagen. Zo liep ik langs de huizen en kwam langs de Hervormde Kerk. Deze gaf een troosteloze aanblik. De brandslangen waren op de waterleiding gekoppeld. Op het Kerkstraatje stond een standpijp van de brandspuit maar water te spuiten. De kerk scheen in brand te staan, want uit het dak kwam rook. Zo kwam ik aan bij de hoek van de Lange Commandeursstraat, bij de woning van A. de Vries, om langs de Middenweg naar huis te gaan. Hier werd ik evenwel door een Duitser tegengehouden, die mij beduide langs de begraafplaats te gaan. Ik dacht: dan ga ik om het Marktveld toch naar huis. Maar ook dit plan werd verijdeld, want voor het huis van G. Slootweg stond weer een Duitser, die mij naar de kelder van G. Slootweg stuurde. Daar zat ik nu, maar spoedig was ik niet meer alleen en kwamen er steeds meer mensen bij in die kelder, of beter gezegd kelders, want het was een dubbele kelder en wel een van Nic. Van Egmond. Daar konden heel wat mensen een schuilplaat vinden, hetgeen in de oorlogsdagen dan ook plaatsvond.

Ik was als een van de eerste in de kelder gekomen en ik stond te peinzen over hoe zou de situatie thuis zijn. Opeens vernam ik een hevig geschreeuw en gepraat. Ik luisterde scherp toe en vernam onder die verschillende stemmen ook die van mijn vrouw en dochter. Mijn blijdschap was zeer groot. Ik spoedde mij naar buiten waar ik een drom mensen zag staan. Daarbij was ook mijn gezin. Ik riep ze bij elkander en wilde ze ook in de kelder brengen. Maar dat ging niet. De andere mensen hadden zich ook gehaast om in de kelder te komen. Hierdoor kon ik met mijn gezin niet meer in de kelder. Wat nu te doen. Helder denken was in die dagen niet mogelijk. Maar blijven staan konden en mochten we ook niet. De Duitse soldaat die voor het huis wacht hield, beduide ons dat we weg moesten. In het dorp mochten we ook niet. Van de mensen die bij ons stonden wilden er enige het Marktveld aflopen, doch die werden teruggestuurd door en daar staande Duitse soldaat. Toen bleef enkel de Achterweg over. Daar stond wel een wacht, maar die liet ons door. 

Daar ging dan de droeve stoet, naar mijn schatting 80 tot 100 personen. Het gaf een allerdroevigste aanblik. Al was ik er zelf met mijn gehele gezin van 6 personen en een aanstaande schoonzoon bij betrokken, toch had ik nog oog om te overzien wat voor tocht dit eigenlijk was. Ik had al eerder gelezen van mensen die moesten vluchten en hun bezittingen moesten achterlaten, hoe erg of dat is. Toen heb ik wel eens gedacht dat het wat overdreven zou zijn, maar nu ik het zelf meemaakte zag en voelde ik het, hoe verschrikkelijk dat in wezen is. Ik zei het tegen mijn vrouw, die mij dadelijk daarin gelijk gaf. En zo ging de droeve stoet dan voorwaarts. De een liep hard, de ander langzaam, de een huilde en de ander zuchtte. We waren nog maar net aan het lopen, even voorbij het eerste huis aan de Achterweg of daar begonnen de granaten weer te fluiten. Een schreeuw van 'dekken' ging door de stoet. We kropen zo diep mogelijk in de kant van de sloot. Het was juist daarvoor zo stil geweest met het granaatvuur. Nu kregen we zeker weer zo'n serie die afgevuurd werd. Gelukkig gingen de meeste over ons heen. Maar telkens moesten we op de Achterweg dekking zoeken voor de granaten die aan kwamen suizen. Wat een vreselijk benauwd en bang gehoor was dat, soms kwamen er 3 tot 4 knallen zo kort na elkaar, dat het niet anders dan suizen en knallen was. Dat deze tocht eindeloos leek te duren, kan een ieder wel begrijpen. 

De stoet bestond hoofdzakelijk uit vrouwen en kinderen en enkele mannen, die gelijk als ik, niet in de kelder konden. Daar waren er ook die uit hun zaak gevlucht waren zoals C. Meurs met zijn gezin en twee knechten. Ook de knecht van slager C. van Kesteren was er bij, C. van Donk. Deze had in een klein karretje, een veilingkist op wieltjes Mine Meurs zitten, die ongelukkig is en niet lopen kan. De vrouw van Klaas van der Nagel liep met een koffer die veel te zwaar voor haar was, zodat ik deze van haar overnam. Weer een ander liep met een kinderwagen met een kind erin en twee kinderen er naast en een berg bagage er bovenop. Enfin, om kort te zijn, alles was vertegenwoordigden het was een allerdroevigst gezicht. 

Zo kwamen we, na vele malen zicht te hebben moeten dekken voor de granaten, bij de boerderij van G. van Leeuwen. Torenvliet. Deze woning was ingericht als Duits hospitaal, althans er stond een rodekruisvlag op. Er gingen stemmen op, om daar onze intrek te nemen. Ook onder de bespreking daarover kwamen er weer granaten aansuizen, die een eind maakte aan overleg en allen weer verstrooiden. Men kroop in greppels en in sloten. Toen het weer rustig werd, kwam ieder weer uit zijn schuilhoek te voorschijn en werd niet meer gedacht om naar Torenvliet te gaan. Het ging nu weer verder naar de Slotlaan. 

We hadden vanaf het dorp geen enkele Duitse soldaat gezien, maar op de boerderij van Torenvliet zagen we ze weer lopen. Wij waren van mening, dat de Duitsers enkel in het dorp zaten, maar dit viel tegen. Toen wij in de Slotlaan kwamen, zagen wij ze in het hout verscholen liggen. Zij deden ons geen overlast aan. Wel gaf er nu en dan eens iemand een schreeuw, maar wat daarmede bedoeld werd verstonden wij niet. Vanaf de Slotlaan gingen wij de Woerd op naar de fam. Bos. Daar was ook de weduwe Binnendijk met haar dochter, die verderop op een boerderij woonde. Hier kwamen nog 10 personen bepakt en bezakt bij ons. Deze mensen waren ook ten einde raad en dachten dat er veel beter aan toe zouden zijn, wanneer zij met ons mede gingen. Ook zij wisten niet, venmin als wij, wat ons nog te wachten stond. Nauwelijks waren we 50 meter verder, of daar ontbrandde weer een hevig vuur van mitrailleurs en granaten. We moesten daar weer een tijdlang verscholen liggen in greppels en sloten. Toe ook dit weer voorbij was, ging het verder naar de Zonneveldslaan. Door dit vuren was evenwel de eerste van ons gewond Het was het dochtertje van Chr. Van Dijk oud 10 jaar. Zij was getroffen door het mitrailleurvuur, zo hoorde ik. Later is zij naar de woning van van Leeuwen Huis Torenvliet gebracht, waar zij aldaar overleden is. Zo kwam de stoet in de Zonneveldslaan aan en ging in de richting van de Straatweg, en als het mogelijk was, wilden we naar het Haagse Schouw vluchtten. 

Dachten we in het begin van de tocht, dat we hoe langer hoe minder Duitsers zouden ontmoeten, dit was juist omgekeerd. In de kant van het weiland tegen de Zonneveldlaan lagen ze man aan man ingegraven. Zij dwongen ons de handen in de hoogte te houden, sommige strekten hun hand en riepen: Heil Hitler. We strompelden benauwd en angstig verder. Ieder voelde dat er iets moest gaan gebeuren want het bleek, dat we in de uiterste vuurlinie gekomen waren. Tot de achtertuin van v.d. Marel ging het goed, maar toen gebeurde er iets ontzettends. Daar in die achtertuin stond een Duitse officier. Een soldaat riep hem wat er met ons gebeuren moest. Het was luitenant Hessen, want zo sprak die soldaat hem aan. De officier zei dat wij naar hem toe moesten komen. Dus gingen wij vanuit de Zonneveldlaan door het baggerslootje en door de doornhaag naar die luitenant. De afstand was ongeveer 20 meter. 
Doordat we met veel mensen waren, kwamen de eerste reeds bij de luitenant, terwijl er anderen nog op de weg stonden. Het ging niet zo snel doordat de mensen zoveel bij zich hadden, waarmee ze door het slootje en de doornhaag moesten kruipen. Net toen de meeste in de tuin waren, hoorden we een geweldige knal tussen ons allen in. Dat was een granaat uit de richting Leiden. Later vernam ik dat het van een kanon uit de Leidsche Hout afkomstig was. We vielen allen neer. De eerste gedachte ging uit naar de eigen huisgenoten. Ik zag dat mijn dochter slap in elkaar zakte. Zij werd opgevangen door haar verloofde, Tinus van der Meij. Ook zag ik mijn jongste zoontje Jaapje van der Zwart, bloedend neervallen. Ook mijn vrouw zag ik gewond neervallen. Ik kreeg de indruk, dat ik zelf ook gewond was onder aan mijn been. 

Ik kroop terug naar het modderslootje om dekking te zoeken, maar wat ik daar zag was vreselijk. We kropen met zijn vieren in het slootje en wel de vrouw van Klaas van der Nagel, mijn vrouw die gewond was opzij van haar borst waar een granaatscherf ingekomen was. Mijn zoontje Jaapje die gewond was en erg bloedde uit hoofd en handen en ikzelf. 
De vrouw van Chr. Van Dijk lag voorover in de baggersloot met het gezicht in de bagger. Daar ik met mijn been over haar lag, tilde ik met mijn hand geregeld haar hoofd op, opdat zij niet in de bagger zou stikken. Telkens zei zij tegen mij: laat mij maar stil liggen, want aan mij is toch niets meer te doen. De vrouw heeft wel gelijk gehad, want zij is na drie dagen in het ziekenhuis overleden. Zij was vreselijk verminkt aan haar benen. Daar hingen de brokken vlees erbij. Daarbij kwam nog dat alles onder de modder zat. Het geheel gaf een aanzien van een zwart/rode kapotte massa. Zij was evenwel helder van geest. Tegen mijn vrouw zei ze nog: wat zal de dominee voor ons bidden. Op haar verwonde benen lag haar dochtertje bloedend neer. Dit kind was op slag gedood. Ook bevond zich daar Mej. Ger Bol, die ook hevig geraakt was. Aan de buitenkant was evenwel niets te zien. Na enkele uitroepen aan haar zoon Gerrit, die ook bij onze groep was, hoorden we ze nog kermen, ze viel op de benen van mijn vrouw en gaf de geest.

Nog een vreselijk toneel had zich vlak tegenover ons op de graskant afgespeeld. Daar was de vrouw van Daan de Roode getroffen en ook haar dochtertje Sijtje, ongeveer 30 jaar oud. De dochter was opslag gedood, ze was voorover in een essenstruik gevallen en zo blijven hangen met het hoofd naar beneden, De moeder lag met een vreselijke beenwond aan de knie. Het was afschuwelijk om te zien. Zo'n zware vrouw en dan met het ene been dubbel liggende, terwijl het stukgeslagen been daar tussen lag. Ook de rechterarm en hand waren deerlijk verminkt. Deze vrouw riep aan haar man en kinderen en ook riep zij de Heere Jezus aan. Zij vroeg mij of ik haar andere been eens recht wilde leggen, hetgeen ik na veel moeite kon doen, wegens het nog steeds voortdurende granaatvuur. Na verloop van ongeveer 10 minuten was ook bij haar de dood ingetreden. Zij kwam met een vreemde kronkeling van bovenaf de sloot inrollen. Gelukkig dat mijn been over de vrouw van Chr. Van Dijk heen lag, anders was zij boven op de vrouw terechtgekomen, nu bleef zij tegen mijn been hangen. Twee meter verder in de sloot was het zoontje van Chr. Gravenkamp getroffen aan het hoofd. Hij was na een paar trekken en snikken overleden. Hij had bij de slaap een bloedstraaltje over het gezicht, meer was er niet te zien. Het was Jantje Gravenkamp oud 8 jaar. Daarnaast lag de vrouw van Chr. Gravenkamp, die zwaar gewond was aan haar borst. Het is niet te beschrijven hoe het voor haar was om haar kind zo in de baggersloot te zien liggen, het was in een woord hartverscheurend.

Ook de fam. C. Bos was er erg aan toe. Man en vrouw weenden en klaagden vreselijk over hun kinderen. De vrouw zelf was niet te herkennen. Ze zat geheel onder de modder, alleen het wit van haar ogen was nog duidelijk zichtbaar. De man was ten einde raad en liep maar heen en weer door de sloot voor zover dit mogelijk was. Zijn zoontje Kees was zwaar gewond aan de benen. Met dit kind liep de man in zijn armen, soms legde hij het even neer, totdat het kind opeens verdwenen was. Het bleek dat hij het kind in de kelder van de woningen van van der Marel gebracht had. Toen hij terugkwam, was het weer zelfde met zijn dochtertje Meta, dat ook heel zwaar gewond op dezelfde plaats lag. Dit meisje had verschrikkelijk geleden. De ouders waren dan ook schijnbaar radeloos. En wanneer ik nog verder keek, zag ik de weduwe Y. Meurs met een gewonde arm tegen een oude boom in de sloot liggen. Daarnaast lag haar dochtertje Mien die gelukkig niet gewond was. En zo lag het slootje vol met gewonde en niet gewonde mensen. 

Alleen boven op de grond in de tuin lag, naar ik eerst dacht van dood, Loes Rhijnsburger, die gewond was aan de benen, ze was bewusteloos. Later kon ze gelukkig tussen twee personen in, naar het huis van C. Langeveld lopen. Ook de kinderwagen met het kind van C. Meurs er in, was op de kant blijven staan. En dit kind was niet gewond, hetgeen een wonder mag heten, want nog steeds ontploften de granaten in het rond. Wij werden evenwel niet meer geraakt in de sloot, al barsten de granaten om ons heen. Gelijk ik reeds zeide, was het kind van C. Meurs niet gewond. Hijzelf was vrij zwaar gewond aan de benen zijn vrouw was toen nog niet gewonden begon moedig haar man te verbinden. Als hadden zij zo'n toestand voorzien, want zij hadden een flinke trommel met verbandmiddelen bij zich, hetgeen al de verwonden ten goede is gekomen. Toen ze bezig was het been van haar man te verbinden, sloeg weer een granaat in de nabijheid neer en trof hun beiden, zodat nu ook de vrouw gewond was. Zij werd aan een arm en een been verwond, terwijl haar man C. Meurs zo hevig verwond werd, dat eigenlijk alleen de voorkant van het lichaam en het hoofd nog maar vrij van verwondingen waren. 

De vrouw van Jan Postmus had ook een hevige verwoning aan het hoofd opgelopen en de vrouw van Jan van der Zwart was nog gewond aan het gezicht, maar dat zag er niet zo erg uit. Zo was ook Mej. Weduwe G. Binnendijk nog licht geraakt. Zo zullen er nog wel meer geweest zijn. De dochter van Joh. Rhijnsburger was zwaar gewond aan de buik en haar zusje Alie was gewond aan het gezicht, hetgeen het kind een oog gekost heeft. Het gezicht van dit kind zal vol modder. Het dochtertje van Bas Rhijnsburger, Marie was zwaar gewond aan de benen. Alles bij elkaar was het inderdaad een 'Jammerdal'. Overal lagen mensen verscholen. Ook aan de andere kant van de laan lagen mensen achter de struiken in een greppel. Daar lag de vrouw van H. v.d. Nagel en haar dochter Antje en Gerrit Bol met een kind van C. Bisdom bij hem, dat zoveel mogelijk beschermde. En zo waren er nog vele andere mensen, die ieder afzonderlijk wel zeer veel van hun ervaringen zouden kunnen vertellen. Een ding is zeker, het was een en al verschrikking. Ook Duitse soldaten liepen heen en weer door de sloot om dekking te zoeken.

Zo ging naar mijn schatting een uur voorbij. Toen opeens kwamen Duitse soldaten te voorschijn, zij liepen met witte vlaggen te zwaaien en riepen tot elkander, voor zover wij het konden horen, van overgave. Althans een soldaat zei tegen mij, dat wij nu wel konden gaan. Voor zover ik het dan kon verstaan. En werkelijk het vuren hield op van Hollandse en Duitse kant. Wij lieten niet lang op ons wachten. De niet gewonden hadden druk werk. Eerst hielp ik mijn vrouw op de kant, die kon gelukkig nog lopen en toen mijn kleine jongen. Beiden waren gewond. Ik gebood haar maar vast wat te gaan lopen, waarheen wist ik zelf niet. Ik had nog meer te doen, zodat ik niet met hen meekon. Het zoontje van Chr. Gravenkamp stond te roepen, of ik zijn moeder op de kant wilde helpen. Deze waren nu aan de beurt. Ook de andere manspersonen hadden niet stilgezeten. Want C. Meurs lag inmiddels al verbonden op een laddertje dat ze van de boerderij hadden gehaald, midden in de Zonnenveldlaan. Ook was er van die boerderij een driewielige kar met wat stroo erin gehaald. Daar werden drie gewonden ingelegd n.l. Ger van C. van Dijk, Annie Rhijnsburger Jd. En Alie Rhijnsburger Jd. Dat waren twee zusters, de derde zuster die ook gewond was, kon tussen twee personen nog gebrekkig lopen. De vrouw van Chr. Van Dijk werd op een kinderwagen gelegd, zodat haar zwaar gewonde benen er buiten bij hingen. Zo werd ze verder gereden. De vrouw van C. Meurs hebben wij op een platte kruiwagen gezet, de gewonde benen met zakdoeken langs de priemen van de kruiwagen gebonden. En zo ging de droeve karavaan langzaam naar de Straatweg en op Valkenburg aan. 

Maar oh wee, we waren nog niet ver weg, of het vuren werd weer geopend. Eerst begonnen de Duitsers, hetgeen de Hollanders toen beantwoorden. Daar zaten we precies tussenin. Wat moesten we doen? Het dichtstbijzijnde huis was van C. Langeveld, zodat daar alles op aan trok, behalve dan C. Meurs die nog niet uit de laan was. Hij moest gewond zo diep mogelijk in de sloot gelegd worden. Toen het vuren wat minder geworden was, werd ook de tocht met C. Meurs naar de woning van C. Langeveld gewaagd. 

Huisje Langeveld in de zestiger jaren. 
(Foto H. de Mooij, Warmond)


Reeds wees ik erop dat de groep mensen uit 80 tot 100 personen bestond. Nu de mensen verschillende kanten waren gegaan, kan ik zeggen dat het er veel meer dan 100 geweest zijn.
De mensen die in de sloot lagen zijn ook niet allen naar Langeveld gegaan. Ongeveer 50 tot 60 mensen (waaronder ook gewonden) waren in de woning van de heer J. van der Marel gevlucht. Van onze groep zijn er 7 personen achter de hoop stenen gekropen, die op de losplaats stond. Dat waren de reeds door de gemeente gekochte stenen voor een nieuwe bestrating van de straatweg, vanaf de grens van Voorschoten naar de grens van de gemeente Katwijk. Deze stenen zijn later door de Duitsers weggehaald en naar het vliegveld gebracht. Toen de genoemde 7 personen een poos achter de stenen hadden gelegen, zijn ze in een roef van een schuit gekropen, die daar aan de kant lag. Daar waren drie van mijn gezinsleden bij, benevens de verloofde van mijn dochter en Maartje Botermans geb. Postmus met een klein kind. Die mensen hebben het verschrikkelijk koud gehad, want de roef kon niet dicht. Daar en boven werd de schuit de gehele nacht beschoten. De Duitsers waren in de avond ook achter die stenen gekomen en beschoten van daaruit de Hollandse militairen. Deze gingen op hun bevel flink terugvuren, zodat de schuit in het brandpunt van de strijd kwam te liggen. 

De woning van C. Langeveld was overvol van vluchtelingen. Alles was vol, ook moesten er mensen in de schuur. Dadelijk werden er twee kamers ontruimd, het kleed opgeraapt terwijl de gang tot de zolder werd vol gezet met meubels, bedden, dekens en wat maar voorhanden was werd op de grond gelegd voor de gewonden. In kamer 1 lagen op de vloer gewond naast elkaar , bij de deur mijn vrouw, dan de kleine Jaap van mij, dan de vrouw van Relis Bol, dan C. Meurs en zijn vrouw. Daar achter was nog een klein plaatsje voor het verplegend personeel. Dat bestond uit: de vrouw van Henk van der Nagel en haar dochter Antje en niet te vergeten Gerrit Bol en mijn persoon. Bij de deur was nog een klein plaatsje over, waar ik tussen kon komen als het nodig was. Aan het voeteneinde lag nog Loes Rhijnsburger en de vrouw van Chr. Haverkamp en haar zoontje Henk en Dik de Vries. Deze kamer was geheel vol op een klein middenpad na, waar we doorheen konden om de gewonden te kunnen helpen. 
De blinden waren dag en nacht dicht met het oog op de veiligheid. De gehele dag brandde dan ook een petroleumlampje heel laag. 

Nu zullen we dan in de ander kamer een kijkje nemen. In de bestede lag een kleinkind met haar moeder en de zusters Jo en Trien Rhijnsburger die niet gewond waren. Deze waren dan ook aangewezen om gedeeltelijk de gewonden in deze kamer na te lopen. Verder zijn gewond: Adrie Rhijnsburger, gewond aan haar gezicht, ligt op twee stoelen naast de bedstede. Annie Rhijnsburger, die in de buik gewond is, ligt daarnaast. Dit zijn allen zusters. Daarnaast ligt de vrouw van Chr. Van Dijk, die ernstig verwond is aan de benen. Daarna volgt Marie Rhijnsburger, dochter van Bas Rhijnsburger, die ook aan de benen gewond is. Daarna volgt Ger van Dijk, dochter van C. van Dijk. Deze is aan het hoofd gewond. De wond is niet zichtbaar, maar zijzelf doet vreemd en is een lastige patiënte ook voor de anderen. Zij ligt geregeld met de benen te slaan. De oorzaak was dat zij urineren moest en dit niet kon. Dat was vreselijk voor haar en voor de omstanders. Daarbij kwam nog dat ze vreselijk dorst leed, hetgeen zeer moeilijk opgelost kon worden. 

De eerste middag die wij bij de familie C. Langeveld onze intrek hadden genomen was dus zaterdagmiddag 11 mei 1940. Om 14.00 uur, was er nog voldoende water, maar de andere morgen des Zondags Eerste Pinksterdag was er geen water meer te verkrijgen. De waterleiding was stukgeschoten en de aanwezige pomp was inmiddels ook stuk gegaan. Dat was reeds een ramp op zichzelf. 

Met onze gedachten gaan we nu weer even naar buiten. Daar was het ook niet rustig. Het leek wel of de hel los gebarsten was. Een aantal Duitsers had zich verplaatst en had zich aan de overkant van de weg in de greppel ingegraven, even door de Krom van die weg richting Haagsche Schouw. Deze Duitsers bestreken met hun vuren Oegstgeest en de Rhijnzichtweg. Bij de tunnel van deze weg en langs de nieuwe verkeersweg, hadden de Hollanders zich opgesteld. Daar stonden ook de kanonnen opgesteld, die geducht veel granaten bij ons in de buurt neerwierpen. De Duitsers van hun kant ratelden ook bijna dag en nacht door. Wanneer er eens een paar uur in de nacht niet geschoten werd, dan kwamen wij wat men noemt een beetje op adem. Op zaterdagmiddag, tegen de avond vlogen er laag over ons huisje zware Duitse vliegmachines. Gevolgd door een verschrikkelijke regen van mitrailleurvuur. Later vernam ik dat uit deze vliegtuigen valschermspringers kwamen. 

Ik wil ook nog het derde vertrek van het huis beschrijven. Dat was de keuken met een stenen vloer. In de keuken waren geen gewonden, maar de mensen daar stonden en zaten daar dicht bijeen. Onder de tafel op de koude stenen zat Mien Meurs. Die heb ik daar gedurende de drie dagen en nachten die we daar doorbrachten niet van haar plaats gezien. Het verzorgende personeel was daar: Maartje Langeveld, die in deze woning de huisvrouw was, en de vrouw van Klaas van der Nagel met de oude vrouw Bos. Deze verrichtten daar het nodige werk. Verder waren er veel vrouwen en kinderen. Deze kinderen huilden voortdurend van honger en ontbering. De geiten die de heer C. Langeveld in de schuur had staan, werden gemolken om de kleine kinderen melk te kunnen geven. 

Gerrit Bol, die bij ons de verpleging voor zijn rekening nam, was de enige die het diploma EHBO had, hij is tot grote steun geweest. De verpleging ging best zolang de verbandtrommel van C. Meurs niet verbruikt was. Toen alles wat rustig geworden was, heeft G. Bol de gewonden weer nagezien en zo nodig verbonden. Toen C. Meurs aan de beurt was, heb ik hem bijgestaan. De rechtervoet was geweldig verwond, vervolgens zijn linkerbeen dat was niet zo erg. Zijn rug was er slecht aan toe. G. Bol knipte hem de kleren open, van de jas tot het hemd toe en tot onder toe. Op zijn rug werden 6 plaksels van verwondingen losgemaakt. Dat was beslist erg. Zo had dan alles weer een beurt gehad. Maar wat gebeurde er in de gang? 
We hoorden allerlei vreemde geluiden. Het was Mej. De Weduwe IJ. Meurs, die aan haar arm gewond was, zij krijgt een toeval. Zij valt voorover op de grond en verwondt haar hoofd.
Hier moet natuurlijk dadelijk geholpen worden. Toen ze weer bijgekomen was, heeft Gerrit Bol haar hoofd verbonden en daarna op een stoel gezet. Op dat ogenblik schikte het wel. En zo gingen we de eerste nacht in. 

Zondag 12 mei 1940

Toen er gedurende enige tijd in de nacht niet geschoten werd, kwamen allen wat meer tot rust. Ook de gewonden werden wat rustiger. Alleen de kinderen bleven maar huilen. Maar de dag was nog nauwelijks aangebroken of het gebulder begon weer. Om halfvier 's morgens kregen wij er zo'n groot aantal mensen bij, dat het huis en de schuur nu allen niet meer konden bevatten. Deze groep mensen, die de vorige dag ook bij ons geweest zijn, waren na het vreselijk gebeuren in de Zonnenveldlaan naar de woning van J. van der Marel gevlucht, die daar vlak bij was. Daar hadden zij zich, vooral in de kelder, schuil gehouden. In die kelder lagen ook reeds vele gewonden en dode Duitse soldaten. 
Daar konden zij evenwel niet blijven, want het was daar zeer benauwd, aangezien deze boerderij met granaten erg bestookt werd. De stallen werden in brand geschoten en brandden geheel af. Ook het huis werd voor het grootste gedeelte verwoest. Ook de huizen van Lagendijk en van Doe die iets verder stonden werden in brand geschoten en brandden totaal af. De mensen waren wel gedwongen om weer weg te vluchten en kwamen zodoende weer bij ons. De gebouwen waar Duitsers in zaten werden door Hollandse soldaten plat geschoten. Zo was het ook aan de overkant van de Rijn. Daar werden ook 4 of 5 huizen totaal vernield. Dit alles gebeurde rondom ons huisje waar wij inzaten. Het mocht wel een wonder genoemd worden dat het huisje is gespaard gebleven. Het werd niet door onze wijsheid gespaard, neen, wij allen voelden het, dat we door God bewaard werden. 

Wij hebben wel alles in het werk gesteld om de aandacht van de Hollandse militairen te trekken. Voor aan de Straatweg hadden wij 2 stokken met witte doeken in de grond geplaatst, zodat dit 2 witte vlaggen moesten voorstellen. Tegen de nok van het dak hadden wij een lange ladder geplaatst. Hieraan had ik met ijzerdraad een grote witte vlag met een rood kruis erop aan een lange stok bevestigd. Aangezien het huisje nogal diep staat en er nogal grote bomen omheen staan, moest de vlag hoog geplaatst worden, anders bleef hij achter de bomen en zou niet gezien worden. Maar hij kwam ook boven de bomen uit. Later vernam ik van een neef van me, die in Oegstgeest woont, dat hij het gezien had hoe of er een witte vlag op het huisje geplaatst werd. Nu, het heeft wel moeite gekost. Nauwelijks werd de vlag zichtbaar boven de bomen of er kwam een kogelregen over het huisje. De stok was gelukkig lang zodat de kogels over mijn hoofd gingen. Ik hoorde ze wel door de bomen en tegen het dak slaan. Later heeft Gerrit Bol nog een rode kruisvlag plat op het dak gelegd opdat ze ook voor vliegtuigen zichtbaar zou zijn. De rodekruisvlag maakten we van een beddenlaken met daaroverheen een rood kruis van menie die C. Langeveld gelukkig nog had. 

We keren nu weer terug naar onze zieken. Ze zijn nog vrij rustig. Mej. Rous komt even bij ons in de kamer kijken en tevens om te groeten. Ze was met haar twee dochters bij de groep die bij van der Marel vandaan kwamen. Zij schrok ervan dat er zoveel gewonden lagen. Het was een korte hartelijke groet die ze bracht aan bekenden en buren. Met veel dringen en doorzetten was zij naar de kamer gekomen en ook weer teruggekeerd, zo vol was het huisje. 
En nog steeds hield de stroom van mensen aan. Want nu kwamen er weer personen uit de schuit naar het huisje sluipen. Hier waren er drie van mijn gezin bij. Zij vermoedden dat hun moeder en vader en de kleine Jaap in het huis van Langeveld zouden zijn. Daar zij wisten dat mijn vrouw en kleine Jaap gewond waren, dreef hen dat ook hierheen. Daar het buiten op dat ogenblik erg rustig was, ging dit betrekkelijk zonder veel moeite. Toen mijn dochter ons dan ook binnen gevonden had was dat een ontroerend ogenblik. Ook mijn dochter was op drie plaatsen gewond. Goede raad was nu duur. 

Wat moest nu gedaan worden? Allen hier blijven was onmogelijk, want er was praktisch voor geen mens eten. Zo werd besloten, dat diegene die wilden overvaren naar de overzijde van de Rijn, dit kon met de schuit die aan de vuilnisbelt lag. Men kon dan trachten door de landerijen naar Oegstgeest te gaan. Dit plan vond eerst veel bijval, maar toen het erop aankwam trokken velen zich weer terug. Tinus van der Mey en mijn zoon Koos gingen eens kijken of ze soms toestemming van de Duitsers konden krijgen om over de Rijn te varen. Deze waren zeker achteruit getrokken want we zagen ze niet meer op de plaats waar zo velen van ons gewond werden. Wel kwam er een gewonde Duitser met zijn hand in de hoogte uit de kant van de sloot kruipen. Hij vroeg of hij met mij mee mocht, hetgeen ook gebeurde. Hij ging tussen hen in, want hij kon niet meer zo best lopen. Hij werd bij de andere gewonde Duitsers in de schuur gebracht. 
Nu werd er een oproep gedaan, wie er mee wilden over de Rijn naar Oegstgeest. Er werden witte vlaggetjes gemaakt en daarmee gingen 12 personen naar Oegstgeest. 

Er was hen van te voren op het hart gedrukt om, wanneer ze goed mochten overkomen, voor de achterblijvende iets te doen. Tinus van der Mey beloofde dit plechtig, welke belofte hij ook nagekomen is. Want toen ze veilig bij de tunnel op de Rhijnzichtweg gekomen waren (de eerste Hollandse vuurlinie) heeft Tinus van der Mey bij drie Commandanten die de kanonnen bedienden, de gehele situatie uiteengezet. Hij wees erop dat in dat huisje vele burgers, waaronder vele gewonden waren ondergebracht en dat deze in grote moeilijkheden verkeerden. Hij vroeg ook nog om vooral dat huisje te sparen met het geschut. Nu, het werd dan ook niet geraakt door een treffer van een granaat. Maar ja, het ging tegen de Duitsers en die hadden zich vlak bij het huisje ingegraven. Wel trokken ze zichzelf terug als er veel granaten insloegen, maar als het dan weer rustiger geworden was, namen ze hun plaatsen weer in. 

De vele mensen in dat huisje hadden besloten om te trachten langs de Straatweg naar Valkenburg te trekken. Ook zij kregen de nodige witte vlaggen mede, en ook hier werd gesmeekt om hulp te zenden als ze het dorp goed bereiken mochten. Maar dat bleek later tevergeefs. Naar schatting gingen er nu 60 mensen weg. Dat gaf een hele opluchting, toch bleven er nog 50 over. Een ieder kreeg trek, want gegeten was er nog niet en het was er trouwens ook niet voorhanden. Vettigheid was er niet in huis en brood ook niet, althans maar een heel klein brokje. Er werd besloten om op de fornuiskachel een paar aardappelen te koken. Er was wel geen groente of vet, maar enkel aardappel uit water. Dat werd gedaan en al heel gauw waren de vrouwen gereed met theeschoteltjes en een theelepeltje erbij. Zo kreeg een ieder een schoteltje gestampte aardappelen en dat smaakte overheerlijk. Allen waren er dankbaar voor. 


Het was zondagmorgen 12 mei 1940 omstreeks 8 uur. Er werd echt gemeenschappelijk gebeden en gedankt. Wij allen voelden het, dat God in ons midden was, die ons bewaarde en voedde. Deze dank mocht zo hoog gaan, dat wij God ook loofden in het lied. Er werden dan ook heerlijke liederen gezongen, terwijl het buiten vlak om ons heen op hetzelfde ogenblik de gruwelen van oorlog zich openbaarden. Want terwijl wij zongen - en dat is veel geweest - hoorden we buiten de granaten uit elkander spatten. Zo hebben wij daar heerlijke Pinksterdagen gevierd. Zoals ik - ik moet het tot mijn schaamte hier neerschrijven - nog nooit eerder Pinksterfeest gevierd heb. De stemming was zo heerlijk in die dagen. Ik heb leren verstaan, dat men ook in de gevangenis psalmen kan zingen in de nacht. 

De dag verliep verder, maar de zieken werden er niet beter op. Ze werden geweldig stijf en stram en pijnlijk. Mijn vrouw zei tegen mij: ik kan niet meer, zo moe ben ik. En zo was het met alle gewonden. De gezichten trokken weg. C. Meurs kreunde de gehele dag door, C. Langeveld had nog een fles met bessensap, dat met water aangelengd was, een goed middel tegen de dorst van de gewonden. Zij vonden het heerlijk, maar men moest zuinig aan doen. 
Zo werd het ongeveer 4 uur in de namiddag en er kwam weinig verandering in de toestand. Wij hadden ook Duitsers bij ons, zijwaren gewond en vertoefden geregeld in de schuur. Bij elkaar hadden wij er 5 bij ons, terwijl er af en toe een kwam aansluipen die gewond was. 

Een Duitser was altijd bij ons, hij heeft ons tot het laatst toe bijgestaan bij het helpen van de gewonden. Daar heb ik zelf ook veel hulp van gehad. Deze Duitser was bij ons gekomen toen wij getroffen werden in de Zonnenveldlaan. Hij ontdeed zich toen dadelijk van zijn wapens en ging dadelijk over om Annie Rhijnsburger te verbinden. Vervolgens hielp hij ook in de laan met C. Meurs te verzorgen en op een ladder te leggen om hem zo naar C. Langeveld te dragen. Kortom, hij is met ons meegegaan en is bij ons gebleven zolang wij ons daar bevonden. Ook verbond hij zijn gewonde kameraden. Het was geen rodekruis soldaat, maar wel had hij bij zich het diploma EHBO. Meestentijds hield hij zich in de kamer op, waar Annie Rhijnsburger lag. Maar als ik daar kwam om de gewonden te verzorgen en ik om zijn hulp vroeg, dan was hij daartoe dadelijk bereid en wel zo goed des nachts als op den dag. Als ik zei: Karl - want dat was zijn naam - help even - of ik maakte gebaren of hij helpen wou, dan sprong hij dadelijk op en stond mij bij. 

Ik bracht ook wel eens een bezoek aan de Duitse gewonden. Jammer genoeg kon ik ze slecht verstaan en zij mij. Zij zorgden voor hun eigen potje dat beter was dan de onze hoor! Zij hadden genoeg ij zich en dat was goed ook. Zo was Karl veel bij ons in huis en dan nam hij al die tassen geregeld mee. Die lagen dan in een hoek van de kamer. Men had al zoveel verschillende wapens en munitie gezien, dat men alles wat van de Duitsers was eigenlijk niet vertrouwde. Ik maakte hem dan ook kenbaar, dat hij wel in huis mocht blijven, maar dat hij dan eerst al die tassen moest uitpakken om te zien of daarin soms iets verdachts zat. Hij was daartoe onmiddellijk bereid. We gingen dadelijk naar de schuur met de bedoelde tassen en hij pakte van a tot z alles uit en vertelde mij hoe en wat alles was, voor zover ik hem dan verstaan kon. Zo kwam hij dan ook met een pakje patronen. Ik vroeg hierom om deze dan te vernietigen. Hij stond ze gewillig af waarna ik ermee naar buiten liep en het pakje in de sloot wierp. Toen ik weer terug kwam had hij een pakje met drie stukken pekelvlees, waarvan ik er een van vroeg om onder de zieken te verdelen. Hij gaf mij het stukje pekelvlees dadelijk, waarna ik allen een schijfje kon geven. Wat waren ze daar gelukkig mee. 

Hierna ging ik naar buiten kijken, even om de hoek van huis kijkende, zag ik in de verte bij de woning van J. v.d. Marel - dus recht voor ons - een grote auto staan met de kleuren rood/wit/blauw voorop. Ik deelde dit binnen mede en er werd gezegd dat dit een Hollandse pantserwagen zou zijn. Nou, dan zullen de Duitsers hier wel spoedig verdreven worden, zei ik optimistisch. Nauwelijks had ik dit gezegd, of de pantserwagen opende het vuur op ons huisje. Het is niet in woorden neer te schrijven wat een angst en een ontzetting dat veroorzaakte. Het was een zware mitrailleur die daar begon te knetteren. Ik zei nog: nu zijn we allemaal verloren. Het was dan ook een gegil en geschreeuw van belang. De kogels vlogen door de ramen en deuren, zo door de kamers waar de gewonden zich bevonden. Van boven de hoofden der gewonden kwamen brokken puin, hout en glas neervallen. Ik greep dadelijk een witte doek uit de keuken en ging plat liggende, met de witte doek zwaaien. Lang duurde het schieten gelukkig niet. Toen zij de breedte van het huisje onder vuur hadden genomen was het bij ons gedaan. Wel schoot men andere kanten uit, maar ons liet men met rust. Nu ging ik met een bang hart naar binnen. Hoe zou het daar gesteld zijn? 

Ik ging naar binnen en in de keuken aangekomen kwam de vrouw van Harry Jansen naar mij toe die mij toeriep: oh de Zwart, wat moet ik nu beginnen. Haar hoofd zat totaal onder het bloed, dat zelfs op de grond droop. Zij was, toen er geschoten werd in de gang met haar twee kinderen onder haar armen. Toen werd ze geraakt in of langs het voorhoofd. De kogel had langs het voorhoofd een gleuf gemaakt. De wond bloedde hevig, het zag er althans heel erg uit. Dadelijk was Gerrit Bol bij de hand die de vrouw verbond. Achteraf scheen het dus nogal los te lopen. Ik ging verder in het huis en kwam in de kamer waar ook mijn vrouw lag. Toen ik binnen kwam wist ik wat ik er van denken moest. Zodra ik binnenkwam begonnen allen te huilen, er hing een akelige kruitdamp. We hadden door dit vuren weer twee doden en gewonden erbij gekregen. Want mejuffrouw de weduwe IJ. Meurs hadden wij, om ze wat te laten rusten, in de bedstee gelegd die zich in de kamer bevond. En in de bedstee aan de andere kant daar lag het jongste kind van C. Meurs. 
Dit kind was juist 1 jaar geworden. Deze beiden werden gedood door het mitrailleurvuur. Het kind had geen geluid gegeven, dus wisten wij niet dat het achterhoofdje weggeschoten was. Toen de bedstee geopend werd kon men het nog niet zien, want aan het gezichtje was niets te bespeuren. In de andere bedstee was het wel merkbaar dat er iets gebeurd was, want daar lag de weduwe IJ. Meurs te kermen, terwijl ze riep: mijn arm is er af, mensen help toch. Dat was droevig om te horen. Maar wat moesten wij doen met een arm die eraf was. De gewonden zelf waren ook erg onrustig, want nog steeds was die pantserwagen buiten aan het ratelen. Volgens het gehoor was het nu of hij telkens een eindje verder reed en dan weer begon te vuren, doch gelukkig niet op ons. Wij meenden dat hij tot het huisje waar wij waren, gereden is en dat hij toen omgedraaid is. Maar niemand kon het zeker zeggen, want we bleven allen binnen.

Toen alles wat rustiger geworden was, ook mejuffrouw de weduwe Meurs hoorden we niet meer, zou ik even in de bedstee kijken. Ik stak mijn hand uit in de richting waar mejuffrouw de weduwe Meurs moest liggen. Tot mijn grote schrik stak ik mijn hand in een grote plas dik bloed. Dat was dus mejuffrouw Meurs kwijtgeraakt. Voor dat ogenblik had ik genoeg en trok mij terug. Na verloop van een kwartier was het geheel stil in de bedstede. Ik besloot nu eens met een lampje in de bedstee te kijken. Ik voelde mejuffrouw Meurs aan de wang en kwam tot de ontdekking dat de dood was ingetreden. 

Op die zelfde avond kwamen verschillende manspersonen uit Valkenburg in ons huisje sluipen. Zij waren uit de kelder van Ramp gevlucht, nadat de daarvoor staande munitiewagen van de Duitsers in brand geschoten was en ontplofte. Dat moet iets vreselijks geweest zijn. Deze tien mensen in getal, kwamen uit Valkenburg door greppels en sloten over landerijen naar ons toe sluipen. Zij kwamen doornat en onder de modder bij ons aan. Ons aantal werd dus weer vermeerderd. Droge kleren waren er niet voor deze mensen, dus moesten ze tussen de anderen in de keuken vertoeven. Met het eten en drinken werd het steeds moeilijker. Gerrit Bol kwam op het idee om in de tent van van Vlugt - die ongeveer honderd meter van het huisje stond - eens te gaan kijken of daar soms nog eten of drinken te vinden was. Dat was evenwel een gevaarlijk karweitje, want aan de andere kant van de weg lagen de Duitsers ingegraven 

Toen het donker was, voegde Gerrit Bol de daad bij het woord en kroop op handen en voeten naar de consumptietent van H. van Vlugt. En waarlijk hij had daar een goede vangst. Hij kon het zelfs niet in een keer meebrengen, wat hij daar vond. Tot grote blijdschap van allen bracht Gerrit Bol cider, perl, chocolade, pepermunt, drop en nog wat gevulde koeken en vooral niet te vergeten een emmer water mede. Dit alles was voor ons beslist een uitkomst. Er werd direct een klein kastje - dat nog was blijven staan - ontruimd en hierin werd de mondvoorraad opgeborgen. Met algemeen goedvinden werd ik zoiets als hofmeester gekozen. Wij voelden allen wel dat het op een plaats moest worden opgeborgen en dat een man daarover moest gaan. De gewonden kregen dadelijk wat perl te drinken, Dat smaakte hen verschrikkelijk goed. Ook was er een fles limonade bij, die met wat water aangevuld werd. Ook dat smaakte overheerlijk. Bij het verdelen van de chocolade werden de mensen eerst geteld en ieder ontving dan een half stukje. Zo werd alles eerlijk verdeeld, behalve dan de gewonden, want wanneer deze dorst hadden, kregen ze te drinken. 

Maar ondanks dit alles werden de gewonden er niet beter op. C. Meurs en zijn vrouw verzochten ons hen zo dicht mogelijk bij elkaar te leggen, daar zij zeker dachten dat zij sterven gingen. Dit wekte bij ons grote droefheid op. De vrouw van Chr. Van Dijk was ook erg gewond. Ze was evenwel rustig en tevreden. 
Deze vrouw was in een kinderwagen uit de Zonnenveldlaan naar hier vervoerd. De zwaar gewonde benen hingen buiten de wagen, zo is zij hier aangekomen. Ik respecteerde haar hoog want geen klacht kwam over haar lippen. Zij zou niet zeggen: help mij eerst - of krijg ik dit of dat. Ik ging dan ook veel naar haar toe om haar te helpen. Wanneer ik bij haar kwam lag ze altijd met gesloten ogen. Al die dagen was ze zo koud, en als ik dan vroeg: ben je niet koud vrouw van Dijk, dan antwoordde ze altijd zo rustig: neen hoor. Ik heb veel met haar mogen bidden hetgeen haar goed deed en mij zozeer versterkte. 

Maandag 13 mei 1940

Zo ging de nacht voorbij, terwijl het buiten nogal een poosje rustig was, zodat wij als verzorgers en verzorgsters dan om de beurt eens probeerden wat te slapen, hetgeen wel eens lukt, maar niet altijd. Onze ligplaats was evenwel niet zo best. Zo lag bijvoorbeeld de vrouw van H. van der Nagel, als zij rusten kon, gedeeltelijk op de pedalen van een orgel, hetgeen op den duur erg vermoeide en zeer deed. Ook deze vrouw heeft zich buitengewoon verdienstelijk gemaakt met het helpen der gewonden, hetgeen haar vlot afging. Inmiddels was het weer ochtend geworden, door de kieren van de luiken kon men zien of het dag of nacht was. Het was een hele toer om daarmee op de hoogte te blijven. Zodra het dag was werd besloten om de doden te verwijderen, want hierdoor werd de lucht in huis steeds minder. Zo zou Gerrit Bol, ikzelf en nog een manspersoon uit de keuken de doden naar buiten brengen. 

Op het erf stond een driewieler die wij gebruikt hadden om de gewonden naar hier te vervoeren, deze zou nu dienst doen om de doden te bergen. Toen we de bedstee openden, waar de weduwe Meurs in lag, schrokken wij zeer, het lichaam was erg verminkt. Er werd in de kamer ruimte gemaakt, want het lag er zo vol, dat er alleen maar in het midden van de kamer een pad overbleef. De gewonden kregen oude jassen over het hoofd, opdat zij van het droeve werk zo weinig mogelijk zouden zien. Mejuffrouw de weduwe Y. Meurs moest in lakens en dekens gewikkeld worden, anders hadden wij haar niet kunnen vervoeren. Zo brachten wij drie doden in de kar en wel twee personen uit de bedstee en een was er van de boerderij van J. v.d. Marel vandaan gekomen. Dit was Meta Bos, die door de ouders van de boerderij was meegebracht en door de vader in de schuur was gelegd. Daarna werden de gewonden nog eens nagezien want de duim van C. Meurs verspreidde zo'n onaangename lucht, hetgeen helaas niet verholpen kon worden. De duim was totaal stuk geslagen, in het ziekenhuis is de duim dan ook later afgezet. 

Maandag 13 mei verliep met hevig vuren, vooral in de avond en voornacht vielen er veel granaten om ons heen. Dit had tot gevolg dat de Duitsers zich terugtrokken en zich bij ons niet meer lieten horen. In diezelfde nacht was de lucht van de gewonden, voornamelijk in die kamer waar ikzelf niet geregeld was, heel erg benauwd. De deur was een poosje gesloten geweest. Toen ik weer naar de gewonden zou kruipen om ze te helpen en wat te drinken te geven opende ik de deur. Er kwam een ondragelijke lucht mij tegemoet. Ik moest er zelfs van overgeven, hetgeen ik niet kon want ik had geen voedsel in mijn lichaam. Ik had het dan ook erg benauwd. De vrouw van H. v.d. Nagel is toen naar binnen gegaan, zij kon het wel doorstaan, maar ook zij moest bekennen dat de lucht ondragelijk was. 

Ik werd erg licht in mijn hoofd en dacht: ik ga stilletjes naar buiten om wat op adem te komen. Zo lag ik dan om 2.30 uur in de nacht buiten tegen de dijk aan in de dauw, waar ik geweldig van opknapte. Ik luisterde almaar of ik de Duitsers kon horen, die zich aan de overkant van de weg bevonden. Maar ik hoorde niets. Dit verwonderde mij zo, dat ik nieuwsgierig werd en mij telkens op mijn buik in hun richting vooruit bewoog. Dan lag ik weer goed te luisteren met mijn oor op de Straatweg. Ik hoorde weer niets en schoof dan weer een eindje vooruit, totdat ik eindelijk over de dijk heenkeek, waar de Duitsers achter gelegen hadden. Ik zag ze nu niet, zodat ik kon vaststellen, dat ze achteruit getrokken waren. Zij hadden een hoeveelheid spullen achtergelaten. Ik kroop nu vlug op hand en voeten naar huis terug en ging naar Gerrit Bol om hem te zeggen dat de Duitsers weg waren. Ik vroeg hem of hij meeging om een emmer spinazie te gaan snijden. Dichtbij stond een heel veld spinazie die er nodig af moest. Hij was dadelijk bereid en Dik de Vries ging ook mee. 
Met een grote emmer kropen we over de weg en zo vanuit de greppel zaten zij met z'n drieën spinazie te snijden. Ik stelde voor dat ik even zou gaan staan, om te zien of ze op mij zouden schieten. Dit verliep goed want er werd niet geschoten. Nu nog even langer geprobeerd en dat ging ook goed, want er werd weer niet geschoten. Nu waren wij klaar, wij gingen naar de sloot en vulden emmers met water om te spoelen, wat dat moesten wij doen van de vrouwen. 

Nu kregen we eindelijk frisse lucht in ons huisje. De blinden werden geopend en de ramen opengezet. Dit deed de gewonden enorm goed. Nu werd er aan gedacht om het een en ander op te knappen. De dekens werden uitgeklopt, de vloer geveegd hetgeen een geweldige verbetering gaf. Zo waren wij buiten druk bezig met het kloppen van de kleden, toen er opeens op ons geschoten werd. De gewonden waren toen zo bang, dat alles weer dicht moest. Dit schieten kwam uit de richting van de Slotlaan, waar de Duitsers nog waren. Maar Gerrit Bol en ik waren niet zo bang, we gingen dan ook, ieder met een wit vlaggetje in de hand, de Rijnkant afzoeken. We wilden zien of er soms een schuit lag, waar we allen mee naar de overkant konden komen. Er lag evenwel niet anders dan een gezonken roeiboot, zodat dit tevergeefs was. We zagen geen levend wezen in de gehele omtrek.

Toen we aan de Straatweg stonden te kijken, kwam tot onze grote verwondering van de kant van de Haagsche Schouw, een juffrouw op de fiets aangereden. Wij ondervraagden haar natuurlijk. Het bleek dat zij van Wassenaar kwam fietsen om te Katwijk bij het Rode Kruis te gaan werken. Het verbaasde ons geweldig en wisten niet hoe het mogelijk was, dat zij zover met de fiets gekomen was. We besloten dadelijk dat er een met haar mee zou gaan naar Valkenburg om brood en vlees en zo mogelijk hulp voor de gewonden te gaan halen. We grepen een fiets, waarvan er wel 4 of 5 aan de kant lagen, en vroegen aan Henk Ravensbergen of hij mee wilde gaan naar het dorp. Deze durfde eerst niet erg, tenslotte reed hij toch mee. Dat dit de blijdschap bij ons verhoogde, valt licht te begrijpen. Ook de gewonden lagen om hulp te roepen door de geopende vensters. 

Er ging een uurtje voorbij toen Jo Rhijnsburger, die ook even buiten was, iets had zien bewegen aan de overkant van de Rijn. Zij meende dat het een mens was, hetgeen ze ons mee deelde. Gerrit Bol en ik gingen nu weer ieder met een wit vlaggetje in de hand zwaaiende en roepende naar de Rijnkant. En ja waarlijk, daar liet zich een soldaat aan de overkant bij het huis van Giel Verhaar zien. Wij riepen Holland - Holland! Help ons. Zo zwaaiden en schreeuwden wij maar door. De Hollandse soldaten richten wel hun geweren op ons maar schieten deden zij niet. Daar kwam een luitenant naar de Rijnkant en hij nam ons van over het water een scherp verhoor af. Hij vroeg hoe wij hier kwamen en of er nog Duitsers waren. Nadat wij een en ander verschillende malen uiteengelegd hadden en om hulp gevraagd hadden, moesten wij met onze handen in de hoogte blijven zitten. Er werd een soldaat aan de Rijnkant gezet met het geweer in de aanslag op ons gericht. Intussen werd het huis en de kassen van Giel Verhaar onderzocht. Ook kwam er een luitenant dokter langs de waterkant. Ook aan hem moesten wij alles vertellen. En ja hoor. Daar kwamen twee luitenants met een boot naar ons toe. Wat waren wij blij. Ze wilden patrouille gaan lopen, achter elkaar. We wezen er evenwel op, dat er geen Duitsers meer in de buurt waren. Behalve dan de 5 die bij ons waren, maar die hadden geen wapens bij zich. Ik stelde voor, dat ik wel vooraan zou lopen met Gerrit Bol en daar achter de soldaten. En dat gebeurde. 

We geleidden ze naar het huisje en toen was de taak aan de luitenant. Eerst ging men naar de Duitse soldaten, die krijgsgevangenen werden verklaard. De dokter ging in huis om zich met de gewonden op de hoogte te stellen. Toen hij een kort onderzoek had ingesteld verklaarde hij, dat de toestand vreselijk was. Hij vroeg mij om planken om de zieken naar de schuit toe te brengen, want ze moesten zo vlug mogelijk naar een ziekenhuis vervoerd worden. De blinden van de ramen werden er afgenomen en twee ladders waren beschikbaar om als draagbaar dienst te doen. De gewonden die nog lopen konden liepen zelf naar de schuit. De ander werden naar de schuit gedragen. Dat ging alles heel vlug in zijn werk. De luitenant vroeg waar de munitie was. Dat werd door hem als oorlogsbuit in beslag genomen, waar hij zeer blijde mee was. Het was nog een hele voorraad die de Duitsers achter gelaten hadden. Alles brachten wij in de schuit. 

De vrouwen die niet gewond waren, mochten langs de Straatweg naar de Haagsche Schouw lopen. Dit aanvaardden zij gretig. Maar even over de Wassenaarsebrug gekomen werden ze gezien door de Hollandse soldaten, die niet zoetsappig tegen hen waren. De geweren werden op de vrouwen gericht, waarna een angstig geschreeuw ontstond. Ze kregen toen te horen dat ze met de handen in de hoogte verder mochten lopen, na eerst goed ondervraagd te zijn. Daarna ging het gemakkelijker en zo kwamen zij bij B. de Koning aan de Haagsche Schouw. Vele ontmoeten daar hun mannen, die de oorlogsdagen daar doorgebracht hadden.

Nu gaan we terug naar de gewonden. Die zijn inmiddels in de schuit gebracht. Ze liggen allen naast elkaar dwars in de schuit, zodat deze geheel vol is. Die nog konden lopen, zaten boven op de roef. Ook Mien Meurs is hierbij. Zij gaat ook mee naar Leiden. O was dan alles in de schuit geladen, ook de munitie die buit gemaakt was. Nu geeft de luitenant orders, dat de manspersonen die niets mankeren de weg af kunnen lopen naar de Haagsche Schouw. Er wordt op gewezen, dat we niet met de handen in de zakken moeten lopen en niet te dicht op elkander. Zo zakt de schuit vol bepakt zachtjes naar de overkant van de Rijn, om de gewonden vervolgens per ziekenauto naar het ziekenhuis te vervoeren. De mannen begeven zich nu naar de Haagsche Schouw. De Wassenaarsebrug genaderd zijnde wordt ons door de Hollandse soldaten toegeroepen dat we met de handen in de hoogte verder kunnen komen. Hier geven wij onmiddellijk gehoor aan. 

Even over de brug is een barricade over de weg gemaakt. Er staat er een militaire auto dwars over de weg en vlak daarachter liggen een menigte motorfietsen dwars over elkander heen. Even daar achter, bij H. Verhaar zijn de Hollandse soldaten, die ons ook ondervroegen, en dan verder lieten gaan tot de woning van P. Verboom. Daar was een hele menigte soldaten die ons weer ondervroegen. Wij werden ook nog in verhoor genomen door een kapitein. Daar we erge honger hadden vroeg ik de kapitein of hij ook iets voor ons te eten had. Het antwoord was bevestigend. Hij ging zelf mee en bracht ons naar de R.K. kerk aan de Haagsche Schouw. Daar werden we, in het gras liggende, verzorgd met koffie en brood. Daar hebben we in de schuilgaten tussen het hout met de soldaten liggende, omdat het telkens luchtalarm was, heerlijk gegeten en gedronken. Vervolgens zijn we verder gegaan en bij B. de Koning aangeland. We zijn daar geëvacueerd met 19 personen. Wanneer ik nog terugdenk aan die moeilijke eerste dagen in de woning van de familie Langeveld, dan moet ik eerlijk bekennen, dat wij wonderlijk gered zijn. Al hadden wij vele boden uitgezonden om hulp, het mocht ons toch niet gelukken om voor dinsdag 14 mei om 2 uur in de middag te vertrekken. Van onze boden die wij uitgezonden hebben, heb ik nog niets gezegd maar ik wil daar toch niet van meedelen. 

Zaterdag 11 mei tegen de vond is C. van Donk - de slagersknecht - naar Valkenburg gegaan om hulp te halen. Dit leverde niets op, want hij kon niet verder komen dan de stal van D. van Dijk. Hier werd van Donk aangehouden door de Duitsers en in de stal opgesloten, waar reeds vele burgers aanwezig waren. Dit was dus tevergeefs. 


Zondagmorgen 12 mei om 10 uur zijn drie jongens en Mej. Bos naar de kant van Leiden gegaan om hulp. Hiervandaan hebben wij geen hulp ondervonden. 

Maandag 13 mei stelde P. Barnhoorn zich beschikbaar om hulp te gaan halen. Om 11 uur in de morgen is hij ook richting Leiden gegaan. Ook dit leverde niets op omdat hij bij de Haagsche Schouw door de Hollandse soldaten voor een spion werd aangezien. Hij werd naar Leiden getransporteerd en aldaar gevangen gezet. Met dit alles kwam er geen hulp om het huis uit te komen. 

Maar wel werden wij bewaard door Gods hand, hetgeen wij ook kennelijk ondervonden hebben. Dit is voor mij persoonlijk en ook wel voor vele anderen de gouden draad, die geweven is door al die moeilijke dagen, die tussen 10 mei 1940 en heden 12 november 1940 liggen, toen ik dit rapport beëindigde. Ik wil eindigen met de mededeling, dat ik heel wat mensenkennis verkregen heb en heb leren kennen en inzien, wat de kern is van de mens. 
Ik eindig met dank aan God voor ons aller behoud. 

Valkenburg, 12 November 1940
w.g. Jac. V.d. Zwart

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Opmerkingen F.O.

[*1]  08.00 uur.
[*2]  6RA stond pas in de vroege morgen van 11 mei in Oegstgeest

BIJLAGE

Opgave van personen die bij de hiervoor omschreven vlucht het leven hebben gelaten: 

Nr. Naam, Voornamen, Geb., datum, Adres.
---- ---------------------------------- ------------------------- ------------- -----------------------
1.  Bol, Gerritje, 16-08-1883, Middenweg 22
2.  Bos, Metje, 22-08-1926, Achterweg 18
3.  van Dijk, Gerritje, 28-05-1910, Katwijk
4.  van Dijk-Hogewoning, Gerritje, 13-01-1901, Middenweg 16d
5.  van Dijk, Gerritje, 01-02-1926, Middenweg 16d
6.  van Dijk, Maria, 08-07-1928, Middenweg 16d
7.  Gravenkamp, Jan, 11-11-1931, Middenweg 23
8.  Meurs-Langeveld, Cornlia W., 16-05-1879, Kerkplein 4
9.  Meurs, Emma J., 11-05-1939, Kerkplein 4
10. de Roode-Gravekamp, Gijsberta, 13-03-1885, Middenweg 24
11. de Roode, Sijtje, 27-05-1909, Middenweg 24