De lotgevallen van het Regiment gedurende deze laatste
mobilisatie en tijdens de oorlogsdagen verschaft lessen, die niet
verwaarloost moeten worden.
Practisch is gebleken, dat de geoefendheid van den
troep beslist onvoldoende moet worden geacht en dat een korte
eerste-oefeningstijd van den duur als deze in het Nederlandse leger
bestemd, absoluut te weinig was en dus verlengt moet worden tot
minstens 1½ jaar.
De aanvoering was eveneens onvoldoende. Hoezeer de
officieren van goede wille waren, hun opleiding en verdere vorming was
te theoretisch en had, evenals die van den troep, meer op de practijk
moeten zijn ingesteld geweest. De dienstplichtige onderofficieren
waren geen van allen voor hun taak berekend. Noodzakelijk dient een
kern van minstens 50% van officieren en kader te bestaan uit
beroepspersoneel.
De bewapening was onvoldoende en voldeed niet aan de
eischen des tijds. Automatische wapens waren onvoldoende aanwezig en
die er waren waren misschien wel goedkoop bij de aanschaffing geweest
maar niet geschikt om te velde in handen te geven van zoo ongeoefende
troepen. De lichte mitrailleurs vielen tegen en weigerden vaak.
Krombaanvuurmonden bij de infanterie ontbraken, afgezien van de zes
mortieren, geheel. Het regiment dient de beschikking te hebben over
organiek daarbij ingedeelde artillerie ter begeleiding van den aanval
en daarmede in vredestijd te oefenen.
De troep was ongeschikt voor den aanval, daartoe
ontbrak de noodige aanvalswoede, steeds had men beweerd, dat het leger
slechts voor de verdediging diende, daarbij vergetende, dat
strategische verdediging den tactischen aanval niet buitensluit.
Vrijwel niemand voelde den ernst van den toestand, er werd te weinig
gehandeld en te veel beschouwd. Toen de strijd eenige dagen had
geduurd, trad een merkbare verbetering ten goede in.
De staven waren onvoldoende samengesteld, aan de
hoogere leiding ontbrak veel, zoo niet alles. De commandovoering was
niet geregeld.
De bewaking van het vliegveld, zooals deze ingevolge
de ontvangen bevelen was geregeld, was verkeerd, te veel theoretisch.
De bezetting van het veld kon zwak zijn, de afweerwapenen
(mitrailleurs en artillerie) hadden moeten zijn opgesteld in het
duinterrein langs den Wassenaarschen weg, den rand van Katwijk aan den
Rijn en dien van Valkenburg. Onnoodig is te zeggen, dat ook
luchtdoelmitrailleurs en -artillerie beschikbaar hadden moeten zijn.
De artillerie stak gunstig af bij de infanterie,
hiertegenover staat de gemakkelijker leiding bij eerstgenoemd wapen.
De Commandanten waren niet volledig op de hoogte van
hunne verplichtingen. Het gebruik van artillerie als begeleidingswapen
was onbekend bij beide wapens.
Groote manoeuvres met een tijdsduur van minstens een
week, bij voorkeur twee weken, 's jaars zijn onontbeerlijk voor ieder.
Bij de vredesopleiding moet persoonlijk
initiatief meer tot zijn recht komen. Een commandant moet zich
niet bij elke maatregel, die neemt , afvragen om ter verantwoording te
worden geroepen en te moeten lijden voor gemaakte fouten. Persoonlijke
ongelukken moeten wel zooveel mogelijk voorkomen worden doch dit moet
voornamelijk geschieden door een betere persoonlijke opleiding van den
soldaat en niet door steeds een commandant te zoeken, dien men
verantwoordelijk kan stellen en ten slotte moet een zekere
beroepsrisico in den koop toe worden genomen.
De aanvankelijk opleiding is de taak van den
onderofficier onder toezicht van een officier, deze laatste moet
gelegenheid hebben tot verdere vakstudie, nu was de beroepsofficier
een onderofficier met H.B.S. opleiding. Tevens moet een, desnoods door
het Rijk gesubsidieerd vakblad aanwezig zijn om leiding te geven aan
de studie. De voortgezette opleiding van den troep moet geschieden
door officieren.
Het bureelwerk moet tot een minimum beperkt worden, de
gewone wetten moeten met deze eisch rekening houden (b.v.
regeeringspupillen, Raad van Arbeid. enz.).
Te veel bemoeide de politiek zich met het leger, dit
laatste werd het slachtoffer van ondeskundige critiek door
onderwijzers en meesters in de rechten, terwijl de aan het hoofd
gestelde mannen niet over voldoende karaktersterkte beschikten om
liever af te treden dan met te weinig genoegen te nemen. Te goeder
trouw meende ieder zijn beste krachten te moeten geven om van de zaak
zooveel mogelijk terecht te brengen. In plaats van heen te gaan,
zoolang de toegestane middelen ontoereikend waren, trachtte men te
redden, wat men kon. Op velen kan men het gezegde toepassen: Après
nous le déluge.
Onvermijdelijk is het de troep vertrouwd te maken met
de verschrikkingen van den oorlog en de ontberingen, die deze
meebrengt. Het is af te keuren, dat bij eenigszins zwaardere
oefeningen de goede geest gehandhaafd moest worden met chocolademelk
en krentenbrood of de beroemde banaan.
Om het beroepskader op peil te houden, mag dit niet te
oud zijn. De jongste beroepssergeant bij het regiment was 15 jaar
sergeant toen de eerste uit de capitulanten aangestelde sergeant als
zoodanig werd benoemd. Om dit te bereiken moet een aantal sedentaire
betrekkingen bestaan en moet afvloeiing naar burgerdiensten mogelijk
zijn. Datzelfde geldt voor officieren.
De bezuinigingen op het leger hebben doodelijk gewerkt
en zijn oorzaak, dat een veelvoud aan de jaarlijkse begrooting ten
offer valt aan het onderhoud van de bezettingstroepen.
Het Nederlandse leger voldeed niet aan den eisch, dat
het een waardevolle hulp vormde voor een eventueelen bondgenoot.
De troep en de hulpcolonnes van het Roode Kruis waren
onvoldoende bekend met het nut van het herkenningsplaatje en het
oorlogszakboekje. Vele soldaten hadden deze voorwerpen niet bij zich,
omdat dit zoo "eng" was, het Roode Kruis vermeerderde de
verwarring door van de dooden ook het bovenste deel van het
herkenningsplaatje af te nemen, nadat de arts het onderste had
verwijderd. Hierdoor was later het terugvinden van het lijk niet meer
mogelijk.
De commandanten waren niet op de hoogte van het
opmaken van de acten van overlijden, ten gevolge van de in punt 18
genoemde oorzaken was het niet mogelijk een nauwkeurige lijst aan te
leggen van gesneuvelden. Bovendien moet later de betrokken familie van
dit verzuim de nadeelige gevolgen ondervinden (huwelijk van kinderen,
tweede huwlijk van de weduwe, enz.).
De troep was voorzien van zeer verouderde kaarten en
was in het nadeel bij den vijand, die beschikte over recente
luchtfoto's op een schaal van ongeveer 1:12.500.
Het groote voordeel van het polderland kwam niet tot
zijn recht, omdat daarin nooit geoefend was. De tegenstander vreesde
het doortrekken van slooten minder dan de in den polder geboren
soldaat.
De uniform vertoonde te veel gelijkenis met die van
den vijand, waardoor naar onze mening de gedachte ontstond, dat deze
verkleed was in Nederlansche uniform.
De burgerij maakte misbruik van het Roode Kruis, wijl
ieder, die iets te maken had of gevorderd werd om hulpdienst te
verlenen, zelfstandig een armband omdeed. Verscheiden van deze banden
zijn op last van de militaire overheid verwijderd.
In tegenstelling met de voorschriften, die verpleging
door zorg van de intendance beoogden, waren de verplegingsofficieren
aangewezen op verpleging uit de streek waardoor de verpleging de
eerste en gedeeltelijk den tweeden dag te wenschen over liet.
Het vaandel behoort in den tegenwoordigen tijd niet
meer te veld, het is van waarde voor vredesomstandigheden, te veld is
het een blok aan het been.
In bovenstaande punten is afgezien van andere eischen, die
voor het geheele leger moeten worden gesteld, waarbij gedacht wordt aan
een behoorlijke luchtvloot. De genoemde punten houden hoofdzakelijk
rekening met de ervaringen bij 4R.I. opgedaan.
Verliezen van 4R.I. na terugkeer van de krijgsgevangenen.