TERUG

BRON: Mevr. J.M.J.Buurman-Boreel.

 

 

Lt. Kol.bd  H.D. Buurman.
C.-4R.I.

Zomer 1940.

 

Nabeschouwing.

De lotgevallen van het Regiment gedurende deze laatste mobilisatie en tijdens de oorlogsdagen verschaft lessen, die niet verwaarloost moeten worden.

  1. Practisch is gebleken, dat de geoefendheid van den troep beslist onvoldoende moet worden geacht en dat een korte eerste-oefeningstijd van den duur als deze in het Nederlandse leger bestemd, absoluut te weinig was en dus verlengt moet worden tot minstens 1½ jaar.

  2. De aanvoering was eveneens onvoldoende. Hoezeer de officieren van goede wille waren, hun opleiding en verdere vorming was te theoretisch en had, evenals die van den troep, meer op de practijk moeten zijn ingesteld geweest. De dienstplichtige onderofficieren waren geen van allen voor hun taak berekend. Noodzakelijk dient een kern van minstens 50% van officieren en kader te bestaan uit beroepspersoneel.

  3. De bewapening was onvoldoende en voldeed niet aan de eischen des tijds. Automatische wapens waren onvoldoende aanwezig en die er waren waren misschien wel goedkoop bij de aanschaffing geweest maar niet geschikt om te velde in handen te geven van zoo ongeoefende troepen. De lichte mitrailleurs vielen tegen en weigerden vaak. Krombaanvuurmonden bij de infanterie ontbraken, afgezien van de zes mortieren, geheel. Het regiment dient de beschikking te hebben over organiek daarbij ingedeelde artillerie ter begeleiding van den aanval en daarmede in vredestijd te oefenen.

  4. De troep was ongeschikt voor den aanval, daartoe ontbrak de noodige aanvalswoede, steeds had men beweerd, dat het leger slechts voor de verdediging diende, daarbij vergetende, dat strategische verdediging den tactischen aanval niet buitensluit. Vrijwel niemand voelde den ernst van den toestand, er werd te weinig gehandeld en te veel beschouwd. Toen de strijd eenige dagen had geduurd, trad een merkbare verbetering ten goede in.

  5. De staven waren onvoldoende samengesteld, aan de hoogere leiding ontbrak veel, zoo niet alles. De commandovoering was niet geregeld.

  6. De bewaking van het vliegveld, zooals deze ingevolge de ontvangen bevelen was geregeld, was verkeerd, te veel theoretisch. De bezetting van het veld kon zwak zijn, de afweerwapenen (mitrailleurs en artillerie) hadden moeten zijn opgesteld in het duinterrein langs den Wassenaarschen weg, den rand van Katwijk aan den Rijn en dien van Valkenburg. Onnoodig is te zeggen, dat ook luchtdoelmitrailleurs en -artillerie beschikbaar hadden moeten zijn.

  7. De artillerie stak gunstig af bij de infanterie, hiertegenover staat de gemakkelijker leiding bij eerstgenoemd wapen.

  8. De Commandanten waren niet volledig op de hoogte van hunne verplichtingen. Het gebruik van artillerie als begeleidingswapen was onbekend bij beide wapens.

  9. Groote manoeuvres met een tijdsduur van minstens een week, bij voorkeur twee weken, 's jaars zijn onontbeerlijk voor ieder.

  10. Bij de vredesopleiding moet persoonlijk initiatief  meer tot zijn recht komen. Een commandant moet zich niet bij elke maatregel, die neemt , afvragen om ter verantwoording te worden geroepen en te moeten lijden voor gemaakte fouten. Persoonlijke ongelukken moeten wel zooveel mogelijk voorkomen worden doch dit moet voornamelijk geschieden door een betere persoonlijke opleiding van den soldaat en niet door steeds een commandant te zoeken, dien men verantwoordelijk kan stellen en ten slotte moet een zekere beroepsrisico in den koop toe worden genomen.

  11. De aanvankelijk opleiding is de taak van den onderofficier onder toezicht van een officier, deze laatste moet gelegenheid hebben tot verdere vakstudie, nu was de beroepsofficier een onderofficier met H.B.S. opleiding. Tevens moet een, desnoods door het Rijk gesubsidieerd vakblad aanwezig zijn om leiding te geven aan de studie. De voortgezette opleiding van den troep moet geschieden door officieren.

  12. Het bureelwerk moet tot een minimum beperkt worden, de gewone wetten moeten met deze eisch rekening houden (b.v. regeeringspupillen, Raad van Arbeid. enz.).

  13. Te veel bemoeide de politiek zich met het leger, dit laatste werd het slachtoffer van ondeskundige critiek door onderwijzers en meesters in de rechten, terwijl de aan het hoofd gestelde mannen niet over voldoende karaktersterkte beschikten om liever af te treden dan met te weinig genoegen te nemen. Te goeder trouw meende ieder zijn beste krachten te moeten geven om van de zaak zooveel mogelijk terecht te brengen. In plaats van heen te gaan, zoolang de toegestane middelen ontoereikend waren, trachtte men te redden, wat men kon. Op velen kan men het gezegde toepassen: Après nous le déluge.

  14. Onvermijdelijk is het de troep vertrouwd te maken met de verschrikkingen van den oorlog en de ontberingen, die deze meebrengt. Het is af te keuren, dat bij eenigszins zwaardere oefeningen de goede geest gehandhaafd moest worden met chocolademelk en krentenbrood of de beroemde banaan.

  15. Om het beroepskader op peil te houden, mag dit niet te oud zijn. De jongste beroepssergeant bij het regiment was 15 jaar sergeant toen de eerste uit de capitulanten aangestelde sergeant als zoodanig werd benoemd. Om dit te bereiken moet een aantal sedentaire betrekkingen bestaan en moet afvloeiing naar burgerdiensten mogelijk zijn. Datzelfde geldt voor officieren.

  16. De bezuinigingen op het leger hebben doodelijk gewerkt en zijn oorzaak, dat een veelvoud aan de jaarlijkse begrooting ten offer valt aan het onderhoud van de bezettingstroepen.

  17. Het Nederlandse leger voldeed niet aan den eisch, dat het een waardevolle hulp vormde voor een eventueelen bondgenoot.

  18. De troep en de hulpcolonnes van het Roode Kruis waren onvoldoende bekend met het nut van het herkenningsplaatje en het oorlogszakboekje. Vele soldaten hadden deze voorwerpen niet bij zich, omdat dit zoo "eng" was, het Roode Kruis vermeerderde de verwarring door van de dooden ook het bovenste deel van het herkenningsplaatje af te nemen, nadat de arts het onderste had verwijderd. Hierdoor was later het terugvinden van het lijk niet meer mogelijk.

  19. De commandanten waren niet op de hoogte van het opmaken van de acten van overlijden, ten gevolge van de in punt 18 genoemde oorzaken was het niet mogelijk een nauwkeurige lijst aan te leggen van gesneuvelden. Bovendien moet later de betrokken familie van dit verzuim de nadeelige gevolgen ondervinden (huwelijk van kinderen, tweede huwlijk van de weduwe, enz.).

  20. De troep was voorzien van zeer verouderde kaarten en was in het nadeel bij den vijand, die beschikte over recente luchtfoto's op een schaal van ongeveer 1:12.500.

  21. Het groote voordeel van het polderland kwam niet tot zijn recht, omdat daarin nooit geoefend was. De tegenstander vreesde het doortrekken van slooten minder dan de in den polder geboren soldaat.

  22. De uniform vertoonde te veel gelijkenis met die van den vijand, waardoor naar onze mening de gedachte ontstond, dat deze verkleed was in Nederlansche uniform.

  23. De burgerij maakte misbruik van het Roode Kruis, wijl ieder, die iets te maken had of gevorderd werd om hulpdienst te verlenen, zelfstandig een armband omdeed. Verscheiden van deze banden zijn op last van de militaire overheid verwijderd.

  24. In tegenstelling met de voorschriften, die verpleging door zorg van de intendance beoogden, waren de verplegingsofficieren aangewezen op verpleging uit de streek waardoor de verpleging de eerste en gedeeltelijk den tweeden dag te wenschen over liet.

  25. Het vaandel behoort in den tegenwoordigen tijd niet meer te veld, het is van waarde voor vredesomstandigheden, te veld is het een blok aan het been.

In bovenstaande punten is afgezien van andere eischen, die voor het geheele leger moeten worden gesteld, waarbij gedacht wordt aan een behoorlijke luchtvloot. De genoemde punten houden hoofdzakelijk rekening met de ervaringen bij 4R.I. opgedaan.

Verliezen van 4R.I. na terugkeer van de krijgsgevangenen.

Gesneuveld;
2 Officieren, 8 onderofficieren, 47 korporaals en soldaten.
Gewond;
4 Officieren, 22 onderofficieren, 98 korporaals en soldaten.
Vermist (vermoedelijk gesneuveld);
23 soldaten.

 

Duitse troepen, vastgesteld aan de hand van de opschriften op het kerkhof te Valkenburg:

St.-47RI, VbdA-47RI, III-47RI, 3 compn-II-65RI, 4-2 Reg. Par., deel 6-2 Reg.Par.,1,3,4 Komp. G.z.b.V II